ECLI:NL:RBAMS:2024:8629

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
13/202249-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor het voorbereiden van brandstichting en bedreiging

Op 20 december 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorbereiden van brandstichting en bedreiging. De verdachte, geboren in 1984, was aanwezig tijdens de zitting, samen met zijn raadsvrouw, mr. H.A.F.C. Tack. De officier van justitie, mr. V.C. Padberg, vorderde bewezenverklaring van feit 1, maar niet van feit 2. De tenlastelegging betrof het voorbereiden van brandstichting op 21 juni 2024 en bedreiging van omwonenden. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de verdachte in een verwarde toestand verkeerde en hulp zocht bij de politie. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op brandstichting, en dat de bedreiging niet ter kennis van de omwonenden was gekomen. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van beide ten laste gelegde feiten. Tevens werd de teruggave van in beslag genomen goederen gelast en het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/202249-24
Datum uitspraak: 20 december 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 december 2024. Verdachte was daarbij aanwezig, evenals zijn raadsvrouw, mr. H.A.F.C. Tack.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. V.C. Padberg en van wat verdachte en zijn raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 21 juni 2024 heeft schuldig gemaakt aan:
feit 1:het voorbereiden van brandstichting aan de [adres] ;
feit 2:bedreiging van bewoners van de [adres] en/of bewoners van omliggende woningen met de dood en/of met zware mishandeling en/of met brandstichting.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 ten laste gelegde bewezenverklaard kan worden. Uit het proces-verbaal van bevindingen ter plaatse blijkt dat in de deuropening een stapel papieren lag met een fles terpentine ernaast en dat verdachte een aansteker uit zijn broekzak haalde. Uit deze omstandigheden, in combinatie met de verklaring bij de politie van verdachte dat hij brand bij zijn bovenburen wilde stichten, blijkt dat hij opzettelijk brandstichting heeft voorbereid.
De officier van justitie acht feit 2 niet wettig en overtuigend bewezen, aangezien de omwonenden niet op de hoogte zijn geraakt van de bedreiging. Zij heeft verzocht dat verdachte hiervan wordt vrijgesproken.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen opzet heeft gehad op de brandstichting en op het voorhanden hebben van de voorbereidingsmiddelen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte op dat moment mogelijk psychotisch was en hulp wilde krijgen van de politie.
De raadsvrouw is het wat betreft feit 2 met de officier van justitie eens dat niet kan worden bewezen dat de bedreiging bij de bedreigden terecht is gekomen.
3.3
Vrijspraak van de ten laste gelegde feiten
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
Op 21 juni 2024 kreeg de politie een melding dat een persoon brand wilde stichten in zijn woning aan de [adres] . Ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de melder was. Ter plaatse zagen verbalisanten dat in de deuropening een stapel papier lag en dat daarnaast een fles terpentine stond. Verbalisanten hoorden dat verdachte zei dat hij gek werd van zijn buren en zagen dat hij een aansteker uit zijn broekzak haalde. Verbalisanten zagen dat verdachte erg onrustig was en snel ademhaalde. Zij hoorden verdachte onder meer zeggen: “Ik word gek van die geluiden”, “Ik ga de boel hier in de brand steken” en “Als ik terugkom, dan ga ik het toch wel doen”.
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat hij de politie heeft gebeld omdat hij hulp en steun wilde krijgen. Hij verklaarde dat hij op dat moment erg in de war was en nooit de intentie heeft gehad om daadwerkelijk brand te stichten. Daarnaast heeft hij verklaard dat het papier in de deuropening lag omdat hij zijn afval scheidde en tegen deze stapel aan heeft geschopt. De aansteker die hij vasthield deed het bovendien niet.
Feit 1 (voorbereiden van brandstichting)
De rechtbank stelt voorop dat voor voorbereiding van brandstichting is vereist dat verdachte opzettelijk voorwerpen en/of stoffen bestemd tot het begaan van dat misdrijf voorhanden moet hebben gehad en dat zijn opzet was gericht op brandstichting en op het in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht omschreven gevaar.
Hoewel de rechtbank in de handelingen van verdachte wettig bewijs ziet voor het opzet van verdachte op de brandstichting, is de rechtbank van oordeel dat dit bewijs onvoldoende overtuigend is om vast te kunnen stellen dat verdachte bewust voorbereidingshandelingen heeft gepleegd voor brandstichting. Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat het handelen van verdachte een schreeuw om hulp was en dat hij steun zocht bij de politie. Wegens onvoldoende overtuigend bewijs zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de ten laste gelegde voorbereiding van brandstichting.
Feit 2 (bedreiging)
De rechtbank acht, evenals de officier van justitie en de verdediging, niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan, omdat de bedreiging niet ter kennis van de omwonenden is gekomen. Er wordt daarom niet voldaan aan de wettelijke vereisten voor bedreiging, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.

4.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
STK Chemicaliën (omschrijving: 6517354, 1l Terpentine);
1 STK Aansteker (omschrijving: 6517356).
Aangezien verdachte wordt vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, zal de rechtbank ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen de teruggave aan verdachte gelasten.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Vrijspraak
Verklaart de ten laste gelegde feiten niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Beslag
Gelast de teruggave aan [verdachte] van de inbeslaggenomen goederen, te weten:
  • 1 STK Chemicaliën (omschrijving: 6517354, 1l Terpentine);
  • 1 STK Aansteker (omschrijving: 6517356).
Voorlopige hechtenis
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, met ingang van 20 december 2024.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. S.F. van Merwijk en I. Timmermans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.K. Raspoort, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 december 2024.
[…]

[…]

[…]