ECLI:NL:RBAMS:2024:8737

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
13/327031-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met detentiegarantie

Op 18 december 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Roemenië op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat op 24 november 2023 door de Judecătoria Târgoviște is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1999 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, is gedetineerd in een Nederlandse penitentiaire inrichting. Tijdens de zitting op 4 december 2024 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsvrouw en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet is verschenen bij eerdere processen die hebben geleid tot de veroordelingen in Roemenië. Desondanks heeft de rechtbank besloten om af te zien van de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), omdat de opgeëiste persoon op de hoogte was van zijn rechten en verplichtingen. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Roemenië beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke behandeling, gezien de detentiegarantie die door de Roemeense autoriteiten is verstrekt. De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering toegestaan, omdat aan de eisen van de OLW is voldaan en er geen weigeringsgronden zijn.

De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing, conform artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/327031-24
Datum uitspraak: 18 december 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 22 oktober 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 november 2023 door
Judecătoria Târgoviște, Roemenië (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1999,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 4 december 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S. Bijl, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Roemeense taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt als grondslag een
vonnis van 18 oktober 2023 (no.340)van
the Targoviste District Courtmet kenmerk no.3114/315/2022,
onherroepelijk op 14 november 2023.
In onderdeel e) van het EAB staan daarnaast vermeld:
  • een vonnis van 28 februari 2023 (
  • een vonnis van 24 oktober 2019 (
Uit onderdeel e) van het EAB in samenhang met de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 25 november 2024 volgt dat bij vonnis 2 een voorwaardelijke vrijheidsstraf voor de duur van 8 maanden is opgelegd. Bij vonnis 1 is vervolgens een vrijheidsstraf opgelegd voor de duur van 2 jaar. Ook is bij dit vonnis de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf van vonnis 2 bevolen en zijn de opgelegde vrijheidsstraffen samengevoegd. Bij het vonnis met kenmerk 3114/315/2022 is de opgeëiste persoon veroordeeld voor nieuwe feiten. De in dat vonnis opgelegde vrijheidsstraf is vervolgens samengevoegd met de (reeds samengevoegde) vrijheidsstraf opgelegd bij vonnis 1.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de bij uitspraak
no.340/18.10.2023opgelegde vrijheidsstraf voor de duur van in totaal 3 jaar en 7 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
De voornoemde vonnissen tezamen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Uit het EAB en de aanvullende informatie volgt dat zowel het vonnis van 18 oktober 2023 (
no.340)als de vonnissen 1 en 2 een beslissing betreffen waarbij de opgeëiste persoon onherroepelijk is veroordeeld voor feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht. De rechtbank stelt daarom vast dat voor iedere procedure die tot deze beslissingen heeft geleid moet worden onderzocht of de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is.
Vonnis van 18 oktober 2023 (no. 340)
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon niet is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd. De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 25 november 2024 volgt dat de opgeëiste persoon op 17 mei 2019 als verdachte is gehoord en zijn adresgegevens heeft opgegeven. De opgeëiste persoon is hierbij geïnformeerd over zijn rechten en is gewezen op de verplichting om adreswijzigingen door te geven. Ook is de opgeëiste persoon gewezen op de gevolgen van het niet-naleven van deze verplichting. De oproepen voor deze zitting zijn verzonden naar het adres dat de opgeëiste persoon heeft opgegeven. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt, omdat hij, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.
Vonnis 1
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon niet is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd. De rechtbank ziet ook ten aanzien van deze procedure aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 25 november 2024 volgt dat de opgeëiste persoon op 7 december 2021 in het kader van deze strafzaak zijn adresgegevens heeft opgegeven. De opgeëiste persoon is hierbij geïnformeerd over zijn rechten en is gewezen op de verplichting om adreswijzigingen door te geven. Ook is de opgeëiste persoon gewezen op de gevolgen van het niet-naleven van deze verplichting. De oproepen voor deze zitting zijn verzonden naar het adres dat de opgeëiste persoon heeft opgegeven. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt.
Vonnis 2
De rechtbank leidt uit de inhoud van de aanvullende informatie van 25 november 2024 (waarin sectie D is ingevuld voor deze procedure) af dat de opgeëiste persoon wel én niet is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Vervolgens vermeldt de informatie dat de opgeëiste persoon aanwezig is geweest op (de term van) 24 oktober 2019 en dat hij toen het laatste woord heeft gebruikt (waarin hij – zo begrijpt de rechtbank – het feit heeft bekend en spijt heeft betuigd). Hieruit volgt onvoldoende dat de opgeëiste persoon ook aanwezig is geweest bij de volledige inhoudelijke behandeling van de strafzaak. Het feit dat ook het vakje dat de opgeëiste persoon niet aanwezig is geweest in persoon is aangekruist vormt daarvoor ook een contra-indicatie naar het oordeel van de rechtbank. Dat betekent dat de rechtbank uitgaat van de situatie dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid. De rechtbank is echter van oordeel dat uit de aanvullende informatie van 25 november 2024 volgt dat de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW zich voordoet.
Uit de aanvullende informatie volgt namelijk dat de opgeëiste persoon een voorkeursadvocaat heeft gemachtigd, deze advocaat aanwezig is geweest bij de procedure die tot de beslissing heeft geleid en deze advocaat de verdediging van de opgeëiste persoon heeft gevoerd. De opgeëiste persoon heeft ter zitting van 4 december 2024 van deze rechtbank overeenkomstig verklaard. Gelet daarop is de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing op deze procedure.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
overtreding van artikel 8, vierde lid, juncto artikel 8, derde lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994;
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
diefstal in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, terwijl deze diefstal vergezeld gaat van de in artikel 311, eerste lid, onder 4º en 5º, van het Wetboek van Strafrecht vermelde omstandigheden;
diefstal in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, terwijl deze diefstal vergezeld gaat van de in artikel 311, eerste lid, onder 4º en 5º, van het Wetboek van Strafrecht vermelde omstandigheden;
Verkrachting in de leeftijdscategorie van twaalf tot zestien jaren.

5.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden Roemenië

De rechtbank overweegt dat vanwege de Roemeense detentieomstandigheden voor gedetineerden in Roemenië sprake is van een algemeen gevaar van schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). [4]
Bij brief van 9 oktober 2024 is door
the General Director of the National Penitentiary Administration(Roemenië) een detentiegarantie verschaft waarin de volgende garantie is gegeven:
‘’In view of the address formulated in case file no. 3114/315/2022 dated 19.11.2024, regarding the request of the authorities of the Netherlands, regarding the conditions of detention that will benefit Mr. [de opgeëiste persoon] (born on [geboortedag] .1999, residing in [district], sentenced to 3 years and 7 months imprisonment), in the event that he would be surrendered to Romania, we hereby communicate the following:
(…)
If the person deprived of liberty will be handed over to the Romanian authorities at Henri Coandă Airport in Bucharest, he will be initially detained in Bucharest-Rahova Penitentiary for a period of 21 days, in a room that will provide a minimum of 3 square meters.
(…)
Each person deprived of liberty under quarantine and observation is guaranteed the right to a daily walk for 2 hours.
(…)
In view of the amount of the sentence, he will most likely serve the deprivation of liberty initially in a closed regime. At the same time, he will most likely serve his sentence in Mărgineni Penitentiary.
(…)
Prisoners in the closed regime who, for various reasons, are not used for work, school and vocational training activities, are provided with walking, education, psychological and social assistance, sports and religious activities for a minimum of 4 hours a day. Prisoners who do not work and do not participate in other activities are also entitled to at least 3 hours of walking per day, and those who work, participate in education or psychological and social care programs are entitled to at least 1 hour of walking per day.
(…)
Taking into account the perspective of the implementation of the measures contained in the "Action Plan for the period 2020 - 2025, elaborated for the execution of the Rezmives and others v. Romania pilot judgment and the judgments rendered in the Bragadireanu v. Romania group of cases", as well as the number of prisoners currently in the custody of the National Penitentiary Administration, as a result of the penal policies adopted by the Romanian State, the National Penitentiary Administration guarantees that, for the entire period of the execution of the sentence, including the bed and its furniture, but excluding the space for the sanitary group, he will be provided with a minimum individual space, as follows:
- 3 square meters during the quarantine and observation period;
- 3 square meters during the pre-trial detention;
- 3 square meters during of execution of sentence in maximum security regime;
- 3 square meters when serving the sentence under close regime;
- 3 square meters when serving the sentence under semi-open regime;
- 4 square meters when serving the sentence under open regime.’’
De rechtbank overweegt dat zij gelet op het arrest ML van het Hof van Justitie van de Europese Unie [5] uitsluitend de detentieomstandigheden dient te onderzoeken van penitentiaire inrichtingen waar de opgeëiste persoon, volgens de informatie waarover zij beschikt, naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd. Uit de hierboven vermelde informatie blijkt dat de opgeëiste persoon in eerste instantie in de
Bucharest-Rahova Penitentiaryzal worden geplaatst en daarna naar alle waarschijnlijkheid in de
Mărgineni Penitentiary.
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [6] De rechtbank is, gelet op deze toezegging van de Roemeense autoriteiten, van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest. Het algemene gevaar dat de rechtbank ten aanzien van de detentieomstandigheden in Roemeense penitentiaire inrichtingen heeft aangenomen, wordt door de garantie namelijk uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon. Daarom vormen de detentieomstandigheden geen beletsel voor het toestaan van de overlevering.

6.Ontvankelijkheid van de officier van justitie

De raadsvrouw heeft zich overigens niet nader onderbouwd op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon zich gedurende zijn aanhouding niet op Nederlands grondgebied bevond zodat de officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vordering tot het in behandeling nemen van het EAB moet worden verklaard.
De rechtbank verwerpt het niet onderbouwde verweer. De rechtbank merkt overigens op dat uit het proces-verbaal van de voorlopige aanhouding volgt dat de opgeëiste persoon op 15 oktober 2024 is aangehouden op [plaats aanhouding] .
7. Slotsom
De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 311 en 248 Wetboek van Strafrecht, 8 en 176, en 107 en 177 Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5, 7 en 12 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan Judecătoria Târgoviște (rechtbank Targoviste) (Roemenië) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. E. Biçer en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.P. van Kessel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 18 december 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Zie o.a. Rb. Amsterdam, 4 mei 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:2513.
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 87.
6.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 114.