In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 december 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap Ølåf Hussein Retail B.V. (eiseres) en de vennootschap onder firma TØTE LABEL V.O.F. (gedaagde). Ølåf vorderde een verbod op de verkoop van een draagtas door Tøte, die volgens Ølåf te veel leek op haar eigen draagtas, en beschuldigde Tøte van slaafse nabootsing en misleidende handelspraktijken. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 december 2024 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Ølåf stelde dat de overeenkomsten tussen de producten verwarring bij consumenten konden veroorzaken, terwijl Tøte betwistte dat er sprake was van inbreuk op de intellectuele eigendomsrechten van Ølåf. De rechtbank oordeelde dat er geen verwarring te verwachten was tussen de producten van beide partijen, omdat de draagtas van Tøte voldoende verschilde van die van Ølåf. Bovendien werd geoordeeld dat Ølåf niet kon aantonen dat haar draagtas een eigen gezicht op de markt had. De vorderingen van Ølåf werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van Tøte, die in totaal € 1.973,00 bedroegen.