ECLI:NL:RBAMS:2024:8774

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2024
Publicatiedatum
10 maart 2025
Zaaknummer
13/215817-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van dodelijke aanrijding met fietser door touringcar

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 oktober 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van schuld aan een verkeersongeval dat op 24 april 2023 plaatsvond. De verdachte, bestuurder van een touringcar, zou een fietser hebben aangereden, die als gevolg van de aanrijding ernstige verwondingen opliep en later overleed. Tijdens de zitting op 19 september 2024 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie gehoord, evenals de verdediging van de verdachte. De officier van justitie stelde dat de verdachte vrijgesproken moest worden van het primair ten laste gelegde, maar dat er wel sprake was van gevaarzettend rijgedrag, wat onder artikel 5 van de Wegenverkeerswet valt. De verdediging betoogde dat het politieonderzoek onvolledig was en dat er onvoldoende bewijs was om de schuld van de verdachte vast te stellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de exacte toedracht van het ongeval niet kon worden vastgesteld en dat de verdachte zich als een zorgvuldig rijdend chauffeur had gedragen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen bewijs was voor schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet en heeft de verdachte vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde. De benadeelde partij, de dochter van het slachtoffer, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/215817-23
Datum uitspraak: 3 oktober 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1973 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
wonende op het adres [adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
19 september 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.A. van de Venn, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.S. Dallinga, naar voren hebben gebracht.
Tevens heeft de rechtbank kennisgenomen van wat mr. F.M. Oudolf, raadsman van de dochter van het slachtoffer, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat op 24 april 2023 te Amsterdam door zijn schuld een verkeersongeval heeft plaatsgevonden ten gevolge waarvan [persoon 1] is komen te overlijden , dan wel (subsidiair) het veroorzaken van gevaar op de weg.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Beoordeling van het bewijs

Feitelijke toedracht
Op 24 april 2023 reed verdachte als bestuurder van een touringcar over de Churchilllaan te Amsterdam komende uit de richting van de Apollolaan. Aangekomen bij de verkeerslichten op de kruising met de Scheldestraat is verdachte voor het rode verkeerslicht gestopt. Toen hij groen licht kreeg, is verdachte opgereden naar de kruising waarna hij rechtsaf is geslagen. Verdachte is daarbij op enig moment in aanrijding gekomen met een fietser, [persoon 1] , die onder de touringcar van verdachte is terechtgekomen. Het slachtoffer heeft hierbij zeer ernstige verwondingen opgelopen, waaraan hij op [datum overlijden] 2024 in het ziekenhuis is komen te overlijden.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op het moment dat hij bij het rode verkeerslicht stopte twee of drie fietsers voor zijn bus zag staan. Hij heeft in de rechter zijspiegel, in de rechter breedtespiegel en op de achterruit camera gekeken maar zag op dat moment geen fietser naast de bus. De afstelling van de spiegels had verdachte gecontroleerd voordat hij die dag met de bus ging rijden, en ze zodanig afgesteld dat ze een zo goed mogelijk zicht langs de bus naar achteren toe gaven. Toen verdachte groen licht kreeg is hij opgereden naar de kruising waar hij nogmaals is gestopt voor de belijning van de rand van de fietsstrook en nogmaals volgens zijn vaste protocol bij het nemen van een bocht beide rechter spiegels en de camera heeft gecontroleerd. Ook deze keer zag verdachte geen fietser naast de bus. Verdachte zag dat de fietsers die eerder voor de bus hadden gestaan van hem wegreden. De gids die rechts naast verdachte in de touringcar zat en mee keek, gaf eveneens aan dat het veilig was om door te rijden. Vervolgens is verdachte langzaam rijdend rechtsaf geslagen, waarna het fatale ongeval plaatsvond.
Verdachte weet dat ondanks alle voorzorgsmaatregelen er in het midden van de touringcar altijd sprake blijft van een zogenaamde dode hoek waar hij geen zicht op heeft.
Verdachte rijdt al sinds tien jaar meerdere keren per maand met een touringcar in Amsterdam en is bekend met het drukke verkeer in de stad en de vele fietsers.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Verdachte heeft bij het rechtsaf slaan één keer te weinig gekeken en daardoor het slachtoffer over het hoofd gezien en hem geen voorrang verleend. Dit moment van onoplettendheid kan niet als zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig / onoplettend / onachtzaam rijgedrag in de zin van artikel 6 WVW worden gekwalificeerd.
Wel heeft verdachte daarmee gevaar op de weg veroorzaakt, zodat het subsidiair ten laste gelegde gevaarzettende rijgedrag in de zin van artikel 5 WVW wel kan worden bewezen.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 60 uur, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen. Het opleggen van een ontzegging van de rijbevoegdheid acht de officier van justitie niet noodzakelijk. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat verdachte niet uiterst voorzichtig rijdt. Hij is bovendien voor wat betreft zijn werkzaamheden en inkomen afhankelijk van zijn rijbewijs.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Het politieonderzoek is onvolledig geweest, waardoor niet kan worden vastgesteld wat er precies is gebeurd. Er wordt uitgegaan van hypotheses en aannames zonder dat deze door feiten worden gestaafd. Belangrijke getuigen zijn niet gehoord en niet is onderzocht of het slachtoffer mogelijk afgeleid is geweest door zijn telefoon. Ook gaat de politie ervan uit dat het slachtoffer uit dezelfde richting als verdachte kwam, naast of achter de bus heeft gereden en rechtdoor wilde gaan, terwijl er aanwijzingen zijn dat die veronderstelling niet klopt, getuige onder meer de plek waar de bus het slachtoffer heeft geraakt. De exacte toedracht van het ongeval op basis van het dossier is dus niet vast te stellen. Het is mogelijk dat het slachtoffer op de stoep heeft gereden of zelf onvoldoende heeft opgelet doordat hij een telefoongesprek voerde. Uit het dossier blijkt dat verdachte zeer voorzichtig is geweest en continu heeft gekeken. Voor zover er sprake zou kunnen zijn van een verkeersfout, kan verdachte hooguit worden verweten dat hij het slachtoffer geen voorrang heeft verleend omdat hij hem niet heeft gezien. Eén enkele verkeersfout levert echter nog geen overtreding op van artikel 6 WVW.
Ook van concreet gevaarzettend en verkeershinderend gedrag is geen sprake geweest, zodat verdachte eveneens van overtreding van artikel 5 WVW moet worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stel allereerst vast dat het tragische ongeval de nabestaanden groot leed heeft bezorgd. De raadsman van de dochter van het slachtoffer heeft meegedeeld dat zij het er als enigst kind van het slachtoffer nog heel erg moeilijk mee heeft en het bijwonen van de zitting emotioneel niet aan kon.
De rechtbank heeft ter terechtzitting geconstateerd dat het ongeval ook op verdachte diepe indruk heeft gemaakt, en nu nog steeds maakt. Verdachte zou ook graag met de dochter in contact komen en haar zijn hulp aanbieden, maar zij heeft dit tot op heden afgehouden. Hij staat hier nog steeds voor open.
Schuld in de zin van artikel 6 WVW
Bij de beoordeling van de vraag of een verdachte schuld heeft aan een ongeval in de zin van artikel 6 WVW komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Het gaat daarbij om aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam verkeersgedrag waardoor het ongeval en de gevolgen daarvan zijn ontstaan.
De Hoge Raad heeft ook overwogen dat niet in zijn algemeenheid kan worden aangegeven of een enkele verkeersfout voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Bij die beoordeling zijn meerdere factoren van belang.
Voorts verdient het opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. [1]
De rechtbank volgt de verdediging in het betoog dat de exacte toedracht van het ongeval op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld. De rechtbank kan niet met voldoende zekerheid vaststellen waar de fietser zich direct voorafgaand aan de aanrijding bevond ten opzichte van de touringcar van verdachte, waar hij precies vandaan is gekomen en waar hij naar toe wilde rijden. Hierdoor kan ook niet worden vastgesteld in welke mate en hoe lang de fietser voor verdachte zichtbaar zou moeten zijn geweest en of verdachte de fietser voorrang had moeten geven.
De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat verdachte zich niet als een zorgvuldig rijdend chauffeur heeft gedragen of veiligheidswaarborgen niet in acht heeft genomen. De rechtbank hecht geloof aan de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij, alvorens daadwerkelijk de bocht naar rechts te nemen en daarbij de fietsstrook over te steken, nogmaals stil is gaan staan en in zijn twee rechter buitenspiegels en camera heeft gekeken, maar desondanks de fietser niet heeft gezien.
Nu ook overigens niet is gebleken van feiten en omstandigheden die meebrengen dat aan verdachte een schuldverwijt in de zin van artikel 6 WVW kan worden gemaakt, zal verdachte van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
De rechtbank zal verdachte ook vrijspreken van het subsidiair ten laste gelegde. Artikel 5 WVW strekt ertoe evidente vormen van gevaar of hinder strafbaar te stellen. De wetgever heeft echter niet de bedoeling gehad om elk gevaarzettend gedrag strafbaar te stellen.
De rechtbank realiseert zich dat er een verkeersongeval heeft plaatsgevonden met zeer ernstige gevolgen. Echter, uit wat hiervoor is overwogen blijkt dat niet kan worden vastgesteld dat het ongeval het gevolg was van concreet gevaarscheppend gedrag van verdachte, zoals dat nodig is om tot een veroordeling voor overtreding van artikel 5 WVW te kunnen komen. De enkele omstandigheid dat verdachte de fietser niet heeft gezien en heeft aangereden, is hiervoor in dit geval niet voldoende, temeer nu de rechtbank er als gevolg van onduidelijkheid over zijn positionering niet van overtuigd is dat de fietser voor verdachte zichtbaar moet zijn geweest.
Benadeelde partij
De benadeelde partij [persoon 2] (dochter en enige erfgename van het slachtoffer [persoon 1] ) vordert € 2.500,- aan vergoeding van immateriële schade (affectieschade), alsmede € 1.101,10 aan proceskosten.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart [persoon 2] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. Beunk, voorzitter,
mrs. D. Bode en B.C. Langendoen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. West, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 oktober 2024.
[...]

Voetnoten

1.Zie onder meer de arresten van de Hoge Raad van 1 juni 2004, LJN AO5822 en van 29 april 2008, LJN BD0544.