ECLI:NL:RBAMS:2024:896

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
AMS 23/6910
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
  • T.L. Fernig - Rocour
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering overname schuld door Belastingdienst Toeslagen in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 februari 2024 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres, een gedupeerde van de Toeslagenaffaire, tegen de weigering van de Belastingdienst Toeslagen om een schuld van € 2.349,52 aan Tinka B.V. over te nemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiseres om de schuld over te nemen door de Belastingdienst op 22 mei 2023 was afgewezen, en dat deze afwijzing in het bestreden besluit van 26 oktober 2023 werd gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat de schuld niet voldoet aan de voorwaarden van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Volgens de wet kan alleen een schuld die opeisbaar is geworden door betalingsachterstanden tussen 1 januari 2006 en 1 juni 2021 worden overgenomen. Aangezien de schuld aan Tinka B.V. niet aan deze voorwaarden voldoet, kon de Belastingdienst de schuld niet overnemen.

De rechtbank heeft ook de toepassing van de hardheidsclausule beoordeeld, maar oordeelde dat er geen aanleiding was om deze toe te passen. Eiseres had aangegeven dat de weigering om haar schuld over te nemen voor haar aanvoelt als een straf, maar de rechtbank benadrukte dat de regeling niet bedoeld is als herstel van alle schade in het verleden. De wetgever heeft een onderscheid gemaakt tussen ouders met opeisbare schulden en ouders zonder, en dit onderscheid is gerechtvaardigd. Eiseres heeft wel compensatie ontvangen voor andere schulden, en de rechtbank concludeerde dat de persoonlijke situatie van eiseres niet zo schrijnend was dat toepassing van de hardheidsclausule gerechtvaardigd zou zijn.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de Belastingdienst conform de wet heeft gehandeld en dat het beroep ongegrond is verklaard. Eiseres krijgt geen terugbetaling van griffierecht en geen vergoeding van proceskosten. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/6910

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

[eiseres] , uit Amstelveen, eiseres

(gemachtigde: mr. R.T. Poort),
en

Belastingdienst Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering van verweerder om de schuld van eiseres aan Tinka B.V. over te nemen.
1.2.
Verweerder heeft de aanvraag om de schuld over te nemen met het besluit van
22 mei 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 26 oktober 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de weigering van de overname van de schuld gebleven.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 15 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.
1.5.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.2.
Eiseres is een gedupeerde van de Toeslagenaffaire. Op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) kan verweerder private schulden van gedupeerde ouders afbetalen. Om in aanmerking te komen voor afbetaling van deze schulden heeft eiseres een schuldenlijst bij Sociale Banken Nederland (SBN) ingediend. SBN heeft namens verweerder laten weten dat zij een aantal schulden wel afbetaalt, maar die van € 2.349,52 aan Tinka B.V. niet.
2.3.
Met het bestreden besluit is verweerder bij de weigering van de overname van de schuld aan Tinka B.V. gebleven. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de schuld niet kan worden overgenomen, omdat alleen een betalingsachterstand van een financieel product (zoals een doorlopend krediet) voor vergoeding in aanmerking komt. Resterende hoofdsommen van kredieten worden niet overgenomen of afbetaald, tenzij deze vanwege betalingsachterstanden tussen 1 januari 2006 en 1 juni 2021 opeisbaar zijn geworden. Nu hiervan bij de schuld aan Tinka B.V. geen sprake van is, kan verweerder - zo stelt het bestreden besluit - die schuld niet overnemen.
2.4.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de schuld van eiseres aan Tinka B.V. niet voldoet aan de voorwaarden uit de wet. [1] Zoals verweerder ook stelt, is de schuld namelijk niet vanwege betalingsachterstanden tussen 1 januari 2006 en 1 juni 2021 opeisbaar geworden.
2.5.
De rechtbank beoordeelt vervolgens of ten aanzien van deze schuld de hardheidsclausule moet worden toegepast. Eiseres heeft op de zitting toegelicht dat de weigering haar schuld over te nemen voor haar voelt als een straf. Zij heeft - ondanks dat dat moeilijk was - keurig aan haar betalingsverplichtingen voldaan, maar haar schuld wordt niet overgenomen, terwijl andere gedupeerden van de Toeslagenaffaire die niet aan hun betalingsverplichtingen hebben voldaan wel worden gecompenseerd. De rechtbank overweegt dat, hoewel de rechtbank begrijpt dat het voorgaande voor eiseres voelt als een straf, het feit dat de schuld door verweerder niet over wordt genomen overeenkomt met de bedoeling van de wetgever bij de Wht. De regeling voor het overnemen van de schulden in de Wht is niet bedoeld als herstel van (alle) schade in het verleden. De regeling is specifiek bedoeld om te voorkomen dat gedupeerden verder in de (problematische) schulden raken, doordat zij te maken krijgen met incassomaatregelen. De schulden worden daarom alleen overgenomen voor het opeisbare deel van de schuld. De wetgever heeft het onderscheid tussen ouders die opeisbare schulden hebben en ouders waarbij dat niet het geval is, gerechtvaardigd geacht.
2.6.
De rechtbank overweegt verder dat eiseres meerdere schulden bij de SBN heeft aangemeld met het verzoek om deze schulden over te nemen. Het merendeel van deze schulden is wel overgenomen; alleen de schuld van € 2.349,52 aan Tinka B.V. is niet overgenomen. Eiseres is dus wel gecompenseerd voor haar schulden, maar voor de opeisbare delen van die schulden, net als andere gedupeerden. Bovendien heeft eiseres, net als andere gedupeerden, aanspraak kunnen maken op andere (compensatie)regelingen uit de Wht.
2.7.
De rechtbank ziet in de persoonlijke situatie van eiseres geen aanleiding om de hardheidsclausule toe te passen. De rechtbank begrijpt dat eiseres het verleden achter zich wil laten en dat het voor eiseres niet prettig is dat zij de schuld aan Tinka B.V. nog heeft. Het is de rechtbank echter niet gebleken dat de schuld eiseres in zo’n lastige positie brengt dat sprake is van een schrijnende situatie, waarin de hardheidsclausule moet worden toegepast. Ook het standpunt van eiseres dat uit de 7e Voortgangsrapportage blijkt dat de hardheidsclausule in haar geval moet worden toegepast, volgt de rechtbank niet. De lezing en interpretatie van deze rapportage, zoals die door de gemachtigde van eiseres is aangehaald, komt niet overeen met de tekst en toelichting van de hardheidsclausule, zoals die uiteindelijk in de wet is neergelegd.
2.8.
Eiseres heeft tenslotte aangevoerd dat de wet in haar geval buiten toepassing moet worden gelaten. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft zij verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank. [2] De rechtbank overweegt echter dat het in die uitspraak ging om een andere situatie dan de situatie van eiseres, namelijk om de vraag of een notariële akte vereist is bij het kunnen overnemen door verweerder van een informele schuld. In het geval van eiseres is het vereiste van de notariële akte niet aan de orde. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank gehandeld conform de wet en conform de toelichting op de wet.

Conclusie en gevolgen

3.1.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
3.2.
Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2024 door
mr. T.L. Fernig - Rocour, rechter, in aanwezigheid van mr.I.G.A. Karregat, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Van artikel 4.1, vierde lid, onderdeel b van de Wht.
2.Zie de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 februari 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:494.