In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 februari 2024 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres, een gedupeerde van de Toeslagenaffaire, tegen de weigering van de Belastingdienst Toeslagen om een schuld van € 2.349,52 aan Tinka B.V. over te nemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiseres om de schuld over te nemen door de Belastingdienst op 22 mei 2023 was afgewezen, en dat deze afwijzing in het bestreden besluit van 26 oktober 2023 werd gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat de schuld niet voldoet aan de voorwaarden van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Volgens de wet kan alleen een schuld die opeisbaar is geworden door betalingsachterstanden tussen 1 januari 2006 en 1 juni 2021 worden overgenomen. Aangezien de schuld aan Tinka B.V. niet aan deze voorwaarden voldoet, kon de Belastingdienst de schuld niet overnemen.
De rechtbank heeft ook de toepassing van de hardheidsclausule beoordeeld, maar oordeelde dat er geen aanleiding was om deze toe te passen. Eiseres had aangegeven dat de weigering om haar schuld over te nemen voor haar aanvoelt als een straf, maar de rechtbank benadrukte dat de regeling niet bedoeld is als herstel van alle schade in het verleden. De wetgever heeft een onderscheid gemaakt tussen ouders met opeisbare schulden en ouders zonder, en dit onderscheid is gerechtvaardigd. Eiseres heeft wel compensatie ontvangen voor andere schulden, en de rechtbank concludeerde dat de persoonlijke situatie van eiseres niet zo schrijnend was dat toepassing van de hardheidsclausule gerechtvaardigd zou zijn.
De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de Belastingdienst conform de wet heeft gehandeld en dat het beroep ongegrond is verklaard. Eiseres krijgt geen terugbetaling van griffierecht en geen vergoeding van proceskosten. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.