ECLI:NL:RBAMS:2024:910

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
13/332812-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Nederlander op verzoek van Duitsland wegens betrokkenheid bij terroristische activiteiten

Op 20 februari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Nederlander aan Duitsland. De Duitse autoriteiten hadden om de overlevering verzocht in verband met de verdenking dat de opgeëiste persoon als lid van Hamas betrokken was bij het voorbereiden van terroristische aanslagen op Joodse instellingen in Duitsland. De rechtbank heeft de behandeling van het Europees aanhoudingsbevel (EAB) op 6 februari 2024 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn advocaat en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat hij in Nederland woont.

De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak met 30 dagen verlengd en heeft vervolgens geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet. De rechtbank heeft geen weigeringsgronden gevonden die zich tegen de overlevering verzetten. De verdediging had aangevoerd dat de opgeëiste persoon betrokken was bij activiteiten die gedeeltelijk op Nederlands grondgebied zouden hebben plaatsgevonden, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat de opgeëiste persoon actieve handelingen in Nederland had verricht.

De rechtbank concludeert dat de overlevering kan plaatsvinden, mits de opgeëiste persoon in geval van veroordeling in Duitsland zijn straf in Nederland kan ondergaan. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, en deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, in aanwezigheid van de griffier. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/332812-23
Datum uitspraak: 20 februari 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 15 december 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 13 december 2023 door
the Investigating Judge at the Federal Court of Justicein Karlsruhe (Duitsland) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in de [naam PI] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 6 februari 2024, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. T.E. Korff, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Arabische taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt
een arrest warrantvan
the Investigating Judge at the Federal Court of Justicevan 13 December 2023, zaaknummer 5 BGs 316/23.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld. Het feit valt op deze lijst onder nummer 2, te weten:
terrorisme.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De
Federal Public Prosecutor General at the Federal Court of Justicein Karlsruhe heeft op 9 januari 2024 de volgende garantie gegeven:
“In case of a legally binding conviction of the accused [opgeëiste persoon] in the Federal Republic of Germany on the basis of the applicable Version of Council Framework Decision 2008/909/JHA of 27 November 2008 on the application of the principle of mutual recognition to judgements in criminal matters imposing custodial sentences or measures involving deprivation of liberty for the purpose of their enforcement in the European Union (OJ L 327, 5.12.2008, p. 27-46), it is hereby assured that the accused [opgeëiste persoon] shall be transferred back to the Netherlands for enforcement of the sentence.”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft gesteld dat de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond van toepassing is. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de opgeëiste persoon ervan verdacht wordt lid te zijn van een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische aanslagen. De in het EAB beschreven gedragingen, waarbij de pleegplaatsen in Duitsland en Polen worden genoemd, zouden vanaf de zomer 2023 hebben plaatsgevonden, maar de in het EAB genoemde pleegperiode is van 1 februari 2023 tot 13 december 2023. De opgeëiste persoon woont in Nederland en dat was ook het geval in de in het EAB genoemde periode. De raadsvrouw concludeert dat sprake is van een feit dat geacht wordt gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Zij heeft de rechtbank verzocht gebruik te maken van deze weigeringsgrond.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie meent dat de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond niet van toepassing is. Uit het in het EAB opgenomen feitencomplex blijkt volgens haar niet dat het feit deels op Nederlands grondgebied heeft plaatsgevonden. De opgeëiste persoon heeft zijn verblijfplaats in Nederland, maar vanuit Nederland zijn geen actieve handelingen verricht.
Indien de rechtbank anders oordeelt, dan heeft de officier van justitie redenen opgesomd om af te zien van de bevoegdheid de overlevering op grond van dit artikel te weigeren.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat blijkens de in het EAB opgenomen feitomschrijving de opgeëiste persoon ervan verdacht wordt als lid van Hamas, als terroristische organisatie, voorbereidingen voor terroristische aanslagen heeft getroffen op Duits en Pools grondgebied. Uit die feitomschrijving blijkt niet dat de opgeëiste persoon daartoe actieve handelingen in Nederland zou hebben gepleegd. De rechtbank is daarom van oordeel dat de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond niet van toepassing is.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 Overleveringswet.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Investigating Judge at the Federal Court of Justicein Karlsruhe (Duitsland) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. B. van Galen en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 20 februari 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.