ECLI:NL:RBAMS:2025:1026

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
13/347415-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld in Amsterdam, inclusief seksuele intimidatie van een 81-jarige vrouw

Op 12 februari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 29 oktober 2024 in Amsterdam twee diefstallen heeft gepleegd. De eerste diefstal betrof een gewelddadige overval op een 81-jarige vrouw, waarbij de verdachte haar woning binnendrong, haar tegen de grond duwde, haar zoende en haar geld en telefoon afnam. De tweede diefstal betrof de telefoon van een andere vrouw, die op dat moment in de buurt was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld en diefstal, en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de kwetsbaarheid van het slachtoffer en het feit dat de verdachte eerder in Zweden was veroordeeld voor een diefstal. De vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste voor de geleden schade, werd gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om de schadevergoeding aan de benadeelde partij te betalen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/347415-24 (Promis)
Datum uitspraak: 12 februari 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] ,
thans gedetineerd te: [penitentiaire inrichting] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.I.P. Hofstee, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. C. Crince Le Roy, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – tenlastegelegd dat hij zich op 29 oktober 2024 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1. diefstal met geweld van een geldbedrag en een telefoon toebehorende aan [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] );
2. diefstal van een telefoon toebehorende aan [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) subsidiair heling van die telefoon.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde feiten op grond van de stukken in het dossier wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Het dossier biedt geen aanknopingspunten voor de verklaring dat iemand anders betrokken zou zijn geweest bij deze diefstal.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om verdachte te koppelen aan de man die [slachtoffer 1] heeft overvallen. Het signalement dat [slachtoffer 1] geeft komt niet overeen met het signalement van verdachte. De printscreens in het dossier zijn van slechte kwaliteit. De verbalisant herkent verdachte maar er is geen sprake van onderscheidende kenmerken. Deze herkenning is daarom onvoldoende. Voor feit 2 refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de subsidiair ten laste gelegde heling. De diefstal kan niet bewezen worden omdat geen wegnemingshandeling is waargenomen en verdachte een mogelijk ander scenario schetst.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
De politie beschrijft dat op de camerabeelden te zien is dat op 29 oktober 2024 om 23:09 uur een man vanuit de Leidsestraat de bocht om rent naar de Prinsengracht. Volgens de verbalisant ligt het restaurant [naam restaurant] op 20 meter afstand. Blijkens de beschrijving van de camerabeelden loopt [slachtoffer 1] op diezelfde avond om 23:09 uur door de Leidsestraat. De zelfde man loopt weer de Leidestraat in vanuit de Prinsengracht. Deze man heeft een plastic AH-tas bij zich. Om 23:12 uur is te zien dat de man naast [slachtoffer 1] in de [naam straat] loopt. [slachtoffer 1] verklaart in haar aangifte dat, wanneer zij bij haar woning aankomt en de deur opendoet, de man haar naar binnen duwt waardoor ze valt en op haar rug terecht komt. De man gaat hierna bovenop haar liggen, zoent haar en drukt daarna zijn hand op haar mond. [slachtoffer 1] is heel bang en geeft uit paniek geld aan de man, waarbij het volgens haar gaat om iets van € 110 of € 120 in coupures van € 20,- en € 50,-. De man trekt vervolgens de telefoon, die [slachtoffer 1] aan een koord om haar nek had hangen, van haar nek en vertrekt. De politie ziet later op andere camerabeelden dat een man vanuit de [naam straat] – nabij de woning van [slachtoffer 1] – rent. Deze man heeft op dat moment geen AH-tas bij zich. Ook is op beelden te zien dat de dochter en de man van [slachtoffer 2] om 23:16 uur in de [naam straat] met versnelde pas lopen, volgens de verbalisant in de richting van de man. Kort daarvoor, rond 23:00 uur, ontdekte [slachtoffer 2] namelijk dat zij haar telefoon miste. Met behulp van Find My iPhone zag zij dat haar telefoon zich in de [naam straat] bevond. Rond 23:20 uur arriveren [slachtoffer 2] , haar man en hun dochter in de [naam straat] en spelen via Find My iPhone een geluid op de telefoon van [slachtoffer 2] af. Ze horen het geluid afgaan bij een man die op dat moment uit een woning in de [naam straat] komt. Ze proberen de man tegen te houden, maar hij glipt weg. Wel blijft zijn jas achter bij [slachtoffer 2] . In deze jas blijkt een kopie van het paspoort van verdachte te zitten, evenals een keycard aan een koord van het [naam hotel] . Deze keycard staat op naam van verdachte. De telefoon van [slachtoffer 2] peilt even later uit nabij coffeeshop [naam coffeeshop] waar de politie vervolgens verdachte aanhoudt. Naast hem liggen twee telefoons die aan [slachtoffer 2] respectievelijk [slachtoffer 1] blijken toe te behoren. Verdachte heeft dan geen AH-tas bij zich. Wel heeft verdachte een geldbedrag van € 110 bij zich in coupures van € 20,- en € 50,-. Op 30 oktober 2024 gaat de politie langs bij [slachtoffer 1] . Ze zien direct dat [slachtoffer 1] een opgezwollen bovenlip heeft en dat sprake is van opgedroogd bloed in haar gezicht. Een paar dagen later brengt de echtgenoot van [slachtoffer 1] een plastic AH-tas naar het politiebureau die zij gevonden hebben in de hal van hun woning en die niet van hun is. Als verdachte door de politie wordt verhoord over beide verdenkingen, verklaart hij dat hij zich niets meer kan herinneren. Hij had die avond alcohol en drugs gebruikt. Deze verklaring herhaalt hij tijdens de zitting. Verdachte ontkent wel dat hij de feiten heeft gepleegd.
Feit 1
Op basis van de bewijsmiddelen is de rechtbank allereerst van oordeel dat [slachtoffer 1] op 29 oktober 2024 in Amsterdam in haar woning is overvallen waarbij geweld is gebruikt en haar telefoon en geld is gestolen. De rechtbank verwijst daarbij allereerst naar de aangifte waarin is beschreven wat er die avond voorafgaand aan en tijdens de overval is gebeurd. Deze aangifte vindt steun in de camerabeelden waarop te zien is dat een man, die door de verbalisant geduid wordt als verdachte, met een plastic AH-tas in zijn hand eerst achter en daarna naast [slachtoffer 1] in de [naam straat] loopt. De aangifte vindt voorts steun in het letsel dat bij [slachtoffer 1] is waargenomen door de verbalisanten en is beschreven in de letselverklaring.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte de persoon is die [slachtoffer 1] heeft overvallen en acht daartoe het volgende redengevend. Allereerst is van belang dat de dochter van [slachtoffer 2] zag dat de telefoon van haar moeder op 29 oktober 2024 uitpeilde in de [naam straat] tussen de huisnummers [huisnummer] en [huisnummer] . Dit is vlakbij de woning van [slachtoffer 1] . De dochter heeft die avond om 23:18 uur gebeld naar de telefoon van haar moeder. Even later zag zij in de [naam straat] – zij dacht tussen huisnummer [huisnummer] en [huisnummer] – een man uit een woning komen. Dit was omstreeks hetzelfde tijdstip dat [slachtoffer 1] , die op huisnummer [huisnummer] woont, in haar woning werd overvallen. Deze man heeft vervolgens zijn jas in de [naam straat] achtergelaten. Gelet op de daarin aangetroffen goederen en de verklaring van verdachte op de zitting stelt de rechtbank vast dat deze jas van verdachte is. Verdachte heeft geen aannemelijke verklaring kunnen geven voor het feit dat zijn jas in de [naam straat] vlakbij de woning van [slachtoffer 1] is achtergelaten. De verklaring van verdachte dat hij wellicht zijn jas had uitgeleend, vindt geen steun in het dossier.
De rechtbank acht voorts van belang dat verdachte op de zitting heeft verklaard dat hij die avond een plastic AH-tas bij zich had. Ook is van belang dat verdachte bij zijn aanhouding de telefoon van (onder meer) [slachtoffer 1] in zijn bezit heeft alsmede een geldbedrag van € 110,- en in dezelfde coupures als waar [slachtoffer 1] het in haar aangifte over heeft. Bovendien heeft hij dan geen AH-tas (meer) bij zich, terwijl [slachtoffer 1] en haar man na de overval in hun woning een plastic AH-tas hebben aangetroffen die niet van hen is. Verdachte heeft voor het bezit van de telefoon en het geld en het ontbreken van de AH-tas evenmin een aannemelijke verklaring kunnen geven.
Feit 2
De rechtbank is op basis van de bewijsmiddelen van oordeel dat verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van de telefoon van [slachtoffer 2] . De rechtbank stelt op basis van het moment dat [slachtoffer 2] ontdekt dat zij haar telefoon mist, de beschrijving van de beelden waarop te zien is dat een man kort daarna, om 23:09 uur, vlakbij de [naam restaurant] vanuit de Leidsestraat de hoek om rent en even later terug komt en achter [slachtoffer 1] aan gaat lopen, de zoekactie naar de telefoon van [slachtoffer 2] en de aanhouding van verdachte met deze telefoon, vast dat verdachte de telefoon gestolen heeft. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, komen [slachtoffer 2] , haar dochter en haar man direct in actie nadat [slachtoffer 2] merkte dat zij haar telefoon miste. Als de telefoon uitpeilt in de [naam straat] en daarna het alarm van de telefoon afgaat, proberen [slachtoffer 2] , haar man en hun dochter de man te pakken die dan uit een woning komt en bij wie het geluid van de telefoon vandaan lijkt te komen. Onder feit 1 heeft de rechtbank vastgesteld dat de jas die daarbij door de man is achtergelaten, van verdachte is. Verdachte wordt niet veel later – zonder jas – aangehouden met de telefoon van [slachtoffer 2] . De rechtbank vindt de verklaring van verdachte dat hij mogelijk zijn jas aan iemand had uitgeleend onaannemelijk. Deze verklaring vindt immers geen steun in het dossier.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1
op 29 oktober 2024 te Amsterdam, een telefoon, te weten een Apple iPhone en een geldbedrag, die aan [slachtoffer 1] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door
- die [slachtoffer 1] tegen de grond te duwen waarna zij ten val kwam in de hal van haar woning en
- die [slachtoffer 1] te zoenen en op die [slachtoffer 1] te gaan liggen en zijn hand op de mond van die [slachtoffer 1] te drukken en
- vervolgens de telefoon van die [slachtoffer 1] bevestigd aan een ketting aan de nek van die [slachtoffer 1] los te trekken;
2
op 29 oktober 2024 te Amsterdam, een telefoon, te weten een Apple iPhone 13, die aan [slachtoffer 2] , toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

6.De strafbaarheid van de verdachte en de feiten

De bewezenverklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar en verdachte is hiervoor strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf van drie jaren zal worden opgelegd, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie te hoog is voor hetgeen doorgaans in soortgelijke zaken wordt opgelegd.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
7.3.1.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op één avond schuldig gemaakt aan twee diefstallen, waarvan een met geweld. Verdachte heeft zich allereerst schuldig gemaakt aan zakkenrollerij van de telefoon van [slachtoffer 2] . Zij was als toerist op bezoek in Amsterdam. Zakkenrollerij is een zeer ergerlijk feit, dat voor de betrokken persoon hinder en schade oplevert. Naast schade en ongemak voor gedupeerden veroorzaakt zakkenrollerij gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Op basis van de Amsterdamse oriëntatiepunten voor straftoemeting bij zakkenrollen zoals vastgesteld op 15 januari 2018 is het uitgangspunt voor een voltooide zakkenrollerij bij een kwetsbaar slachtoffer, zoals een toerist, voor een
first offendertwee maanden gevangenisstraf.
Vervolgens heeft verdachte een diefstal met geweld gepleegd die plaatsvond in de woning van [slachtoffer 1] . Verdachte heeft zich op brutale wijze aan haar opgedrongen. Zo is verdachte de woning van [slachtoffer 1] binnengedrongen nadat zij nietsvermoedend de voordeur van haar woning had geopend en heeft hij haar gezoend terwijl zij na een duw op de grond lag en niet weg kon komen. Hierbij heeft [slachtoffer 1] letsel in haar gezicht opgelopen. De rechtbank is van oordeel dat dit geweld, dat seksueel van aard is, zeer ernstig is en rekent dat verdachte aan. Hiermee heeft verdachte niet alleen het recht op lichamelijke integriteit geschonden, maar heeft hij ook het recht op privacy geschonden door zich in de woning van [slachtoffer 1] te begeven terwijl de woning bij uitstek de plek is waar iemand zich veilig moet te voelen. Bovendien is [slachtoffer 1] een vrouw van 81 jaar oud die ’s avonds alleen naar huis liep. Verdachte heeft met zijn handelen misbruik gemaakt van haar kwetsbaarheid. Dit neemt de rechtbank in strafverzwarende zin mee. De oriëntatiepunten zoals vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) gaan voor een woningoverval uit van drie jaar gevangenisstraf.
7.3.2.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het Nederlandse strafblad van verdachte van 24 januari 2025 en het Zweedse strafblad van verdachte van 4 november 2024. Hieruit blijkt dat, hoewel verdachte pas sinds korte tijd in Nederland verblijft, hij niet uit handen heeft kunnen blijven van politie en justitie. Daarnaast volgt uit het Zweedse strafblad dat verdachte in 2023 veroordeeld is voor een diefstal. Formeel gezien is verdachte dan ook geen
first offendermeer. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 12 december 2024. Hieruit blijkt dat verdachte geen medewerking heeft willen verlenen aan het opstellen van een gedegen advies. De reclassering ziet daarentegen wel risico’s in het alcohol- en drugsgebruik van verdachte. Verdachte zegt zelf geen problemen te ervaren met alcohol en drugs nu hij gedetineerd zit én hij wenst het land te verlaten zodra hij vrijgelaten wordt. De rechtbank ziet gelet op het negatieve reclasseringsadvies en de weigerende houding van verdachte jegens hulp van de reclassering reden om geen (deels) voorwaardelijke straf op te leggen.
7.3.3.
Straf
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van de LOVS-oriëntatiepunten en de Amsterdamse richtlijnen. De rechtbank vindt de eis van de officier van justitie dan ook passend en geboden en legt aan verdachte overeenkomstig die eis een gevangenisstraf op voor de duur van drie jaar, met aftrek van het voorarrest.

8.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 110,- aan vergoeding van materiële schade en
€ 1.500,- aan vergoeding van immateriële schade.
8.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel voor toewijzing in aanmerking komt, te vermeerderen met de wettelijke rente en zij vordert daarbij dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank zal verderop onder 9.3 beslissen dat het onder verdachte in beslaggenomen geld van € 110,- euro retour gegeven moet worden aan de rechthebbende, te weten [slachtoffer 1] . Het gevorderde geldbedrag zal de benadeelde partij via die route toekomen. De rechtbank zal de vordering van [slachtoffer 1] ten aanzien van de materiële schade daarom afwijzen.
Immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. Zo is de benadeelde partij overrompeld door een diefstal met (seksueel) geweld in haar woning. De vordering zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd te weten 29 oktober 2024.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

9.Beslag

Onder verdachte is het volgende geldbedrag in beslag genomen:
- 110 EUR Geld Euro (goednummer: 6576167).
9.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het geldbedrag verbeurd dient te worden verklaard.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat dit geldbedrag aan de rechthebbende, [slachtoffer 1] , dient te worden geretourneerd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
Ten aanzien van feit 2:
diefstal.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
3 (drie) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan [slachtoffer 1] van:
110 EUR Geld Euro (goednummer: 6576167).
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij
Wijstde vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ten aanzien van de materiële schade
af.
Wijstde vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
toetot een bedrag van € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 29 oktober 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 29 oktober 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 25 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. van den Berg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 februari 2025.
[…]
[…]
[…]
.
[…]
  • […]
  • […]