ECLI:NL:RBAMS:2025:1027

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
13/288965-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging en diefstal met geweld in Amsterdam

Op 12 februari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij twee zaken van geweld en diefstal. In zaak A werd de verdachte beschuldigd van openlijke geweldpleging in de fietstunnel onder het Centraal Station van Amsterdam op 8 september 2024, waarbij hij samen met anderen geweld heeft gepleegd tegen een persoon, wat resulteerde in lichamelijk letsel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden veroordeeld voor poging tot zware mishandeling en diefstal, maar wel voor openlijke geweldpleging, omdat hij een significante bijdrage aan het geweld had geleverd. In zaak B werd de verdachte beschuldigd van diefstal met geweld van de telefoon van zijn toenmalige partner op 13 juni 2023. De rechtbank achtte deze beschuldiging bewezen, gezien de verklaringen van de getuigen en het letsel dat het slachtoffer had opgelopen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 41 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en een taakstraf van 200 uren. Daarnaast werd de verdachte verplicht om zich te houden aan bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een alcoholverbod.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/288965-24 (A) en 13/191739-23 (B) (ter terechtzitting gevoegd) (Promis)
Datum uitspraak: 12 februari 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 2005,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 januari 2025.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.I.P. Hofstee, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.M.J.H. Coumans, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen [naam] , namens de benadeelde partij [benadeelde partij 1] , naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is in zaak A – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 8 september 2024 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1. poging zware mishandeling in vereniging subsidiair openlijke geweldpleging met lichamelijk letsel tot gevolg;
2. diefstal van een mobiele telefoon;
3. vernieling van een mobiele telefoon.
Aan verdachte is in zaak B – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 13 juni 2023 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
diefstal met geweld van een mobiele telefoon.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich in zaak A op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van feit 1 primair en feit 2. Voor feit 1 primair is het letsel niet vastgesteld en daarnaast blijft onduidelijk met welk voorwerp en met hoeveel kracht verdachte heeft geslagen. De subsidiaire openlijke geweldpleging kan wel bewezen worden gelet op de bijdrage van verdachte aan het geweld in de vechtpartij. Voor feit 2 kan niet met zekerheid worden vastgesteld of verdachte het oogmerk had om de telefoon van aangever te stelen, waardoor verdachte voor dit feit vrijgesproken dient te worden. Ten aanzien van feit 3 kan op basis van de bekennende verklaring van verdachte en de schade aan de telefoon de vernieling bewezen worden. In zaak B heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld. Verdachte heeft immers de diefstal en het duwen bekend.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman kan zich verenigen met het standpunt van de officier van justitie ten aanzien van de bewezenverklaring.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Het oordeel in zaak A
Vrijspraak feit 1, primair en feit 2
De rechtbank vindt niet bewezen hetgeen onder feit 1, primair en feit 2 ten laste is gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. Zij overweegt hiertoe als volgt.
Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat op 8 september 2024 in de fietstunnel onder het Centraal Station van Amsterdam een vechtpartij heeft plaatsgevonden waarbij verdachte met een voorwerp heeft geslagen op het hoofd van aangever. De rechtbank kan echter niet vaststellen met welk voorwerp precies is geslagen en hoeveel kracht daarbij is gebruikt. Daarnaast is er geen zichtbaar letsel bij aangever vastgesteld. De rechtbank komt daarom niet tot een bewezenverklaring van de onder feit 1, primaire ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van aangever.
Blijkens de beschrijving van de camerabeelden is te zien dat tijdens de vechtpartij de telefoon van aangever op enig moment op de grond is gevallen. Ook is te zien dat verdachte een telefoon oppakt. Verdachte heeft verklaard dat hij in de veronderstelling was dat dit zijn eigen telefoon was. De rechtbank acht deze verklaring niet onaannemelijk en op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte het oogmerk had om zich de telefoon van aangever wederrechtelijk toe te eigenen. De rechtbank komt daarom niet tot een bewezenverklaring van de onder feit 2 ten laste gelegde diefstal.
Het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank oordeelt dat kan worden bewezen dat verdachte zich samen en in vereniging met anderen heeft schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen aangever [benadeelde partij 1] (hierna: aangever).
De rechtbank stelt voorop dat van het “in vereniging” plegen van geweld sprake is indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld. Deze bijdrage hoeft niet gewelddadig te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die “in vereniging” geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
Blijkens de beschrijving van de camerabeelden is te zien hoe verdachte samen met twee anderen, aangever en zijn vriend tegemoet loopt. Beschreven wordt dat te zien is dat verdachte bij het eerste contact met aangever direct intimiderend overkomt. Verdachte geeft aangever als eerste een duw en blijft daarna steeds contact zoeken met aangever. Verdachte heeft een voorwerp, lijkend op een stok van ongeveer 30 centimeter in zijn handen en haalt uit richting het hoofd van aangever. Vervolgens ontstaat tussen de vriend van aangever en een vriend van verdachte ook een conflict. Verdachte zoekt aangever in dit tafereel telkens op.
De rechtbank stelt vast dat verdachte niet alleen de groep getalsmatig heeft versterkt, maar dat hij door te handelen als hij heeft gedaan, opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen en daaraan een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd.
Aangever heeft verklaard dat hij een klap op zijn hoofd kreeg met een lang voorwerp en dat die klap pijn deed. Op 10 september 2024, heeft hij verklaard dat hij onder meer pijn in zijn hoofd heeft.
Op grond van deze verklaring van aangever in combinatie met de beschrijving van de camerabeelden stelt de rechtbank vast dat aangever van verdachte een klap op zijn hoofd heeft gekregen en dat aangever hierdoor pijn aan zijn hoofd heeft overgehouden. De rechtbank acht hiermee bewezen dat het door verdachte gepleegde geweld enig lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad.
Het oordeel over het in zaak A, onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de vernieling van de mobiele telefoon van aangever, gezien zijn bekennende verklaring, de aangifte en de camerabeelden.
Gelet op het bepaalde in artikel 359 derde lid van het Wetboek van Strafvordering zijn de
hiervoor genoemde bewijsmiddelen van zaak A, feit 1, subsidiair en feit 3 niet uitgewerkt.
4.3.2.
Het oordeel in zaak B
De rechtbank is van oordeel dat het ten laste gelegde kan worden bewezen en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt op basis van de aangifte en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] vast dat aangeefster op 13 juni 2023 van achter werd vastgegrepen door verdachte. Verdachte heeft aangeefster vervolgens in haar gezicht geslagen waardoor zij op de grond viel. Aangeefster heeft hierop het been van verdachte vastgepakt om hem ervan te weerhouden te vluchten met de telefoon die hij van haar had afgepakt.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij aangeefster heeft geduwd en haar telefoon heeft meegenomen. Hij ontkent dat hij aangeefster heeft geschopt. Deze verklaring heeft hij op de zitting herhaald.
De rechtbank acht op basis van de aangifte, de verklaringen van de getuigen [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 2] en het letsel dat bij aangeefster is vastgesteld, bewezen dat verdachte aangeefster niet alleen heeft geduwd en geslagen, maar ook heeft geschopt en dat hij daarna is weggerend.
Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan de diefstal met geweld.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van zaak A:
1, subsidiair:
op 8 september 2024 te Amsterdam, openlijk, te weten in de Cuyperspassage (fietstunnel Centraal Station), in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde partij 1] , door die [benadeelde partij 1] met een hard voorwerp, op zijn hoofd en zijn arm te slaan, terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten pijn aan het hoofd, voor die [benadeelde partij 1] ten gevolge heeft gehad;
3
op 8 september 2024 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een mobiele telefoon, toebehorende aan [benadeelde partij 1] , heeft vernield.
Ten aanzien van zaak B:
op 13 juni 2023 te Amsterdam, een mobiele telefoon, die aan [benadeelde partij 2] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld tegen [benadeelde partij 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door voornoemde [benadeelde partij 2] met kracht
- bij haar middel vast te pakken en vervolgens
- in het gezicht van voornoemde [benadeelde partij 2] te slaan en vervolgens
- voornoemde [benadeelde partij 2] tegen haar lichaam te duwen waardoor zij ten val is gekomen en vervolgens
- met geschoeide voet tegen haar lichaam te schoppen.

6.De strafbaarheid van de verdachte en de feiten

De bewezenverklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar en verdachte is hiervoor strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het volwassenstrafrecht van toepassing is gelet op het reclasseringsadvies. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar in zaak A onder 1, subsidiair en onder 3 en de in zaak B bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 41 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren met oplegging van bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Zij vordert daarbij de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden. Daarnaast is een taakstraf van 200 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 dagen.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om het jeugdstrafrecht toe te passen, omdat verdachte nog niet op het niveau van een volwassene functioneert. Verdachte is gebaat bij hulp. De gevorderde taakstraf dient gematigd te worden zodat verdachte zijn inburgeringscursus kan afmaken en zijn werk kan behouden.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
7.3.1.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verschillende geweldsdelicten. Zo heeft hij zich in juni 2023 schuldig gemaakt aan diefstal met geweld van de telefoon van zijn toenmalige vriendin. Hierbij heeft verdachte in het openbaar het slachtoffer geslagen en daarna geduwd waardoor zij is gevallen. Vervolgens heeft verdachte haar geschopt en is hij met haar telefoon weggerend. Het slachtoffer heeft hierbij letsel opgelopen. Verdachte heeft gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer veroorzaakt. Verdachte heeft zich daarnaast in september 2024 schuldig gemaakt aan een openlijke geweldpleging die gevolgd werd door de vernieling van de telefoon van het slachtoffer. Door zijn deelname aan de vechtpartij heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is voor het slachtoffer een ingrijpende ervaring geweest en de rechtbank rekent het verdachte aan dat hij daaraan een bijdrage heeft geleverd. Een gebeurtenis als deze brengt bovendien gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij teweeg. Het feit heeft immers plaatsgevonden op een drukbezochte plek in het centrum van Amsterdam. Veel mensen waren getuige van het incident. Het bleef echter niet alleen bij de openlijke geweldpleging. Toen verdachte merkte dat hij de telefoon van het slachtoffer in zijn bezit had, maakte hij zich ook nog schuldig aan de vernieling van deze telefoon. Hiermee heeft verdachte naast emotioneel leed ook materiële schade aan het slachtoffer toegebracht. De oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht gaan bij een openlijke geweldpleging met lichamelijk letsel ten gevolge hebbend, uit van een taakstraf van 150 uren, en voor een diefstal met geweld met enig lichamelijk letsel tot gevolg uit van een gevangenisstraf van zes maanden.
7.3.2.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte van 11 september 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. De rechtbank beschouwt verdachte hierom als een
first offender. De rechtbank heeft daarnaast kennis genomen van het reclasseringsadvies van 6 januari 2025. Hieruit blijkt dat de reclassering zich zorgen maakt over enkele leefgebieden van verdachte. Zo lijken de problemen in de emotie- en agressieregulatie en zijn impulsiviteit door zijn alcoholgebruik te worden versterkt. Verdachte heeft bovendien veel moeten doorstaan vanwege zijn vlucht vanuit [geboorteland] en het verlies van zijn vader op jonge leeftijd. Deze gebeurtenissen hebben mogelijk een impact op zijn psychosociaal functioneren . Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij veel heeft nagedacht in de gevangenis en dat hij tot nieuwe inzichten is gekomen. Hij wil zijn leven beteren en is bereid mee te werken met de voorwaarden zoals de reclassering heeft geadviseerd. Momenteel loopt verdachte in een schorsing en houdt hij zich netjes aan de gestelde voorwaarden. De rechtbank weegt dat in positieve zin mee bij de straftoemeting, en is van oordeel dat verdachte baat heeft reclasseringstoezicht- en begeleiding. De rechtbank ziet daarom voldoende aanleiding om aan de op te leggen straf een voorwaardelijk strafdeel te koppelen en verbindt daaraan de bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd en met verdachte op de zitting zijn besproken.
7.3.3.
Toepassing volwassenenstrafrecht
De reclassering adviseert om het volwassenenstrafrecht toe te passen. De Jongvolwassen methodiek van de volwassenreclassering sluit voldoende aan bij verdachte. Momenteel loopt het schorsingstoezicht ook al bij de volwassenreclassering en dit verloopt goed.
De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. De rechtbank ziet geen aanleiding om van het reclasseringsadvies af te wijken en zal het volwassenenstrafrecht toepassen.
7.3.4.
Straf
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet terug hoeft naar de gevangenis zodat hij aan de slag kan met zijn inburgeringscursus en werk. Wel vindt de rechtbank dat verdachte een taakstraf moet uitvoeren. De ernst van de feiten rechtvaardigen namelijk niet dat alleen een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. De rechtbank vindt de eis van de officier van justitie daarom passend en geboden en legt aan verdachte overeenkomstig die eis een gevangenisstraf op voor de duur van 60 dagen, waarvan 41 dagen voorwaardelijk met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank verbindt de daaraan door de reclassering gestelde voorwaarden. Daarnaast legt de rechtbank op een taakstraf voor de duur van 200 uren, te vervangen door 100 dagen hechtenis.
7.3.5.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, te weten [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] .
Gelet op de omstandigheden waaronder verdachte deze misdrijven heeft gepleegd, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. De rechtbank vindt het zorgelijk dat verdachte zijn emoties en zijn agressie niet goed onder controle weet te houden en is van oordeel dat verdachte zo snel mogelijk met zijn behandeling aan de slag dient te gaan. Daarom zal zij bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

8.De vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 329,00 aan vergoeding van materiële schade en € 650,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft daartoe aangevoerd dat hij een nieuwe telefoon heeft moeten aanschaffen en dat het voorval een grote impact heeft gehad op hem waardoor hij last heeft van gevoelens van onveiligheid en slaapproblemen. Door het incident heeft de benadeelde partij letsel opgelopen.
8.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering integraal kan worden toegewezen. De vordering is voldoende onderbouwd.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging vindt de vordering begrijpelijk. De immateriële vordering dient gematigd te worden gelet op het beperkt gebleven letsel.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 3 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 8 september 2024.
Vast staat voorts dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1, subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn lichamelijke integriteit.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 650,00.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [benadeelde partij 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 141, 312 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A, onder 1 primair en 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A, onder 1 subsidiair en 3 en in zaak B ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A, feit 1 subsidiair:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Ten aanzien van zaak A, feit 3:
vernieling.
Ten aanzien van zaak B:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
60 (zestig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
41 (eenenveertig) dagen, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich na uitnodiging bij Reclassering Nederland op adres [adres reclassering] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Alcoholverbod
Veroordeelde gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Contactverbod
Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met [benadeelde partij 2] , geboortedatum [geboortedatum] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Dagbesteding
Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk en een opleiding met een vaste structuur. Veroordeelde geeft de reclassering toestemming contact te onderhouden met zijn werk en/of opleiding. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
200 (tweehonderd) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
100 (honderd) dagen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij
Wijstde vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
toetot een bedrag van € 329,- (driehonderdnegenentwintig euro) aan vergoeding van materiële schade en € 650,- (zeshonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 8 september 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat € 979,- (negenhonderdnegenenzeventig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 8 september 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 18 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. van den Berg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 februari 2025.
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]

[...]

[...]
[...]
[...]
[...]