ECLI:NL:RBAMS:2025:10281

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 december 2025
Publicatiedatum
18 december 2025
Zaaknummer
81/050573-23 (A) en 81/175304-24 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting, verduistering, en witwassen door verdachte met beleggingsdiensten zonder vergunning

Op 18 december 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting, verduistering, het verlenen van beleggingsdiensten zonder vergunning van de Autoriteit Financiële Markten (AFM), en witwassen van de opbrengsten van deze misdrijven. De verdachte heeft in de periode van 1 mei 2020 tot en met 20 juni 2023 meerdere personen opgelicht voor een totaalbedrag van minimaal 1.257.814 euro, door hen te misleiden met valse voorstellingen van zaken over investeringen in aandelen. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan verduistering van een bedrag van 1.227.526 euro en heeft hij beleggingsdiensten aangeboden zonder de vereiste vergunning, wat een economisch delict oplevert. De rechtbank heeft vastgesteld dat het benadelingsbedrag in totaal minimaal 2,5 miljoen euro bedraagt. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 22 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft het verzoek van de benadeelde partijen tot het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel afgewezen, omdat het niet mogelijk was om de hoogte van de schade eenvoudig vast te stellen. De uitspraak is gedaan na een onderzoek ter terechtzitting op 4 december 2025, waarbij de verdachte aanwezig was en instemde met de gemaakte procesafspraken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 81/050573-23 (A) en 81/175304-24 (B) (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 18 december 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1995 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 december 2025. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. I. Hoek, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. H. Sytema, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de tussen het Openbaar Ministerie en verdachte op 31 oktober 2025 gesloten overeenkomst ten aanzien van de door hen gemaakte procesafspraken.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 4] , [benadeelde partij 5] , [benadeelde partij 6] , [benadeelde partij 7] , [benadeelde partij 8] , [benadeelde partij 9] , [benadeelde partij 10] , [benadeelde partij 11] , [benadeelde partij 12] , [benadeelde partij 13] , [benadeelde partij 14] , [benadeelde partij 15] , [benadeelde partij 16] , [benadeelde partij 17] , [benadeelde partij 18] , [benadeelde partij 19] , [benadeelde partij 20] , [benadeelde partij 21] , [benadeelde partij 22] en [benadeelde partij 23] en van de brief van de raadsvrouw van [benadeelde partij 23] , mr. C. Karsdorp, van 1 december 2025.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
Zaak A:
1. oplichting van meerdere personen voor een bedrag van 1.257.814 euro in de periode van 1 mei 2020 tot en met 20 juni 2023
en/of
verduistering van een bedrag van 1.227.526 euro toebehorend aan meerdere personen in de periode van 1 mei 2020 tot en met 20 juni 2023;
2. het aanbieden van beleggingsdiensten zonder een daartoe door de Autoriteit Financiële Markten (AFM) verleende vergunning in de periode van 1 mei 2020 tot en met 20 juni 2023;
3. witwassen van een bedrag van 2.485.340 euro in de periode van 1 mei 2020 tot en met 20 juni 2023;
Zaak B:
1. als degene die in staat van faillissement is verklaard opzettelijk niet een administratie voeren en bewaren en deze niet aan de curator verstrekken, waardoor de afhandeling van het faillissement wordt bemoeilijkt, in de periode van 1 mei 2020 tot heden,
subsidiair ten laste gelegd als het onachtzaam (culpoos) niet een administratie voeren en bewaren.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Procesafspraken en de beoordeling daarvan

De rechtbank heeft kennisgenomen van de tussen de officier van justitie en de verdediging gemaakte procesafspraken. De overeenkomst waarin deze procesafspraken zijn neergelegd is aan dit vonnis gehecht in
bijlage II. De procesafspraken houden – kort gezegd en onder andere – in dat de officier van justitie zal rekwireren tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De verdediging zal volgens de overeenkomst geen onderzoekswensen indienen en de al ingediende onderzoekswensen intrekken. Verder zal de verdediging geen bewijsverweren voeren. Beide partijen zijn daarnaast overeengekomen geen hoger beroep in te zullen stellen in het geval de rechtbank komt tot een bewezenverklaring en strafoplegging conform de tussen partijen gemaakte afspraken.
De rechtbank kan alleen acht slaan op een door de officier van justitie en de verdediging opgesteld afdoeningsvoorstel als gewaarborgd is dat wordt voldaan aan de eisen die
artikel 6 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) stelt. Deze waarborg is in het bijzonder van belang indien onderdeel van een afdoeningsvoorstel is dat de verdachte afziet van de uitoefening van bepaalde aan hem toekomende verdedigingsrechten.
De procesafspraken zijn op de zitting van 4 december 2025 besproken met verdachte, in aanwezigheid van zijn raadsman. Verdachte heeft verklaard dat hij met de gemaakte afspraken instemt en dat hij begrijpt welke gevolgen de afspraken hebben wanneer de rechtbank daarin meegaat. De verdachte heeft toegelicht dat hij graag wil dat zijn strafzaak wordt afgerond zodat hij verder kan met zijn leven. De rechtbank heeft uit de verklaring van verdachte begrepen dat hij zich vrij voelde om zelf te beslissen en zich niet onder druk gezet heeft gevoeld om de procesafspraken te maken.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte, die gedurende zijn proces steeds is bijgestaan door zijn raadsman, vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie, terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan de procesafspraken en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. De rechtbank heeft zich er bij de inhoudelijke behandeling van vergewist dat de verdachte nog altijd achter de gemaakte afspraken en het afdoeningsvoorstel staat. Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat zij acht kan slaan op de tussen de officier van justitie en de verdediging gemaakte procesafspraken.
Niettegenstaande hetgeen tussen de officier van justitie en de verdediging is overeengekomen, heeft de rechtbank een eigen verantwoordelijkheid om antwoord te geven op de vragen van artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Bij het beoordelen van de zaak van verdachte heeft de beantwoording van de vragen van artikel 348 en 350 Sv centraal gestaan. Bij het bepalen van de straf en de motivering daarvan zal de inhoud en doorwerking van de procesafspraken worden besproken.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich – overeenkomstig de procesafspraken – op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – overeenkomstig de procesafspraken – geen bewijsverweren gevoerd.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Inleiding
Het onderzoek naar verdachte is gestart nadat er in juni en juli 2022 door ABN Amro-bank melding is gedaan van ongebruikelijke transacties bij de Autoriteit Financiële Markten (hierna: AFM) en de Financial Intelligence Unit (FIU). Op de bankrekening van verdachte, op de bankrekening van zijn eenmanszaak [bedrijf 1] en op de bankrekening van [bedrijf 2] , waarvan verdachte stille vennoot was, werden diverse grote geldbedragen gestort met omschrijvingen die duidden op investeringen. De bedragen op de rekening zouden echter worden aangewend voor privé doeleinden. Ook de ING Bank en Rabobank hebben melding gedaan van ongebruikelijke transacties op de bankrekeningen van verdachte en [bedrijf 1] . De FIU heeft de transacties als verdacht aangemerkt en gemeld bij de FIOD.
Vanaf november 2022 zijn meerdere aangiftes gedaan tegen verdachte, [bedrijf 1] en [bedrijf 2] ter zake van beleggingsfraude, oplichting en verduistering. De aangiftes hadden zowel betrekking op ingelegde geldbedragen als bitcoins. Aangevers verklaren onder meer met [bedrijf 1] overeenkomsten te hebben gesloten tot investering van grote geldbedragen in aandelen van verschillende bedrijven die nog op de beurs zouden moeten verschijnen. Hen werd voorgespiegeld een hoog rendement te behalen, maar dat zou nooit zijn uitbetaald.
Op 25 april 2023 is verdachte door de rechtbank Den Haag in staat van faillissement verklaard. Volgens de curator zou verdachte niet hebben voldaan aan de wettelijke verplichting tot het voeren en bewaren van een administratie en behoeve van een goede afwikkeling van het faillissement.
4.3.2.
Bewijs en procesafspraken
De rechtbank grondt haar beslissing, dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en de hiernavolgende overwegingen. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
Oplichting (zaak A, feit 1)
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting van de aangevers. Hij heeft met het oogmerk om zichzelf wederrechtelijk te bevoordelen, door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de aangevers bewogen tot de afgifte van gelden die aangewend zouden worden voor de aankoop van aandelen. De listige kunstgrepen en/of samenweefsel van verdichtsels bestonden eruit dat verdachte de slachtoffers heeft voorgespiegeld dat hij een ervaren investeerder was met een getalenteerd team en dat hij hoge rendementen kon verkrijgen. Hij gaf de slachtoffers door middel van documentatie en informatie het gevoel dat zij bij hem in professionele handen waren voor het investeren van hun geld. In werkelijkheid had verdachte een eenmanszaak zonder werknemers en is niet gebleken van succesvolle investeringen in het verleden. Daarnaast heeft verdachte aangegeven dat hij over de vereiste vergunning beschikte, maar de AFM heeft geconstateerd dat verdachte geen vergunning had voor het aanbieden van beleggingsdiensten. Vanaf het begin af aan is aan deze personen een valse voorstelling van zaken gegeven. Verdachte heeft de desbetreffende aandelen nooit kunnen verkrijgen. Dat was wel aan deze groep investeerders voorgehouden, hetgeen hen er toe heeft bewogen te investeren bij of via verdachte. Vervolgens heeft verdachte de ingelegde gelden aan andere zaken besteed.
Verduistering (zaak A, feit 1)
Ten aanzien van de gelden ingelegd door de personen die hebben geïnvesteerd in aandelen van Addepar, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan verduistering. Immers heeft verdachte de verkregen gelden enige tijd rechtmatig onder zich gehad. Verdachte heeft vervolgens de keuzegemaakt deze bedragen niet aan te wenden voor het doel waarvoor zij zijn verkregen. Hij heeft ook aan deze (rechts)personen geen rendement uitbetaald of terugbetalingen gedaan, maar de ingelegde gelden aan andere zaken besteed. Voor de personen en ondernemingen die geen aangifte hebben gedaan van oplichting, geldt dat niet vastgesteld kan worden dat verdachte deze gelden op onrechtmatige wijze heeft verkregen.
Beleggingsdiensten aanbieden zonder vergunning (zaak A, feit 2)
[verdachte] en [bedrijf 1] beschikten niet over een vergunning voor het verlenen van beleggingsdiensten en vallen niet onder een vrijstelling en/of uitzondering van de vergunningplicht. Verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 2:96 Wet op het financieel toezicht (Wft), zijnde een economisch delict op grond van artikel 1 onder 2° van de Wet op de economische delicten (WED). Omdat verdachte opzettelijk beleggingsdiensten heeft aangeboden, is sprake van een misdrijf op grond van artikel 2 lid 1 WED. Niet van belang is of verdachte wist dat het strafbaar was om deze diensten aan te bieden.
Witwassen (zaak A, feit 3)
Verdachte heeft geldbedragen verworven middels de door hem gepleegde oplichting en verduistering en vervolgens omgezet en van deze gelden gebruik gemaakt door de gelden uit te geven in het economisch verkeer.
Administratieplicht faillissement (zaak B)
Op grond van de Faillissementswet diende verdachte een administratie bij te houden ten behoeve van een goede afwikkeling van het faillissement. De curator heeft geconcludeerd dat er niets is aangetroffen, noch aangeleverd dat door kan gaan voor een deugdelijke administratie. Volgens de curator is de afhandeling van het faillissement hierdoor ernstig bemoeilijkt.
Conclusie
De rechtbank acht alle aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
81/050573-23 (zaak A):
1. in de periode van 1 mei 2020 tot en met 20 juni 2023 in Nederland en/of Monaco en/of de Verenigde Staten van Amerika, telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, (rechts)personen heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen en/of bitcoins van in totaal minimaal 1.257.814,00 euro, te weten onder meer:
- [benadeelde partij 11] , 100.000 euro (Neuralink), en
- [benadeelde partij 19] , 9.000 euro (Neuralink), en
- [benadeelde partij 5] , 10.000 euro (Neuralink), en
- [benadeelde partij 12] , 100.000 euro (Neuralink), en
- [benadeelde partij 8] , 10.000 euro (Neuralink), en
- [benadeelde partij 2] , 200.000 euro (Neuralink) en 16.000 euro (SpaceX), en
- [benadeelde partij 23] , 15.040 euro (EVBox) en 10.000 euro (Pico Quantative Trading Holdings) en 50.000 euro (Coinbase) en 156.307 euro (SpaceX) en 116.467 euro (Neuralink), en
- [benadeelde partij 10] , 20.000 euro (Neuralink), en
- [benadeelde partij 1] , 15.000 euro (SpaceX), en
- [benadeelde partij 18] , 50.000 euro (Neuralink), en
- [benadeelde partij 4] , 15.000 euro (Neuralink), en
- [benadeelde partij 16] , 40.000 euro (Neuralink), en
- [benadeelde partij 3] , 75.000 euro (Neuralink), en
- [benadeelde partij 17] , 10.000 euro (Neuralink), en
- [benadeelde partij 22] , 150.000 euro (Neuralink), en
- [benadeelde partij 14] , 10.000 euro (Pico Quantative Trading Holdings), en
- [benadeelde partij 13] , 25.000 euro (Neuralink), en
- [benadeelde partij 15] , 50.000 euro (Neuralink), en
- [benadeelde partij 20] , 5.000 euro (SpaceX),
immers heeft hij, verdachte met vorenomschreven oogmerk listiglijk (als vertegenwoordiger van [bedrijf 1] ):
- met beleggers (al dan niet via een tussenpersoon) via de telefoon en/of email en/of social media contact gelegd en/of
- aan die beleggers foto’s en/of brochures en/of websites en/of presentaties met behaalde successen en/of rendementen getoond en/of
- aan die beleggers voorgespiegeld dat hij/zij beschikte(n) over de vereiste vergunning(en) en/of een team van deskundigen om de in te leggen gelden te investeren in aandelen die met winst verkocht zouden worden en/of
- met die beleggers overeenkomsten gesloten, waarin vermeld stond dat de in te leggen gelden uitsluitend aangewend zouden worden voor investeringen in aandelen (Pico Quantative Trading Holdings en/of EVBox en/of Coinbase en/of SpaceX en/of Neuralink),
en/of uitkeringen van winsten en/of voorgespiegeld dat er binnen een aantal (drie) maanden hoge rendementen (van 80 tot 400%) zouden worden behaald;
waardoor voornoemde (rechts)personen telkens werden bewogen tot bovenomschreven afgiften, zulks terwijl niet is gebleken dat verdachte de ingelegde gelden heeft geïnvesteerd in aandelen (Pico Quantative Trading Holdings en/of EVBox en/of Coinbase en/of SpaceX en/of Neuralink) en/of winsten heeft uitgekeerd, dan wel van plan was te investeren in aandelen dan wel uitkeringen van winsten;
en
in de periode van 1 mei 2020 tot en met 20 juni 2023 in Nederland en/of Monaco en/of de Verenigde Staten van Amerika, telkens opzettelijk geldbedragen en/of bitcoins van in totaal 1.236.526,00 euro, toebehorende aan:
- [benadeelde partij 11] , 40.000 euro (Addepar),
- [benadeelde partij 19] , 9.000 euro (Addepar),
- [benadeelde partij 12] , 60.000 euro (Addepar),
- [benadeelde partij 2] , 75.000 euro (Addepar),
- [benadeelde partij 23] , 35.000 euro (Addepar),
- [benadeelde partij 10] , 10.000 euro (Addepar),
- [benadeelde partij 9] , 20.000 euro (Addepar),
- [benadeelde partij 1] , 36.900 euro (Addepar),
- [benadeelde partij 18] , 5.000 euro (Addepar),
- [benadeelde partij 24] , 13.626 euro (Addepar),
- [benadeelde partij 16] , 20.000 euro (Addepar),
- [benadeelde partij 4] , 22.000 euro (Addepar),
- [benadeelde partij 21] , 5.000 euro (Addepar),
- [benadeelde partij 7] , 5.000 euro (Addepar),
- [benadeelde partij 6] , 150.000 euro (Addepar),
- [benadeelde partij 25] , 65.000 euro (Addepar),
- [benadeelde partij 20] , 5.000 euro (Addepar),
- [benadeelde partij 26] , 100.000 euro (Addepar),
- [benadeelde partij 27] , 137.500 euro,
- [benadeelde partij 28] , 272.500 euro,
- [benadeelde partij 29] , 100.000 euro (Addepar),
- [benadeelde partij 30] , 50.000 euro (Addepar),
welke geldbedragen en bitcoins verdachte telkens had ontvangen op grond van (als vertegenwoordiger van [bedrijf 1] ) gesloten overeenkomsten waarin
vermeld stond dat de in te leggen gelden uitsluitend aangewend zouden worden voor investeringen in aandelen (Pico Quantative Trading Holdings en/of EVBox en/of Coinbase en/of SpaceX en/of Addepar en/of Neuralink) en/of uitkeringen van winsten en aldus die
geldbedragen anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2. in de periode van 1 mei 2020 tot en met 20 juni 2023 in Nederland en/of Monaco en/of de Verenigde Staten van Amerika, telkens opzettelijk zonder een daartoe door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning, beleggingsdiensten heeft aangeboden en investeringsovereenkomsten heeft gesloten met personen, waaronder [benadeelde partij 11] en [benadeelde partij 19] en [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 12] en [benadeelde partij 8] en [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 23] en [benadeelde partij 10] en [benadeelde partij 9] en [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 18] en [benadeelde partij 24] en [benadeelde partij 16] en [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 16] en [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 17] en [benadeelde partij 22] en [benadeelde partij 14] en [benadeelde partij 13] en [benadeelde partij 21] en [benadeelde partij 15] en [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 6] en [benadeelde partij 25] en [benadeelde partij 20] en [benadeelde partij 26] en [benadeelde partij 27] en [benadeelde partij 28] en [benadeelde partij 29] en [benadeelde partij 30] , te weten investeringen in aandelen van Pico Quantative Trading Holdings en/of EVBox en/of Coinbase en/of SpaceX en/of Addepar en/of Neuralink, terwijl hij, verdachte van het plegen van dat misdrijf een gewoonte heeft gemaakt;
3. in de periode van 1 mei 2020 tot en met heden, in Nederland en/of Monaco en/of de Verenigde Staten van Amerika, meermalen, zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft hij, verdachte telkens geldbedragen en bitcoins, voor een totaalbedrag van ongeveer 2.485.340 euro, omgezet en van voornoemde geldbedragen en bitcoins gebruik gemaakt, terwijl hij, verdachte telkens wist dat voornoemde geldbedragen en bitcoins en afkomstig waren uit enig eigen misdrijf en hij verdachte van het plegen van dat witwassen een gewoonte heeft gemaakt en/of zich schuldig heeft/hebben gemaakt aan witwassen in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf;
81/175304-24 (zaak B):
als degene die – bij vonnis van de rechtbank Den Haag op 25 april 2023 – in staat van faillissement is verklaard, in de periode van 1 mei 2020 tot heden, in Nederland en/of Monaco en/of Verenigde Staten van Amerika, desgevraagd opzettelijk niet terstond, overeenkomstig de op hem rustende wettelijke verplichtingen ter zake, een ingevolge de wettelijke verplichtingen gevoerde en bewaarde administratie en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in ongeschonden vorm, zo nodig met de hulpmiddelen om de inhoud binnen redelijke termijn leesbaar te maken, aan de curator heeft verstrekt en/of voor of tijdens het faillissement opzettelijk niet heeft voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en het bewaren van de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, ten gevolge waarvan de afhandeling werd bemoeilijkt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 22 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een straf op te leggen conform de gemaakte procesafspraken. Daarbij heeft de raadsman gewezen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, namelijk dat hij failliet is verklaard, dat hij in faillissementshechtenis heeft gezeten, dat hij een deel van zijn voorarrest in een Amerikaanse gevangenis en dus in een zwaarder regime heeft moeten doorbrengen en dat het nu niet goed gaat met de gezondheid van verdachte.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft zich beraden over de procesafspraken en haar eigen afweging gemaakt bij de bepaling van de op te leggen straf. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze naar voren zijn gekomen tijdens het onderzoek ter terechtzitting.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting, verduistering, het verlenen van beleggingsdiensten zonder een daartoe door de AFM verleende vergunning en het witwassen van het geld verkregen uit deze misdrijven. Opgeteld is het benadelingsbedrag minimaal 2,5 miljoen euro. Verdachte heeft slachtoffers voorgespiegeld dat hij een ervaren investeerder was met een getalenteerd team en dat hij hoge rendementen kon verkrijgen. In werkelijkheid had verdachte een eenmanszaak zonder werknemers en is niets gebleken van de succesvolle investeringen. Het geld dat verdachte van de slachtoffers kreeg, heeft hij gebruikt om zijn eigen luxe levensstijl te bekostigen. Inmiddels is verdachte failliet en zijn de investeerders de dupe van deze misdrijven. Daarbij heeft verdachte geen administratie gevoerd, waardoor de afwikkeling van het faillissement is bemoeilijkt. De investeerders zullen hun inleg waarschijnlijk niet, of niet volledig terugkrijgen, laat staan het aan hen beloofde rendement incasseren. Verdachte heeft ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen dat de investeerders in hem hadden en hen aanzienlijke geldbedragen afgenomen. Daarnaast heeft het handelen van verdachte tot gevolg dat ook het algemene vertrouwen van personen in het economisch verkeer is aangetast. De rechtbank is gelet op de ernst van deze feiten van oordeel dat alleen een gevangenisstraf een passende straf is.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 3 juni 2024. Hieruit komt naar voren dat verdachte niet eerder veroordeeld is voor feiten zoals hier aan de orde.
Procesafspraken
Uit het requisitoir blijkt dat de officier van justitie zonder procesafspraken een gevangenisstraf tussen de 18 en 36 maanden passend en geboden vindt. De rechtbank is van oordeel dat deze voorgestelde strafmarge niet onredelijk is om als uitgangspunt te nemen voor het bepalen van de strafmaat, waarbij de rechtbank wel opmerkt dat zij de bovengrens hiervan meer passend acht. Verder is de rechtbank van oordeel dat het voorstel om 22 maanden gevangenisstraf waarvan 6 maanden voorwaardelijk aan verdachte op te leggen, hoewel aan de ondergrens is, in redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak, gelet op de straf(proces)rechtelijke en maatschappelijke voordelen die behaald worden met een afdoening middels procesafspraken. De rechtbank laat daarbij meewegen dat verdachte op de zitting heeft erkend dat hij verkeerde keuzes heeft gemaakt en dat verdachte inmiddels persoonlijk in staat van faillissement is verklaard. In het kader van die faillissementsprocedure heeft verdachte reeds enige tijd in gijzeling doorgebracht.
Alles afwegende volgt de rechtbank het afdoeningsvoorstel uit de procesafspraken en legt zij aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, op.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

9.1.
De vorderingen benadeelde partij
De rechtbank zal de benadeelde partijen [benadeelde partij 23] , [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 4] , [benadeelde partij 5] , [benadeelde partij 6] , [benadeelde partij 7] , [benadeelde partij 8] , [benadeelde partij 9] , [benadeelde partij 10] , [benadeelde partij 11] , [benadeelde partij 12] , [benadeelde partij 13] , [benadeelde partij 14] , [benadeelde partij 15] , [benadeelde partij 16] , [benadeelde partij 17] , [benadeelde partij 18] , [benadeelde partij 19] , [benadeelde partij 20] , [benadeelde partij 21] en [benadeelde partij 22] – overeenkomstig de gemaakte procesafspraken – niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen en overweegt hiertoe als volgt.
Uit artikel 26 van de Faillissementswet (hierna: Fw) in combinatie met artikel 110 Fw volgt dat rechtsvorderingen die strekken tot het verrichten van betalingen uit een failliete boedel alleen kunnen worden ingediend bij de curator in het faillissement. Hiermee wordt de door de Fw beoogde gelijkheid van schuldeisers gewaarborgd.
Op 25 april 2023 is verdachte persoonlijk failliet verklaard. Uit het verhandelde op het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat dit faillissement ten tijde van dit vonnis niet is opgeheven.
Door het persoonlijke faillissement van verdachte moeten benadeelden zich wenden tot de curator om hun vordering ter verificatie aan te melden, hetgeen ook is gebeurd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat alle benadeelde partijen in hun vorderingen in dit strafproces niet-ontvankelijk zijn.
9.2.
Schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen zijn voorafgaand aan de zitting door het Openbaar Ministerie op de hoogte gesteld van de gemaakte procesafspraken. In haar brief van 1 december 2025 heeft mr. Karsdorp, in het geval haar cliënt [benadeelde partij 23] niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering, de rechtbank nadrukkelijk verzocht over te gaan tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ter zake van zijn vordering. De overige benadeelde partijen hebben op middels een voorgedrukte tekst op het formulier met het verzoek tot schadevergoeding eveneens verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank constateert dat het Openbaar Ministerie en de verdachte geen procesafspraken hebben gemaakt over de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank dient daarom over dit punt een beslissing te nemen. Ter terechtzitting hebben de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hierover naar voren gebracht.
9.2.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie verzet zich tegen de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Wanneer een vordering benadeelde partij niet-ontvankelijk is kan alsnog de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd, maar dit hoeft niet. De oplegging hiervan is in dit geval niet passend omdat verdachte failliet is verklaard en niet-nakoming wordt bedreigd met gijzeling. Daarbij is de toegevoegde waarde van de maatregel minimaal, aangezien de maatregel niet betekent dat de vorderingen voorrang krijgen in de afwikkeling van het faillissement. Daarnaast heeft een deel van de benadeelde partijen zich aangesloten bij Stichting Crediteurenbelangen RAJ, die nog bestaande winstrechten zal trachten uit te winnen. Verder zullen de benadeelde partijen na de afwikkeling van het faillissement een deel van hun vordering ontvangen. Hoeveel schade voor de benadeelde partijen overblijft is dus nog onduidelijk.
9.2.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzet zich tegen de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Aangezien verdachte failliet is verklaard, zal de schadevergoedingsmaatregel namelijk betekenen dat verdachte een extra jaar in hechtenis zal moeten doorbrengen. Naar het oordeel van de verdediging is de hoogte van de schade van de benadeelde partijen bovendien ook niet op eenvoudige wijze vast te stellen en daarmee de hoogte van de schademaatregel evenmin. Sommige personen hebben uitbetalingen ontvangen, er is sprake van eigen schuld van de benadeelden en gelet op de afwikkeling van het faillissement en de oprichting van Stichting Crediteurenbelangen RAJ is nog onduidelijk wat van de vorderingen van de benadeelde partijen resteert. Daarnaast is de vraag of de oplegging van de maatregel überhaupt wenselijk is. Indien verdachte niet kan betalen, zal de samenleving moeten opdraaien voor het voorschot dat de benadeelde partijen ontvangen op grond van deze maatregel.
9.2.3.
Het oordeel van de rechtbank
Een faillissement staat aan de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel zoals bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) niet in de weg. De schadevergoedingsmaatregel is een zelfstandige strafrechtelijke maatregel die beoogt een door een strafbaar feit benadeelde te versterken in zijn positie tot herstel van de rechtmatige toestand. Hieraan ligt de gedachte ten grondslag de benadeelde de vereiste inspanningen om dat herstel te bereiken zoveel mogelijk uit handen te nemen. Door het opleggen van de maatregel worden de bedoelde inspanningen in handen gelegd van het Openbaar Ministerie (de Staat), waarbij deze mede gebonden is aan de specifieke regelgeving met betrekking tot een gefailleerde.
Nu verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de strafbare feiten is toegebracht, bestaat in beginsel aanleiding om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Gelet op de door de officier van justitie en de verdediging genoemde factoren, is het echter niet mogelijk om op eenvoudige wijze vast te stellen wat de hoogte van de schade en daarmee samenhangende schademaatregel is. Het verzoek tot het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel wordt daarom afgewezen.
De benadeelde partijen en de verdachte zullen ieder de eigen proceskosten dragen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 57, 321, 326, 344a, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht;
2:96 Wet op het financieel toezicht;
1 en 6 Wet op de economische delicten.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A:
Feit 1:
oplichting, meermalen gepleegd
en
verduistering, meermalen gepleegd;
Feit 2:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2:96, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd, terwijl van het plegen van dit misdrijf een gewoonte wordt gemaakt;
Feit 3:
van het plegen van witwassen in de uitoefening van zijn bedrijf een gewoonte maken.
Ten aanzien van zaak B:
als degene die in staat van faillissement is verklaard en voor of tijdens het faillissement
opzettelijk niet voldoen aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van
een administratie en het bewaren van de daartoe behorende boeken, bescheiden en
andere gegevensdragers, ten gevolge waarvan de afhandeling wordt bemoeilijkt.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
22 (tweeëntwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest (in Nederland en de Verenigde Staten) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Verklaart de benadeelde partijen[benadeelde partij 23] , [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 4] , [benadeelde partij 5] , [benadeelde partij 6] , [benadeelde partij 7] , [benadeelde partij 8] , [benadeelde partij 9] , [benadeelde partij 10] , [benadeelde partij 11] , [benadeelde partij 12] , [benadeelde partij 13] , [benadeelde partij 14] , [benadeelde partij 15] , [benadeelde partij 16] , [benadeelde partij 17] , [benadeelde partij 18] , [benadeelde partij 19] , [benadeelde partij 20] , [benadeelde partij 21] en [benadeelde partij 22]
niet-ontvankelijkin zijn/haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. van Hall, voorzitter,
mrs. J.M.R. Vastenburg en E.J. Weller, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Bergsma, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 december 2025.