ECLI:NL:RBAMS:2025:1121

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
21 februari 2025
Zaaknummer
81/244864-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek Highland. Medeplegen van gewoontewitwassen. Geen geldboete, wel bijkomende straf in de zin van verbeurdverklaring van beslagen banksaldo verdachte.

Op 21 februari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen [verdachte 1], die werd beschuldigd van medeplegen van gewoontewitwassen en deelname aan een criminele organisatie. Het onderzoek, genaamd Highland, was gestart in november 2021 naar aanleiding van informatie uit een eerder onderzoek, Kristal, waarbij de hoofdverdachte werd verdacht van grootschalige handel in ketamine en witwassen van grote geldbedragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat [verdachte 1] samen met anderen gedurende een periode van acht jaar betrokken was bij het witwassen van aanzienlijke geldbedragen, met een totaal van € 93.543,51 dat als crimineel verkregen werd aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de deelname aan een criminele organisatie, maar dat er wel sprake was van gewoontewitwassen. De rechtbank legde een bijkomende straf op in de vorm van verbeurdverklaring van het in beslag genomen banksaldo, maar geen geldboete, gezien de omstandigheden van de verdachte, die in staat van faillissement was verklaard. De uitspraak volgde na een serie zittingen en een zorgvuldige afweging van het bewijs en de betrokkenheid van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Team Strafrecht
Parketnummer: 81/244864-23
Datum uitspraak: 21 februari 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte 1] ,
gevestigd aan het [adres] , [vestigingsplaats] ,
ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel onder nummer
[KvK nummer] ,
(
hierna: verdachte of [verdachte 1]).

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 19 november 2024, 20 november 2024, 25 november 2024, 6 december 2024 en 10 december 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mr. L.M.J. Backx en mr. F. Bahadin (
hierna: officier van justitie) en van wat de raadsman van verdachte, mr. A.M.J. Comans, advocaat te Utrecht, naar voren heeft gebracht.
Het onderzoek is gesloten op de zitting van 21 februari 2025, waarna direct uitspraak is gedaan.

2.Inleiding onderzoek Highland

Het onderzoek Highland is in november 2021 gestart naar aanleiding van restinformatie uit onderzoek Kristal. Onderzoek Kristal betreft een onderzoek waarin de hoofdverdachte [hoofdverdachte] wordt verdacht van grootschalige handel in ketamine en het witwassen van grote geldbedragen. Het vermoeden is ontstaan dat het witwassen onder andere plaatsvond via het netwerk van [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) . Op basis van dit vermoeden is onderzoek Highland gestart. Het onderzoek vond heimelijk plaats in de periode juli 2022 tot en met april 2023 waarbij onder meer gebruik werd gemaakt van politie infiltratie. Er zou sprake zijn van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband tussen medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) , [medeverdachte 3] (hierna; [medeverdachte 3] ) en [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ) , onder meer gefaciliteerd door de besloten vennootschappen [naam B.V. 1] (hierna: [naam B.V. 1] ) en [verdachte 1] (hierna: [verdachte 1] ). Criminelen zouden tassen met contant geld naar het bedrijfspand van [naam B.V. 1] brengen of het geld werd op straat in ontvangst genomen met behulp van tokens, waarna de gelden geteld werden in het bedrijfspand van [naam B.V. 1] . Vervolgens zouden de gelden via verschillende routes worden witgewassen, waaronder routes via Hongarije, Polen en China. Contant geld zou worden vervoerd naar Hongarije en Polen en daar vermoedelijk op bankrekeningen worden gestort waarna het geld zou zijn overgeboekt naar Chinese rekeningen en beschikbaar worden gesteld aan de criminele klanten van de organisatie van [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] zouden ieder een eigen rol in het geheel hebben. [medeverdachte 2] zou zich bezighouden met het in ontvangst nemen en tellen van contante gelden. [medeverdachte 3] zou zich bezig houden met de administratieve afwikkeling. [medeverdachte 4] zou vanuit Hongarije opereren als broker en [medeverdachte 1] zou de leider van het geheel zijn. Op 21 april 2023 zijn [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] aangehouden en zijn bedrijfspanden en woningen doorzocht, waarbij onder meer wapens, munitie en drugs zijn aangetroffen. Het onderzoek heeft tot de volgende beschuldiging geleid.

3.Tenlastelegging

Aan verdachte is - na een laatste wijziging op de terechtzitting van 19 november 2024 - kort weergegeven - tenlastegelegd dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan het:
Feit 1, primair
medeplegen van (gewoonte)witwassen van € 4.610.820,- en € 93.543,51 contant geld, in ieder geval een groot geldbedrag in de periode van 18 april 2017 tot en met 21 april 2023 in Nieuw-Vennep, althans in Nederland;
Feit 1, subsidiair
medeplegen van schuldwitwassen van € 4.610.820,- en € 93.543,51 contant geld, in ieder geval een groot geldbedrag in de periode van 18 april 2017 tot en met 21 april 2023 in Nieuw-Vennep, althans in Nederland; en
Feit 2
deelname aan een criminele organisatie in de periode 18 april 2017 tot en met 21 april 2023, in Nieuw-Vennep, althans in Nederland.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in de
bijlage I.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van openbaar ministerie
De officier van justitie vindt dat feit 1, primair en feit 2 kunnen worden bewezen.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Op zijn verweer wordt, voor zover van belang, onder 4.3.1. ingegaan.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt feit 1 primair bewezen, met uitzondering van het ten laste gelegde medeplegen van witwassen van € 4.610.820,-. Verdachte wordt daarvan (partieel) vrijgesproken.
Feit 2 vindt de rechtbank niet bewezen. Ook daarvan wordt verdachte vrijgesproken.
4.3.1.
Medeplegen gewoontewitwassen (feit 1, primair)
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen in de voetnoten het volgende vast. [1]
Volgens de gegevens van de Kamer van Koophandel verkoopt [verdachte 1] online levensmiddelen en consumentenproducten. Medeverdachte [medeverdachte 3] is sinds de oprichting op 18 april 2017 directeur van [verdachte 1] . [2] Medeverdachte [medeverdachte 1] is via [naam B.V. 2] bestuurder van [naam B.V. 1] . [3]
[naam bedrijf 1] (hierna: [naam bedrijf 1] ), is een bedrijf in Hongarije, waarbij medeverdachte [medeverdachte 4] betrokken is. [4] [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ) is een bedrijf in China. [5]
Uit analyse van banktransacties blijkt het volgende.
Via de rekeningen van [verdachte 1] hebben over de periode 18 april 2017 tot en met 21 april 2023 diverse overboekingen plaatsgevonden van en/of naar de bedrijven [naam bedrijf 1] , [bedrijf] en [naam B.V. 1] .
Daarnaast hebben 61 contante stortingen plaatsgevonden op de rekening van [verdachte 1] .
De overboekingen en contante stortingen zijn weergegeven in onderstaand overzicht met vermelding van de periode en het aantal transacties. [6]
periode
ontvangen
betaald
transacties
contante stortingen
26‐10‐2018 t/m 6‐4‐2023
€ 227.263,93
61
[naam bedrijf 1]
4‐5‐2021 t/m 25‐7‐2022
€ 46.657,62
7
[bedrijf]
4‐9‐2019 t/m 9‐12‐2022
€ 250.250,40
€ 515.563,56
31
[naam B.V. 1]
27‐7‐2017 t/m 22‐2‐2023
€ 115.605,31
€ 1.291.271,10
217
Witwasvermoeden
Voor een veroordeling voor witwassen is vereist dat bewezen is dat een voorwerp afkomstig is ‘uit enig misdrijf’. In die gevallen dat uit het dossier niet blijkt uit welk specifiek misdrijf het voorwerp afkomstig is, kan een verdachte toch worden veroordeeld als het op basis van het dossier niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Om te beoordelen of van die situatie sprake is, is in de rechtspraak een stappenplan ontwikkeld.
Dit stappenplan begint met dat het openbaar ministerie bewijs moet aandragen dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Als sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van een verdachte worden verwacht dat hij dit vermoeden onderuit haalt door het geven van een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring over de herkomst van het geld.
Als een verdachte zo’n verklaring heeft gegeven is het aan het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de door de verdachte gestelde herkomst van het voorwerp. Als het openbaar ministerie dat onderzoek heeft verricht is het aan de rechter om te oordelen of voldoende kan worden uitgesloten dat het voorwerp van de tenlastelegging een legale herkomst heeft en dat een criminele herkomst de enige aanvaarbare verklaring is. Als een legale herkomst kan worden uitgesloten is bewezen dat het voorwerp ‘uit enig misdrijf afkomstig is’.
Op grond van de inhoud van het dossier is onvoldoende vast te stellen dat het bedrag afkomstig is uit een specifiek misdrijf. De rechtbank moet daarom eerst de vraag beantwoorden of er een gerechtvaardigd vermoeden is dat de overgeboekte gelden van misdrijf afkomstig zijn. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt hiertoe het volgende.
De contante stortingen passen niet bij de formele bedrijfsactiviteiten van het online verkopen van producten door [verdachte 1] .
De drie bedrijven waarvan giraal geld is ontvangen en/of waarnaar giraal geld is overgeboekt waren betrokken bij witwassen. Het volgende is hiervoor redengevend.
Vanuit of vanaf het parkeerterrein bij het bedrijfspand van [verdachte 1] en [naam B.V. 1] aan de [adres] werden grote contante geldbedragen naar [naam bedrijf 1] in Hongarije vervoerd. [7]
[medeverdachte 1] heeft [bedrijf] gebruikt om contant geld van [hoofdverdachte] te witwassen. [medeverdachte 1] maakte contant geld van [hoofdverdachte] giraal en via de bankrekening van [bedrijf] werd het geld teruggeboekt naar Nederland. Verder is gebleken dat een accountantskantoor een melding heeft gedaan bij de [naam bedrijf 2] ( [naam bedrijf 2] ) met betrekking tot transacties die hebben plaatsgevonden op de bankrekening van [verdachte 1] in relatie tot onder andere [bedrijf] . De [naam bedrijf 2] heeft de transacties verdacht verklaard. Uit de melding blijkt onder meer dat [verdachte 1] haar debiteur [bedrijf] heeft gefactureerd voor het leveren van babymelkpoeder. Een deel van de facturen is door andere bedrijven dan de debiteur voldaan. [verdachte 1] heeft verklaard dat de debiteur de facturen via bankrekeningen van derden voldoet vanwege strikte kapitaalcontroles en regelgeving in China. De achtergrond van de transacties konden niet worden geverifieerd, omdat [verdachte 1] de transacties niet met overeenkomsten heeft onderbouwd nadat hierom was verzocht. [8]
[naam B.V. 1] en [verdachte 1] zijn op hetzelfde adres gevestigd. In de omschrijving van de overboekingen tussen deze twee bedrijven wordt vaak verwezen naar factuurnummers of bij de overboeking wordt ‘prepayment’ vermeld, waarna een rond bedrag wordt overgemaakt. De legitieme grondslag van de overboekingen is onduidelijk. [9]
Naar de bankrekening van [verdachte 1] met rekeningnummer [nummer] (hierna: rekening # [nummer] ) is nader onderzoek gedaan. Deze bankrekening is voor een groot deel gevoed door interne overboekingen afkomstig van een andere bankrekening van [verdachte 1] met rekeningnummer [nummer] (hierna: rekening # [nummer] ). Op rekening # [nummer] hebben over de periode 26 oktober 2018 tot en met 12 mei 2022 contante stortingen plaatsgevonden van totaal € 275.263,93. Daarnaast is op 6 april 2023 € 2.000,- in contanten direct op rekening # [nummer] gestort. De herkomst van deze contanten is onverklaarbaar. Over de periode mei 2017 tot en met december 2021 is totaal bijgeschreven op rekeningnummer # [nummer] een bedrag van € 1.421.764,24. Van dit bedrag is € 795.867,68 afkomstig van rekening # [nummer] . [10]
Gelet op het voorgaande is er een gerechtvaardigd vermoeden dat het contant gestorte geld van misdrijf afkomstig is, zodat van verdachte mag worden verwacht dat zij een min of meer verifieerbare, niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring over de legale herkomst van het geld geeft. Verdachte heeft een dergelijke verklaring niet gegeven. Vertegenwoordigers van verdachte hebben zich niet laten horen bij de politie, en ter zitting heeft verdachte zich laten vertegenwoordigen door een gemachtigd raadsman.
Vermenging
De raadsman heeft ook nog naar voren gebracht dat (ook) sprake was van “bonafide” betalingen op de rekeningen van [verdachte 1] . De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Op 12 april 2024 omstreeks 13.00 uur is beslag gelegd op grond van artikel 94 Wetboek van Strafvordering (Sv) op rekening # [nummer] . [11] Het door het beslag getroffen saldo bedroeg € 93.543,51.
Gelet op het feit dat op rekening # [nummer] in de bewezen verklaarde periode € 275.263,93 aan contant geld met criminele herkomst is gestort en in dezelfde periode een aanzienlijk bedrag - € 795.867,68 - naar rekening # [nummer] is overgeboekt, is er met betrekking tot het saldo van rekening # [nummer] sprake van vermenging van geldstromen met criminele herkomst. Dit leidt tot de conclusie dat is bewezen dat het saldo van € 93.543,51 op rekening #867 afkomstig moet zijn uit enig misdrijf.
(Partiële) vrijspraak witwassen € 4.610.820,-
Niet is bewezen dat [verdachte 1] als medepleger heeft deelgenomen aan het witwassen van € 4.610.820,- als vermeld op de tenlastelegging. Het enkele feit dat het witwassen onder meer vanuit hetzelfde kantoorpand heeft plaatsgevonden, in combinatie met de aangetroffen vrachtbrieven van [verdachte 1] , is onvoldoende om te komen tot bewijs voor medeplegen.
Gewoontewitwassen/medeplegen
Gelet op de lange periode en de frequentie van het witwassen en de omvang van de witgewassen geldbedragen komt de rechtbank ook tot een bewezenverklaring van gewoontewitwassen. [naam B.V. 1] heeft hierbij nauw en bewust samengewerkt met anderen waardoor sprake is van medeplegen.
4.3.2.
Vrijspraak deelname aan een criminele organisatie (feit 2)
De rechtbank overweegt dat er aanwijzingen zijn dat [verdachte 1] betrokken was bij het witwassen van gelden via Hongarije door de criminele organisatie van [medeverdachte 1] . Verder heeft de organisatie van [medeverdachte 1] strafbare feiten gepleegd vanuit het bedrijfspand van [verdachte 1] aan de Pesetaweg 20 in Nieuw-Vennep. Het voorgaande en het plegen van gewoontewitwassen door [verdachte 1] is echter onvoldoende voor het bewijs dat [verdachte 1] heeft deelgenomen aan de criminele organisatie van [medeverdachte 1] , welke organisatie als oogmerk had gewoontewitwassen en de productie van verdovende middelen en de handel daarin.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen in de voetnoten bewezen dat verdachte:
Feit 1, primair
[verdachte 1] in de periode van 18 april 2017 tot en met 21 april 2023 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft [verdachte 1] tezamen en in vereniging met anderen voorwerpen, te weten (contante) geldbedragen van in totaal € 93.543,51 verworven, voorhanden gehad en/of de werkelijke aard en/of de herkomst verhuld en/of verborgen wie de rechthebbende was, terwijl [verdachte 1] en zijn mededaders wisten dat deze
voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten dat verdachte zal worden veroordeeld tot verbeurdverklaring van het banksaldo van € 93.543,51.
8.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en voorts op de aard en de hoedanigheid van de verdachte als rechtspersoon en haar draagkracht.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van acht jaar samen met anderen schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen. Op de bankrekeningen van verdachte werden grote contante geldbedragen met een criminele herkomst gestort en overgeboekt.
Witwassen is een ernstig feit dat bijdraagt aan de instandhouding van zware criminaliteit en leidt tot ondermijning in de samenleving. Uit misdrijf verkregen geld krijgt een schijnbaar legale herkomst, waarna de pleger van het misdrijf vrijelijk over het geld kan beschikken in de legale economie, bijvoorbeeld voor de aanschaf van luxe goederen, zodat ‘misdaad loont’. Daarnaast worden witgewassen gelden weer gebruikt ter financiering van andere misdrijven. Verdachte heeft door haar faciliterende rol een belangrijke bijdrage geleverd aan de witwaspraktijken van criminelen en de financiering van andere misdrijven.
Aan de andere kant weegt de rechtbank mee dat de feitelijk leidinggevenden van verdachte ook zijn vervolgd voor (onder meer) gewoontewitwassen, en een hoge gevangenisstraf krijgen opgelegd. Terwijl verdachte geen activa meer bezit en ondertussen in staat van faillissement is verklaard. Dit maakt dat de rechtbank van oordeel is dat met de oplegging van een hoofdstraf in de zin van een geldboete geen met de strafrechtstoepassing na te streven doel wordt gediend.
Wel zal de rechtbank een bijkomende straf opleggen in de zin van verbeurdverklaring van het in beslag genomen banksaldo van € 93.543,51, nu dit geld door middel van of uit de baten van de strafbare feiten zijn verkregen.

9.Beslag

Onder de ING Bank N.V. is derde-beslag gelegd op de bankrekening van verdachte met rekeningnummer [nummer] ex artikel 94 Wetboek van Strafvordering. Het banksaldo van deze rekening bedroeg ten tijde van het beslag € 93.543,51 en is daardoor voor dat bedrag getroffen door het beslag. Zoals hierboven is aangegeven zal dit geldbedrag worden verbeurdverklaard.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 33, 33a, 47, 51 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1, primair
medeplegen van, van het plegen van witwassen een gewoonte maken, begaan door een rechtspersoon
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte 1], daarvoor strafbaar.
Verklaart verbeurd:
1) 1 STK vorderingen: € 93.543,51 (omschrijving: rekeningnummer [nummer] ; IBN code: [code] , ING Bank NV)
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.B.W. Beekman, voorzitter,
mrs. A.H.E. van der Pol en Ch.A. van Dijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Madiol, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 februari 2025.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen uit het dossier met nummer 69925 (onderzoek Highland), volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Eveneens is het digitale paginanummer vermeld. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.DOC-002 (p. 6005-6007), p. 6005, dp. 6023.
3.DOC-003 (6008-6012), p. 6008, dp. 6026; DOC-001 (p. 6000-6004), p. 6001, dp. 6018.
4.AMB-023 (p. 2035-2047), p. 2038, dp. 2046.
5.AMB-052 (p. 2345-2352), p. 6127, dp. 6145.
6.AMB-081 (nazending 56 pgs) (p. 13331-13334), p. 13332, dp. 8.
7.AMB-056 (p. 2377-2411), dp. 2385.
8.AMB-081 (nazending 56 pgs) (p. 13331-13334), p. 13333, dp. 8.
9.AMB-081 (nazending 56 pgs) (p. 13331-13334), p. 13334, dp. 9.
10.AMB-082 (nazending 4 pgs) p. 1-4.
11.[code] (nazending 4 56 pgs) (p. 13364-13367), dp. 40.