ECLI:NL:RBAMS:2025:1151

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
11357805 EA VERZ 24-980
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoedingsverzoek werknemer na beëindiging arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd

In deze zaak verzoekt een werknemer, die op basis van een contract voor bepaalde tijd bij ABN AMRO werkte, om een billijke vergoeding en schadevergoeding na het niet verlengen van haar arbeidsovereenkomst. De werknemer stelt dat het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever, die haar verplichtingen uit goed werkgeverschap zou hebben geschonden. De kantonrechter heeft de verzoeken van de werknemer afgewezen. De werknemer was van 15 augustus 2023 tot en met 14 augustus 2024 in dienst bij ABN AMRO. Tijdens haar dienstverband heeft zij verschillende problemen ervaren, waaronder een onprettige werksfeer en een gebrek aan toegang tot noodzakelijke systemen. De werkgever heeft geprobeerd de werknemer te ondersteunen bij het vinden van een andere functie, maar de werknemer heeft niet de nodige stappen ondernomen om dit te realiseren. De kantonrechter oordeelt dat er geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever en dat de werknemer onvoldoende heeft aangetoond dat haar arbeidsovereenkomst zou zijn voortgezet als de werkgever anders had gehandeld. De verzoeken tot schadevergoeding worden afgewezen, en de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 11357805 EA VERZ 24-980
func.: 63475
Beschikking van de kantonrechter van 14 januari 2025
in de zaak van
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. P. Otto,
t e g e n
ABN AMRO BANK N.V.,gevestigd te Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde: mr. L. ’t Mannetje.
Verzoekster wordt hierna [verzoekster] genoemd en verweerder ABN AMRO.

1.De zaak in het kort

[verzoekster] was in dienst van ABN AMRO op basis van een contract voor bepaalde tijd. De arbeidsovereenkomst is niet verlengd. Volgens [verzoekster] is het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van ABN AMRO, althans heeft ABN AMRO haar verplichtingen uit hoofde van goed werkgeverschap geschonden. [verzoekster] verzoekt daarom in deze procedure om een billijke vergoeding en schadevergoeding. De verzoeken worden afgewezen.

2.Verloop van de procedure

Met het verzoekschrift van 13 oktober 2024 (met producties) is [verzoekster] de procedure begonnen. ABN AMRO heeft op 28 november 2024 een verweerschrift (met producties) ingediend. Op 7 december 2024 heeft [verzoekster] een akte overlegging producties, tevens houdende wijziging van het verzoek ingediend.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 december 2024. [verzoekster] is verschenen, bijgestaan door mr. Otto voornoemd. ABN AMRO is verschenen, vertegenwoordigd door [naam 1] (legal counsel), [naam 2] (Expert lead, Finance & Risk datadomein) en [naam 3] (Business lead, Finance & Risk datadomein) en bijgestaan door mr. ’t Mannetje voornoemd. Partijen hebben hun standpunten toegelicht en vragen van de kantonrechter beantwoord. Ten slotte is een datum voor uitspraak bepaald.

3.De feiten

Bij de beoordeling gaat de kantonrechter uit van de volgende feiten, die door één van beide partijen zijn gesteld en niet, of niet voldoende, door de andere partij zijn weersproken.
3.1.
[verzoekster] was van 15 augustus 2023 tot en met 14 augustus 2024 als “ [naam functie] ” in dienst van ABN AMRO op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Op haar arbeidsovereenkomst was de Arbeidsvoorwaarden cao ABN AMRO (1 juli 2022 – 1 juli 2024) van toepassing. In artikel 4.1.1. van deze cao staat dat het vaste dienstverband voor onbepaalde tijd de regel is, en het tijdelijke contract voor bepaalde tijd de uitzondering. In artikel 4.1.4 staat vermeld dat ABN AMRO uiterlijk een maand voor afloop schriftelijk laat weten of een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wordt voortgezet en zo niet, dat wordt uitgelegd waarom niet.
3.2.
In oktober 2023 heeft [verzoekster] bij haar toenmalige leidinggevende, [naam 3] (hierna: [naam 3] ), aangegeven dat zij de werksfeer binnen haar team onprettig vond. Toen is besproken dat overplaatsing naar een ander team zou worden onderzocht en geadviseerd om in gesprek te gaan met [naam 4] (teamleider van het team waarvan [verzoekster] deel uitmaakte, hierna: [naam 4] )
3.3.
In november 2023 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoekster] en [naam 4] waarin de samenwerking met andere medewerkers binnen het team is besproken en ook dat [verzoekster] in dit verband een dikkere huid moest krijgen.
3.4.
Eind 2023 heeft ABN AMRO een medewerkerstevredenheidsonderzoek uitgevoerd, waarvan de resultaten in januari 2024 aan het team zijn gepresenteerd. Naar aanleiding daarvan heeft [verzoekster] bij [naam 3] aangekaart dat zij de bespreking van de uitkomsten van het onderzoek onvolledig vond.
3.5.
In januari 2024 heeft een functioneringsgesprek plaatsgevonden tussen [verzoekster] en [naam 3] .
3.6.
Op 9 februari 2024 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoekster] , [naam 3] en [naam 4] om de samenwerking van [verzoekster] binnen het team te bespreken. Tijdens dat gesprek zijn werkafspraken gemaakt om de samenwerking te verbeteren, die [naam 3] dezelfde dag per e-mail aan [verzoekster] en [naam 4] heeft bevestigd. In de e-mail staat, voor zover van belang, het volgende:
“We discussed the following:
(…)
[verzoekster][ [verzoekster] , kantonrechter]
try to take things less personal / not correct / thicker skin. (@ [verzoekster])
[verzoekster] can think about if she wants to move to another role. (@ [verzoekster])
agreed that [verzoekster] can request a dev role to allow access on the dev environment (@ [verzoekster])
3.7.
In februari 2024 werd [naam 2] (hierna: [naam 2] ) de leidinggevende van [verzoekster] .
3.8.
Op 4 maart 2024 heeft [verzoekster] [naam 4] een bericht gestuurd waarin zij schreef
“I am not feeling too good, working not full day”. De dag daarna stuurde [naam 2] [verzoekster] een agenda-uitnodiging, waarop zij een automatische out-of-office van [verzoekster] ontving met de inhoud “
not well”. [naam 2] heeft [verzoekster] vervolgens ziekgemeld. Op 6 en op 8 maart 2024 heeft [naam 2] op verzoek van [verzoekster] de arbodienst verzocht de ziekmelding ongedaan te maken, omdat het niet de bedoeling was geweest van [verzoekster] om zich ziek te melden. Hoewel de arbodienst tot twee keer toe bevestigde dat de ongedaan making was gelukt, bleek [verzoekster] op 27 maart 2024 nog als ziekgemeld in het systeem te staan.
3.9.
Eveneens in maart 2024 hebben [verzoekster] en [naam 3] gesproken over een andere baan buiten het team van [verzoekster] . [naam 3] heeft [verzoekster] gewezen op de interne sollicitatiepagina en aangeboden [verzoekster] voor te stellen aan een collega, [naam 5] (hierna: [naam 5] ) vanwege een vacature in haar team. [verzoekster] heeft met [naam 5] kennisgemaakt en heeft [naam 5] vervolgens haar CV toegezonden. [naam 5] heeft daarop niet gereageerd.
3.10.
Op 5 april 2024 heeft [naam 3] bij [verzoekster] geïnformeerd naar de stand van zaken met solliciteren en haar meegedeeld dat de arbeidsovereenkomst waarschijnlijk niet zou worden verlengd als zij geen andere passende plek zou vinden.
3.11.
Op 8 april 2024 liet [naam 2] [verzoekster] desgevraagd weten dat de ziekmelding uit het systeem was verwijderd. Op 15 april 2024 ontving [verzoekster] toch een brief van ABN AMRO met informatie over langdurige arbeidsongeschiktheid. In overleg met [naam 2] heeft [verzoekster] op 18 april 2024 een zogenoemd
ticketlaten aanmaken door HR om dit op te lossen. Op 1 mei 2024 heeft [verzoekster] [naam 2] bevestigd dat dit ticket was afgerond. In juni 2024 meldde [verzoekster] dat de brief nog steeds in haar dossier stond. [naam 3] heeft daarop op 20 juni 2024 aan [verzoekster] bericht dat HR nogmaals had bevestigd dat in de systemen niets meer stond vermeld over een ziekmelding en ervoor zou zorgen dat de brief van 15 april 2024 uit haar personeelsdossier zou worden verwijderd.
3.12.
Op 28 mei 2024 vond een gesprek plaats tussen [verzoekster] en [naam 2] waarin [naam 2] aangaf dat de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] niet zou worden verlengd vanwege het gedrag van [verzoekster] . [naam 2] heeft deze beslissing bevestigd per e-mail van 31 mei 2024. [verzoekster] heeft ABN AMRO naar aanleiding van het gesprek gevraagd om inzage in de berichten (
reports) die zouden zijn ontvangen over haar gedrag. [naam 3] heeft geantwoord dat zij haar dossier kan inzien onder “My documents” en dat er geen
reportsaangaande werknemers worden bewaard op andere plekken.
3.13.
[naam 3] heeft [verzoekster] op 20 juni 2024 per e-mail bericht dat er geen vermelding van ziekteverlof in het systeem staat en dat de brief over langdurige arbeidsongeschiktheid uit haar dossier zal worden verwijderd.
3.14.
Bij brief van 11 juli 2024 heeft ABN AMRO de tijdens het gesprek van 28 mei 2024 mondeling gegeven redenen voor het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst bevestigd. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:
“(…) Aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met uw cliënte is een lange weg voorafgegaan. In oktober 2023 heeft uw cliënte bij de heer [naam 3] , indirect leidinggevende van uw cliënte, aangegeven dat ze niet tevreden is in het team en dat ze naar een ander team wilde worden overgeplaatst. De heer [naam 3] heeft daarop de heer [naam 4] (Product Owner) gevraagd om uw cliënte te ondersteunen in het team. Daarnaast heeft de heer [naam 3] ondersteuning geboden bij het zoeken naar een ander team, dan wel andere functie, maar dat is niet gelukt. Op 5 april 2024 heeft de heer [naam 3] uw cliënte laten weten dat de bank haar arbeidsovereenkomst mogelijk niet zou verlengen als er geen ander team gevonden zou worden. Ondertussen hebben de heer [naam 3] , mevrouw [naam 2] en de heer [naam 4] , in verschillende samenstelling, regelmatig gesprekken met uw cliënte gehad over haar (onvoldoende) functioneren (zoals op 9 februari 2024, 8 maart 2024, 25 maart 2024, 5 april 2024, 27 mei 2024 en 28 mei 2024). Met uw cliënte is besproken dat de uitvoering en kwaliteit van haar werk niet voldoet aan het niveau dat de bank van iemand in haar functie verwacht, zoals onder meer blijkt uit het volgende. De heer [naam 4] heeft uw cliënte in dagelijkse vergaderingen aanwijzingen gegeven om vergaderingen op te zetten met consumenten en teamleden om de FSCP3 migratie te voltooien. Uw cliënte heeft dit niet adequaat gedaan, waardoor andere collega’s (…) moesten ingrijpen en deze vergaderingen zelf hebben opgezet om vertraging van de migratie te voorkomen. Daarbij is de kwaliteit van de door uw cliënte geschreven SOP’s onvoldoende, zoals eerder door de heer [naam 4] en mevrouw [naam 2] op 27 mei 2024 met haar is besproken. Verder speelt mee dat het gedrag van uw cliënte niet past bij wat de bank van haar medewerkers verwacht. Zo heeft uw cliënte herhaaldelijk vergaderingen gemist als vorm van protest. Mevrouw [naam 2] heeft aangegeven dat dit onacceptabel is. De bank verwacht dat uw cliënte problemen op een passende manier aan de orde stelt, bijvoorbeeld via een gesprek met haar leidinggevende of de beschikbare Speak Up-kanalen.
Samengevat, is de arbeidsovereenkomst met uw cliënte niet voortgezet omdat uw cliënte niet voldoet aan de eisen die aan haar functie worden gesteld. (…).”
3.15.
[verzoekster] heeft zich bij brief van 17 juli 2024 onder meer op het standpunt gesteld dat zij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft en heeft ABN AMRO bericht dat zij zich beschikbaar stelt voor werk. ABN AMRO heeft hier afwijzend op gereageerd.

4.Het geschil

4.1.
Het verzoek van [verzoekster] luidt, nadat deze tweemaals is gewijzigd, laatstelijk ter zitting, (samengevat) dat de kantonrechter, uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht zal verklaren dat het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] door ABN AMRO het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van ABN AMRO;
voor recht zal verklaren dat ABN AMRO haar verplichtingen uit hoofde van goed werkgeverschap heeft geschonden;
ABN AMRO zal veroordelen als billijke vergoeding en/of schadevergoeding aan [verzoekster] te voldoen een bedrag van € 6.207,13;
ABN AMRO zal veroordelen als schadevergoeding aan [verzoekster] te voldoen een bedrag ter hoogte van € 500,00;
ABN AMRO zal veroordelen tot betaling van de redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid ter hoogte van € 375,10 (2 uur inclusief btw);
ABN AMRO zal veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
4.2.
Aan haar verzoeken legt [verzoekster] samengevat het volgende ten grondslag. ABN AMRO heeft nagelaten om [verzoekster] te informeren over de redenen waarom zij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd heeft gekregen terwijl een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd de regel is op grond van de toepasselijke CAO. Ook heeft ABN AMRO nagelaten [verzoekster] te informeren over het feit dat men niet tevreden was over haar functioneren en te sturen op de aspecten die aanleiding waren voor het niet voortzetten van de overeenkomst. ABN AMRO heeft de door [verzoekster] aangekaarte problemen (met betrekking tot het werk dat zij geacht werd te doen, de wijze waarop opvolging is gegeven aan het medewerkerstevredenheidsonderzoek en haar gebrek aan toegang tot de systemen) niet aangepakt maar heeft ervoor gekozen de arbeidsovereenkomst niet te verlengen. Ten slotte heeft ABN AMRO de privacy van [verzoekster] meermaals geschonden door haar (in strijd met de Algemene Verordening Gegevensbescherming, hierna: AVG) zonder toestemming ziek te melden en vervolgens herhaaldelijk na te laten de onterechte ziekmelding te corrigeren. Deze handelingen en dit nalaten van ABN AMRO moeten worden aangemerkt als ernstig verwijtbaar handelen, dat tot gevolg heeft gehad dat de arbeidsovereenkomst niet is voortgezet. Gelet daarop heeft [verzoekster] op grond van artikel 7:673 lid 9 aanhef en onder a Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) aanspraak op een billijke vergoeding ter hoogte van één maandsalaris, althans op schadevergoeding vanwege handelen in strijd met goed werkgeverschap als bedoeld in artikel 7:611 BW, en op immateriële en materiële schadevergoeding ter hoogte van € 500,00 in verband met de onterechte ziekmelding. Voorts verzoekt zij vergoeding van kosten op grond van artikel 6:96 lid 2 BW ter hoogte van 2 uur.
4.3.
ABN AMRO heeft verweer gevoerd. ABN AMRO heeft kort gezegd aangevoerd dat het beroep op artikel 7:673 lid 9 BW nieuw is en buiten de vervaltermijn van drie maanden is ingesteld. Het stond ABN AMRO verder vrij om te kiezen voor een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en het stond haar vrij om ervoor te kiezen deze niet te verlengen. De keuze om niet te verlengen lag voor de hand omdat [verzoekster] ook naar eigen zeggen niet op haar plek was in het team. ABN AMRO was niet verplicht haar te helpen met het zoeken naar een andere baan, maar heeft dat toch gedaan. Van ernstig verwijtbaar handelen is geen sprake. De werkzaamheden die [verzoekster] moest uitvoeren vielen onder het instructierecht van de werkgever. De ziekmelding is te wijten aan een fout in de systemen en is geen pestgedrag. [verzoekster] had inderdaad geen toegang tot bepaalde systemen, maar heeft niet de door ABN AMRO voorgestelde (praktische) oplossing gevolgd om daarmee om te gaan. Bovendien is geen sprake van causaal verband tussen de gemaakte verwijten en het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, en heeft [verzoekster] haar schade niet onderbouwd. Als al een billijke vergoeding moet worden toegekend, dient die op nihil te worden gesteld. ABN AMRO heeft verzocht om [verzoekster] , zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van deze procedure te veroordelen.

5.De beoordeling

Ontvankelijkheid
5.1.
Het meest verstrekkende verweer van ABN AMRO is dat het beroep op artikel 7:673 lid 9 BW voor het eerst bij de wijziging van het verzoek op 7 december 2024 is gedaan en dus buiten de vervaltermijn is ingesteld. De kantonrechter verwerpt dat betoog. In paragraaf 48 van het verzoekschrift heeft [verzoekster] ter onderbouwing van haar verzoeken betoogd dat het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst ABN AMRO ernstig valt te verwijten en dat het in de rede ligt om een billijke vergoeding ter hoogte van één maandsalaris toe te kennen. Hoewel [verzoekster] daarbij geen expliciet beroep op artikel 7:673 lid 9 BW heeft gedaan, kan uit de verwijzing naar ernstige verwijtbaarheid en naar de toekenning van een billijke vergoeding worden afgeleid dat het oorspronkelijke verzoek ook al op dat artikel is gebaseerd. Van een nieuw verzoek dat buiten de vervaltermijn is ingediend, is dus geen sprake. Daarmee is [verzoekster] ontvankelijk in haar verzoeken.
Geen ernstig verwijtbaar handelen of nalaten
5.2.
Op grond van artikel 7:673 lid 9 van het Burgerlijk Wetboek (BW) – waarop de eerste door [verzoekster] verzochte verklaring voor recht en de veroordeling tot betaling van een billijke vergoeding is gebaseerd – kan naast de transitievergoeding aan de werknemer ten laste van de werkgever een billijke vergoeding worden toegekend als, na een einde van rechtswege, het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Dat zal zich alleen voordoen in uitzonderlijke gevallen en als een werkgever de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst in ernstige mate schendt (Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34 en pag. 113). [verzoekster] heeft hiervoor onvoldoende gesteld. Hierna wordt toegelicht waarom.
5.4.
De kern van het verwijt van [verzoekster] is dat ABN AMRO – als er al iets schortte aan haar functioneren zoals ABN AMRO stelt maar [verzoekster] betwist – heeft nagelaten om dat met haar te bespreken en te sturen op verbetering, waardoor het niet-verlengen van de arbeidsovereenkomst uit de lucht kwam vallen. In dit verband wordt vooropgesteld dat werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (in het kader van goed werkgeverschap) gelijk behoren te worden behandeld als werknemers met een arbeidscontract voor onbepaalde tijd. In dat kader had van ABN AMRO mogen worden verwacht dat zij met [verzoekster] zou hebben besproken als de uitvoering en kwaliteit van haar werk niet voldeed aan het niveau dat ABN AMRO van iemand in haar functie verwachtte (zoals zij in haar brief van 11 juli 2024 heeft toegelicht) en dat zij zich voldoende inspande om daar verandering in te brengen. Dat geldt in het bijzonder nu volgens de CAO een dienstverband voor onbepaalde tijd de regel, en een contract voor bepaalde tijd de uitzondering is. ABN AMRO heeft onvoldoende onderbouwd dat zij dit heeft gedaan. Zo zijn hiervan geen bevindingen van de zijde van ABN AMRO terug te vinden in de door [verzoekster] in het geding gebrachte functioneringsverslagen en ook van de gesprekken die volgens ABN AMRO tussentijds met [verzoekster] in dit verband zouden hebben plaatsgevonden zijn geen verslagen beschikbaar. Dit nalaten kan ABN AMRO worden verweten, maar maakt nog niet dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen.
5.5.
Voor zover dit nalaten van ABN AMRO bovendien al ernstig verwijtbaar zou zijn, heeft [verzoekster] onvoldoende over het voetlicht weten te brengen dat de arbeidsovereenkomst wel zou zijn voortgezet als ABN AMRO dit anders had aangepakt. Uit de door partijen overgelegde correspondentie en uit hun stellingen tijdens de mondelinge behandeling blijkt immers dat de samenwerking tussen partijen van meet af aan stroef verliep. [verzoekster] heeft al in oktober 2023 te kennen gegeven dat zij zich niet thuis voelde in het team waarin zij werkzaam was en er is toen al met haar leidinggevende gesproken over een mogelijke andere functie in een ander team. [verzoekster] en haar leidinggevende(n) hebben deze onderwerpen nogmaals besproken in november 2023 en februari 2024, maar ook volgens [verzoekster] verbeterde de situatie niet. ABN AMRO heeft [verzoekster] gesteund in het zoeken naar een andere functie en daarover meegedacht, maar mocht daarin – omdat het [verzoekster] niet beviel in het team – ook initiatief van [verzoekster] verwachten. ABN AMRO heeft voorts in dit verband vinger aan de pols gehouden en begin april te kennen gegeven dat de arbeidsovereenkomst mogelijk niet zou worden verlengd als [verzoekster] geen andere passende plek binnen ABN AMRO zou vinden. Gelet hierop kan niet gezegd worden dat het niet voorzetten van de arbeidsovereenkomst uit de lucht kwam vallen.
5.6.
De overige verwijten die [verzoekster] ABN AMRO maakt, leiden niet tot een ander oordeel. Ook deze verwijten kunnen niet als ernstig verwijtbaar worden aangemerkt, laat staan dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten dat heeft geleid tot het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst. Deze verwijten ondersteunen eerder de omstandigheid dat tussen partijen geen sprake was van een gelukkige samenwerking. Hierna wordt dat verder toegelicht.
5.7.
Ten aanzien van het verwijt dat ABN AMRO bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] niet heeft toegelicht waarom is gekozen voor een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, geldt dat de cao ABN AMRO de mogelijkheid biedt om arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd aan te gaan en (anders dan in eerdere cao’s het geval was) geen beperkende opsomming van de situaties bevat waarin de ABN AMRO daartoe mag overgaan. Ook bevat de cao geen motiveringsplicht voor het aangaan van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Tegen die achtergrond hoefde ABN AMRO de keuze voor een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in dit specifieke geval niet aan [verzoekster] uit te leggen. Daarbij komt dat – naar ABN AMRO onbestreden heeft gesteld – [verzoekster] bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst ook niet heeft gevraagd naar de reden om haar een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aan te bieden en ook niet kenbaar heeft gemaakt dat zij de voorkeur zou geven aan een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
5.8.
Uit hetgeen [verzoekster] naar voren heeft gebracht over de diverse problemen die zij ervaarde bij de uitoefening van haar functie (het uitvoeren van andere werkzaamheden dan omschreven in haar functieomschrijving en de volgens haar onjuiste wijze waarop opvolging is gegeven aan het medewerkerstevredenheidsonderzoek), blijkt dat zij en ABN AMRO van mening verschilden over de wijze waarop aan die taken over en weer uitvoering moest worden gegeven. Maar dat betekent nog niet dat [verzoekster] (ook gelet op het instructierecht waarvan ABN AMRO als werkgever gebruik mag maken) als gevolg van haar kritiek onjuist is behandeld door ABN AMRO.
5.9.
Ten aanzien van het verwijt dat ABN AMRO [verzoekster] geen toegang verschafte tot de voor haar werk benodigde systemen, is van belang dat ABN AMRO onweersproken heeft aangevoerd dat deze toegang voor alle [naam functie] werd bemoeilijk door een fout in het computersysteem en dat dit (tijdelijke) probleem gemakkelijk kon worden omzeild door een rolwijzigingsverzoek in dat systeem. [verzoekster] heeft weliswaar gesteld dat dat haar niet lukte, maar heeft niet gesteld dat zij dit onder de aandacht van ABN AMRO heeft gebracht of daarvoor om hulp heeft gevraagd en, zo ja, hoe ABN AMRO daarmee is omgegaan. Bij gebrek aan nadere onderbouwing gaat de kantonrechter ervan uit dat dit probleem praktisch opgelost had kunnen worden en dat ABN AMRO van haar kant voldoende heeft gedaan om deze tijdelijke beperking in de toegang tot de systemen op te lossen.
5.10.
Aan [verzoekster] kan worden toegegeven dat het proces van ziekmelding en de correctie van de registratie daarvan, zoals ABN AMRO ook wel erkent, bepaald niet vlekkeloos is verlopen. Niet valt in te zien waarom ABN AMRO geen contact heeft gezocht met [verzoekster] om te vragen hoe het met haar was gesteld alvorens haar ziek te melden. Uit de handelingen van ABN AMRO volgt evenwel ook dat zij herhaaldelijk heeft geprobeerd om de ziekmelding te corrigeren, en dat de vertragingen in dat proces kennelijk zijn voortgekomen uit problemen in het geautomatiseerde systeem van ABN AMRO en niet uit enige onwil van ABN AMRO. De ziekmelding is ook ongedaan gemaakt, zij het later dan partijen voor ogen hadden.
5.11.
De conclusie van het voorgaande is dat het verzoek van [verzoekster] tot betaling van een billijke vergoeding niet toewijsbaar is.
5.12.
Dat geldt ook voor de door [verzoekster] verzochte verklaring voor recht dat ABN AMRO haar verplichtingen uit hoofde van goed werkgeverschap heeft geschonden (door de arbeidsovereenkomst niet voort te zetten) en het daarop gebaseerde verzoek tot betaling van schadevergoeding bestaande uit het bedrag van € 6.207,13. De gestelde schade hangt slechts samen met het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst en een vergoeding daarvoor is geregeld in artikel 7:673 lid 9 BW. Op grond dat artikel is een billijke vergoeding in deze situatie alleen toewijsbaar als sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Hiervoor is al geoordeeld dat daarvan geen sprake is, zodat een schadevergoeding om deze reden evenmin op grond van artikel 7:611 BW voor toewijzing in aanmerking komt.
5.13.
Ten slotte heeft [verzoekster] verzocht om een bedrag ter hoogte van € 500,00 aan schadevergoeding omdat ABN AMRO bij de onterechte ziekmelding de AVG zou hebben overtreden. [verzoekster] stelt immateriële schade en materiele schade (bestaande uit de buitengerechtelijke incassokosten) te hebben geleden. De kantonrechter wijst dit verzoek ook af, reeds omdat de door [verzoekster] verzochte schade onvoldoende is onderbouwd. Voor toekenning van immateriële schadevergoeding is niet voldoende dat [verzoekster] , zoals zij stelt, veel stress heeft ondervonden door de privacyschending. Ook de buitengerechtelijke kosten komen niet voor toewijzing in aanmerking. Uit de stellingen van [verzoekster] volgt immers onvoldoende duidelijk dat de kosten waarvan zij vergoeding vraagt, betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan die waarvoor de in artikel 237 Wetboek van Rechtsvordering (Rv) bedoelde kostenvergoeding een vergoeding pleegt in te sluiten. Bovendien worden alle verzoeken van [verzoekster] afgewezen.
5.14.
In de relatie van partijen, ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten te compenseren.

6.DE BESLISSING

De kantonrechter:
6.1.
wijst de verzoeken af;
6.2.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gewezen door mr. B. Brokkaar, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2025 in aanwezigheid van mr. J. Higler-Huisman, griffier.