7.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich in zijn functie als mondhygiënist (in opleiding) schuldig gemaakt aan aanranding van [slachtoffer 1] die bij hem in behandeling was. Terwijl zij met een handdoekje over haar ogen in de behandelstoel lag, heeft hij zich boven haar afgetrokken en is in haar gezicht klaargekomen. Dat is een hele brutale, intimiderende seksuele handeling, terwijl zij zich als patiënt in een kwetsbare positie bevond. Het is ook buitengewoon smerig. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat het gebeurde een grote impact op haar heeft gehad. Ze voelde zich boos en vies en kreeg te maken met gevoelens van schaamte, onveiligheid en wantrouwen. Ze heeft benadrukt dat juist in een behandelrelatie patiënten veilig zouden moeten zijn, omdat ze vaak zonder vragen de aanwijzingen van zorgverlenend personeel opvolgen.
De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij het vertrouwen dat een patiënt in een behandelaar moet kunnen hebben ernstig heeft beschaamd.
Daarnaast heeft verdachte gedurende langere tijd veelvuldig collega’s en patiënten van twee praktijken heimelijk gefilmd en gefotografeerd.
Ook op deze aangeefsters is de impact groot. Dat blijkt uit hun bij de politie en op de zitting afgelegde verklaringen Binnen de praktijken waar verdachte werkzaam was is er sprake van een veranderde sfeer, een verminderd gevoel van veiligheid en voelen mensen zich kwetsbaar als ze zich moeten omkleden. Patiënten voelen zich boos, verdrietig en vies omdat misbruik is gemaakt van hun kwetsbaarheid als patiënt. Dit heeft het algemene gevoel van vertrouwen in zorgverleners verminderd.
Verdachte heeft met zijn handelen schade aan de beroepsgroep toegebracht. Verdachte heeft zijn eigen gevoelens en de bevrediging van zijn seksuele behoeftes voorop gesteld en niet nagedacht over de verstrekkende gevolgen voor aangeefsters. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 23 december 2024 (het strafblad), blijkt dat verdachte niet eerder met politie of justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn betoog dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. In de psychologische rapporten van 11 maart 2024 en 3 mei 2024 stelt de psycholoog vast dat sprake was van een drang, maar dat er onvoldoende aanwijzingen zijn om te spreken van een stoornis. Slechts bij de vaststelling van een stoornis kan de psycholoog adviseren feiten verminderd toe te rekenen. Het bestaan van een parafiele stoornis (zoals voyeurisme) is niet vast komen te staan. Bovendien stelt de psycholoog dat verdachte met zijn intelligentie in staat geacht mocht worden om de gevolgen van zijn handelen te overzien. De rechtbank neemt die conclusie over en maakt die tot de hare. Om die reden kan het bewezen verklaarde volledig aan verdachte worden toegerekend.
De rechtbank heeft tot slot acht geslagen op de reclasseringsrapporten van 3 oktober 2024 en 24 januari 2025. De reclassering ziet in het psychisch functioneren van verdachte de grootste risicofactor voor recidive. Het is positief dat verdachte in 2022 op eigen initiatief vrijwillig in behandeling is gegaan, wat in 2023 een schorsingsvoorwaarde is geworden. Verdachte zet zich goed in voor deze behandeling en zijn inzicht in zichzelf, grenzen en seksualiteit wordt vergroot. Hij is gemotiveerd tot gedragsverandering en komt zijn afspraken trouw na. Bij een gevangenisstraf moet verdachte de behandeling onderbreken. Dat beschouwt de reclassering als een contra-indicatie voor het opleggen van een gevangenisstraf, omdat de behandeling als cruciaal wordt gezien voor het verlagen van de kans op recidive. De reclassering adviseert voortzetting van de behandeling en de meldplicht als bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke straf.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij aan de voorwaarden wil blijven meewerken. De rechtbank volgt dit advies van de reclassering over de bijzondere voorwaarden. Daarnaast zal de rechtbank ook het beroepsverbod handhaven om als mondhygiënist (of in een andere behandelaar-patiënt relatie) aan het werk te gaan, dat als schorsingsvoorwaarde was opgelegd. Verdachte heeft op de zitting toegelicht dat hij op den duur graag zijn opleiding wil afmaken en in de tandheelkunde verder wil gaan. Omdat verdachte de strafbare feiten tijdens de uitoefening van zijn beroep heeft begaan en om herhaling te voorkomen vindt de rechtbank dit beroepsverbod gedurende de proeftijd noodzakelijk.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het feit dat zij minder bewezen verklaart dan wat de officier van justitie bewezen acht, aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank ziet geen aanleiding van de gebruikelijke proeftijd van twee jaar af te wijken gelet op het tijdsverloop van twee jaar waarin verdachte al in behandeling is nadat verdachte zelf hulp heeft gezocht.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de volgende straf passend en geboden is: een taakstraf van 240 uur, te vervangen door 120 dagen hechtenis en een gevangenisstraf van 127 dagen waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met als bijzondere voorwaarden een behandelverplichting, een meldplicht bij de reclassering en een beroepsverbod.
Dat betekent dat verdachte als hij zich aan de voorwaarden houdt, niet terug hoeft naar de gevangenis, omdat hij al zeven dagen in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarom heft de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. STK Handdoek (Omschrijving: PL1300-2022236181-G6258106, Wit)
1. STK Telefoon (Omschrijving: PL1300-2022236181-G6258413, Samsung)
De voorwerpen behoren aan verdachte toe. Omdat met behulp van de handdoek het onder 1 primair bewezen geachte is begaan, wordt deze verbeurdverklaard. Omdat met behulp van de telefoon het onder 3, 4, 5, 6, 7, 8, 10, 11, 12 en 13 bewezen geachte is begaan, wordt deze eveneens verbeurdverklaard. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie toegezegd verdachte in de gelegenheid te stellen persoonlijke bestanden van de telefoon te verkrijgen voor zover redelijk en uitvoerbaar.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 2.500,-- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering vanwege de door hem bepleite vrijspraak, subsidiair dat het bedrag wordt gematigd.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 primair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De aard en de ernst van de normschending bij een aanranding brengen dit op zichzelf al met zich. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade.
Rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 2.500,-- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (4 november 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert € 2.500,-- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering vanwege de door hem bepleite vrijspraak, subsidiair dat het bedrag wordt gematigd.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 10 bewezenverklaarde heimelijk filmen rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit in haar eer of goede naam is aangetast.
Rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 400,-- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (31 augustus 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
De hoogte van de vordering is voornamelijk gebaseerd op de ernst van de onder 9 ten laste gelegde aanranding. Omdat verdachte van dat feit wordt vrijgesproken zal de rechtbank de benadeelde partij in het meer gevorderde deel niet ontvankelijk verklaren.
In het belang van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] wordt als extra waarborg voor betaling de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.