ECLI:NL:RBAMS:2025:1399

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 maart 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
11496263
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering in kort geding met discussie over gewerkte periode

In deze zaak heeft eiser, een verzorgende, een loonvordering ingesteld tegen gedaagde, een onderneming, in kort geding. De eiser stelt dat zij in augustus en september 2024 voor gedaagde heeft gewerkt, maar gedaagde betwist dit en stelt dat de arbeidsovereenkomst pas op 5 september 2024 inging. De mondelinge behandeling vond plaats op 17 februari 2025, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat eiser in september 2024 recht heeft op loon, maar niet voor augustus 2024, omdat er onvoldoende bewijs is dat zij in die maand heeft gewerkt. De kantonrechter heeft de vordering tot betaling van € 1.672,58 toegewezen, vermeerderd met een wettelijke verhoging van 50% en een eindejaarsuitkering van 8,33%. Daarnaast zijn buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten toegewezen aan eiser. Het vonnis is uitgesproken op 3 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11496263 \ KK EXPL 25-30
Vonnis in kort geding van 3 maart 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: Anti Incasso,
tegen
[gedaagde] (h.o.d.n. [handelsnaam] ),
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [handelsnaam] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Bij dagvaarding van 21 januari 2025 met producties, heeft [eiser] een voorziening gevorderd.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 februari 2025. [eiser] is verschenen bijgestaan door de gemachtigde. Namens [handelsnaam] is [gedaagde] verschenen vergezeld door zijn moeder mevrouw [naam 1] , die de administratie van [handelsnaam] doet. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft [handelsnaam] een e-mail gestuurd met bijlages, waarin hij zijn standpunt nader toelicht. Beide partijen hebben hun standpunt nader toegelicht en vragen van de kantonrechter beantwoord, waarbij [eiser] gebruik heeft gemaakt van pleitaantekeningen. Daarna is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is in de maand juli 2025 gedurende een paar dagdelen bij [bedrijf] ingewerkt in de functie Verzorgende.
2.2.
Op 1 september 2024 heeft [eiser] het volgende Whatsappbericht aan mevrouw [naam 1] gestuurd:

Ik woon weer in [woonplaats 1]
En ik wil nu graag de werken
Maar ik wil wit werken en ik wil graag de opleiding er voor volgen zo als u zij”.
2.3.
Partijen hebben een op 5 september 2024 gedateerde arbeidsovereenkomst getekend op grond waarvan [eiser] gedurende 24 maanden in de functie Verzorgende op oproep werkzaamheden voor [bedrijf] zou gaan verrichten. In de arbeidsovereenkomst staat vermeld dat [eiser] per 5 september 2024 in dienst treedt tegen een brutosalaris van € 14,02 per gewerkt uur. Er is een proeftijd van één maand overeengekomen. De arbeidsduur per week bedraagt tenminste 10 uur. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Verpleeg-, Verzorgingshuizen, Thuiszorg en Jeugdgezondheidszorg 2022-2024 (hierna: de Cao) van toepassing.
2.4.
Aan [eiser] is drie keer een bedrag aan reiskosten vergoed, respectievelijk € 64,60 op 13 september 2024, € 62,40 op 20 september 2024 en € 82,40 op 29 september 2024, onder vermelding van ‘OV-betaling’ of ‘kaartje’. Deze kosten zijn niet betaald vanaf het bankrekeningnummer van [handelsnaam] , maar vanaf het banrekeningnummer van Stichting Risha Zorg Professionals.
2.5.
Op 1 oktober 2024 belt en appt mevrouw [naam 1] tussen 11.38 en 12.03 naar [eiser] :
“(…) [eiser] goedemorgen
Je ben nog niet bij [locatie] beland wat is er aan de hand?
Zij Lig nog in bed
Je kon haar toch helpen voordat je naar school ging?”
Op 2 oktober 2024 reageert [eiser] daarop per app om 7.17 uur:
“Heb een paar problemen thuis vandaar dat ik effen niet stabiel was”.
2.6.
Op 5 oktober 2024 heeft [eiser] de volgende berichten via Whatsapp gestuurd aan Mevrouw [naam 1] :

(…)
Hoe gaat het met u
Was gisteren naar mijn gesprek
En zo als ik u eerder heb ik een plek gevonden om stage te lopen
Dus het gaat een beetje lastig worden om de 2 baan te combineren
(…)
2.7.
Vanaf 5 oktober is 2024 is tussen partijen discussie ontstaan over het uitblijven van betaling voor de door [eiser] voor [handelsnaam] verrichte werkzaamheden.
2.8.
Op 23 oktober 2024 heeft [handelsnaam] een bedrag van € 450,00 overgemaakt aan [eiser] onder vermelding van ‘Voorschot Nov.’.
2.9.
Op 20 november 2024 heeft de gemachtigde van [eiser] [handelsnaam] aangemaand om het verschuldigde loon uit te betalen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de juridische kosten.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [handelsnaam] te voordelen om:
I. aan [eiser] te voldoen:
a. het achterstallig loon over de maand augustus 2024 van € 2.483,54 bruto;
b. het achterstallig loon over de maand september 2024 van € 2.403,43 bruto;
c. het achterstallig loon op basis van de minimumafspraak over de maand oktober 2024 van € 620,90 bruto;
d. het achterstallig loon op basis van de minimumafspraak over de maand november 2024 van € 600,86 bruto;
e. het achterstallig loon op basis van de minimumafspraak over de maand december 2024 van € 620,90 bruto;
f. het achterstallig loon op basis van de minimumafspraak zo lang de arbeidsovereenkomst zal voortduren;
g. de achterstallige eindejaarsuitekering van € 508,86 bruto;
h. de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over de gevorderde bedragen onder a. tot en met f. tot maximaal 50%;
i. de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW daarover vanaf de dag dat de betaling was onverschuldigd tot aan de dag der algehele voldoening;
j. onder vermindering van het voorschot van € 450,00;
II. aan [eiser] te voldoen de (buitengerechtelijke) incassokosten van € 700,00;
III. aan [eiser] te voldoen de proceskosten van dit geding binnen zeven dagen na dagtekening van het vonnis.
3.2.
[eiser] stelt dat in de arbeidsovereenkomst de verkeerde startdatum is opgenomen. [eiser] heeft vanaf 5 augustus 2024 tot en met 30 september 2024, gemiddeld 40 uur per week, gewerkt voor [handelsnaam] . Daarnaast heeft zij vanaf oktober tot op heden recht loon op de grond van de in de arbeidsovereenkomst opgenomen minimumafspraak van uitbetaling van 10 uur per week, omdat de arbeidsovereenkomst nog steeds doorloopt.
3.3.
[handelsnaam] erkent dat [eiser] recht heeft op achterstallig loon over de maand september 2024 tot het bedrag dat is vermeld op de loonstrook. De reden dat het loon nog niet is uitbetaald is omdat er vertraging is opgetreden met uitbetaling door een zorgverzekeraar. [handelsnaam] betwist echter dat [eiser] in de maand augustus 2024 en na 30 september 2024 nog voor [handelsnaam] heeft gewerkt. Voorts betwist [handelsnaam] dat [eiser] na 30 september 2024 recht heeft op loon op basis van de minimumafspraak uit de arbeidsovereenkomst, omdat [eiser] de arbeidsovereenkomst op 5 oktober 2024 heeft opgezegd omdat zij aan een opleiding en een stage zou beginnen. Zij heeft zich ook niet beschikbaar gehouden voor werk.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De kantonrechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de kantonrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is.
4.2.
Het spoedeisend belang volgt uit de aard van de vorderingen en is door [handelsnaam] ook niet weersproken.
Aanvang dienstverband
4.3.
[eiser] stelt dat zij in augustus 2024 iedere week 40 uur heeft gewerkt en dat [handelsnaam] haar hierover loon is verschuldigd. In de arbeidsovereenkomst is volgens haar ten onrechte niet opgenomen dat zij vanaf begin augustus 2024 voor [handelsnaam] werkt. Dat in de Whatsappgroep van [handelsnaam] niet is terug te lezen dat [eiser] in augustus 2024 de door haar verrichte handelingen doorgeeft, is omdat haar collega (mevrouw [naam 2] ) dat voor haar deed voor haar die maand, omdat zij toen [eiser] inwerkte. Dit blijkt uit de Whatsapp-geschiedenis.
4.4.
Volgens [handelsnaam] worden alle uren dat een medewerker voor [handelsnaam] werkt telefonisch doorgegeven door mevrouw [naam 1] . [handelsnaam] betwist dat [eiser] in de maand augustus 2024 heeft gewerkt. De ingangsdatum op de arbeidsovereenkomst van 5 september 2024 is de eerste dag dat [eiser] voor [handelsnaam] heeft gewerkt. In het Whatsappgesprek zie je ook dat het laatste contact tussen [eiser] en mevrouw [naam 1] voor 1 september 2024 op 18 juli 2024 was.
4.4.
[handelsnaam] heeft gemotiveerd betwist dat er in augustus 2024 is gewerkt door [eiser] . In de door partijen getekende arbeidsovereenkomst staat dat [eiser] op 5 augustus 2024 met haar werkzaamheden voor [handelsnaam] begint. In de tijdens de zitting op de mobiele telefoons van [eiser] en mevrouw [naam 1] getoonde whatsappberichten, waarvan foto’s zijn gemaakt, zijn geen aanwijzingen te vinden dat [eiser] in augustus 2024 voor [handelsnaam] heeft gewerkt. Er is in die maand periode geen whatsapp-contact tussen partijen, ook niet op de telefoon van [eiser] . Ter zitting heeft [eiser] verklaard dat het klopt dat zij een periode niet in [woonplaats 1] woonde. Uit het op 1 september door [eiser] aan [handelsnaam] gestuurde whatsapp-bericht kan worden opgemaakt dat zij, nu zij weer in [woonplaats 1] woont, wil werken en de opleiding wil volgen. Pas vanaf 5 september 2024 tot 1 oktober 2024 zijn er dan berichten over de door [eiser] voor [handelsnaam] te verrichte of reeds verrichte werkzaamheden.
In deze procedure is niet aannemelijk geworden dat [eiser] ook in augustus 2024 al werkzaamheden heeft verricht voor [handelsnaam] zodat er over die maand geen loon kan worden toegewezen.
Werkzaamheden van 5 september 2024
4.5.
[eiser] stelt dat zij in september 2024 40 uur per week heeft gewerkt. [handelsnaam] erkent dat [eiser] vanaf 5 september 2024 werkzaamheden voor [handelsnaam] heeft verricht, maar stelt dat dit om minder uren per week ging. Uit een in deze procedure door [handelsnaam] overgelegde loonstrook blijkt dat het netto bedrag over september 2024 € 2.122,58 is. Volgens die loonstrook zit in het berekende netto bedrag een bedrag van € 257,81 bruto aan vakantieuren en een bedrag van € 183,81 aan vakantiegeld. Van het nettobedrag van € 2.122,58 moet volgens [handelsnaam] het in november 2024 uitbetaalde voorschot van € 450,00 netto worden afgetrokken zodat nog een bedrag van € 1.672,58 netto aan [eiser] moet worden betaald.
4.6.
Er is door [eiser] , gelet op het gemotiveerde verweer van [handelsnaam] , onvoldoende onderbouwd dat zij meer dan de door [handelsnaam] erkende uren heeft gewerkt in september 2024. Dat kan namelijk niet uit de overgelegde stukken of de overgelegde of ter zitting getoonde whatsapp-conversatie worden opgemaakt. Over de maand september 2024 kan dan ook niet meer dan het door [handelsnaam] erkende bedrag van € 1.672,58 netto worden toegewezen.
Loondoorbetalingsverplichting na 1 oktober 2024
4.7.
Volgens [eiser] heeft zij op grond van de arbeidsovereenkomst aanspraak op doorbetaling van loon, ook na 1 oktober 2025. Door [handelsnaam] wordt dit betwist. Volgens [handelsnaam] heeft [eiser] na 1 oktober geen werkzaamheden meer voor [handelsnaam] verricht en heeft zij laten weten in verband met de door haar te volgen opleiding en stage niet meer te kunnen werken voor [handelsnaam] .
Uit de overgelegde whatsappberichten kan worden opgemaakt dat mevrouw [naam 1] op 1 oktober 2024 vraagt waar [eiser] blijft omdat zij niet op is komen dagen op het adres [locatie] en de vrouw die verzorgd moet worden nog in bed ligt. Pas op 2 oktober 2024 komt er dan een reactie van [eiser] aan mevrouw [naam 1] dat zij een paar problemen thuis heeft en daardoor even niet stabiel was.
Dan volgt op 5 oktober 2024 een bericht van [eiser] aan mevrouw [naam 1] waarin zij zegt dat ze, zoals ze eerder heeft gezegd, een stageplek heeft en dat het lastig gaat worden om 2 banen te combineren. Daarna volgt er een groot aantal berichten waarin [eiser] vraagt waar haar salaris blijft. [eiser] vraagt in geen van die berichten wanneer zij moet werken en ook in de maanden daarna heeft zij zich niet gemeld bij [handelsnaam] om werkzaamheden te verrichten. Onder die omstandigheden is niet voldoende aannemelijk dat de bodemrechter zal concluderen dat [eiser] ook na 1 oktober 2024 nog aanspraak heeft op loon; alleen in de periode van 5 september tot eind september 2024 heeft ze werkzaamheden verricht, op 1 oktober 2024 is ze zonder bericht niet op komen dagen voor de werkzaamheden waarop ze ingedeeld stond, op 5 oktober 2024 lijkt [eiser] in een whatsapp-bericht aan [handelsnaam] aan te hebben gegeven dat zij haar stage en haar baan niet kan combineren, althans zo kon [handelsnaam] dat bericht begrijpen, en zij heeft daarna niet gevraagd wanneer zij weer moest werken. In deze procedure zal de loonvordering over de periode na 1 oktober 2024 dan ook worden afgewezen.
Loonvordering, wettelijke verhoging en rente, kostenveroordeling
4.8.
Gelet op het voorgaande wordt de vordering tot het bedrag € 1.672,58 toegewezen, nu [handelsnaam] de vordering tot dit bedrag heeft erkend. Door [handelsnaam] is niet betwist dat [eiser] nog aanspraak heeft op 8.33% eindejaarsuitkering over dit bedrag op grond van artikel 4.2.11 van de toepasselijke CAO. Dit wordt daarom toegewezen. Voor het overige wordt de loonvordering afgewezen.
Het had op de weg van [eiser] gelegen om in het licht van de gemotiveerde betwisting van [handelsnaam] te onderbouwen dat zij in de maand september 2024 meer dan de door [handelsnaam] erkende uren heeft gewerkt. De kantonrechter merkt nog op dat hoewel ingevolgde de Cao de vakantieuren jaarlijks in mei worden uitbetaald, blijkt uit de loonstrook van september 2024 dat deze vakantieuren reeds zijn meegenomen in de berekening van het brutoloon over de maand september 2024.
4.6.
De kantonrechter ziet aanleiding om over het achterstallige loon van september de wettelijke verhoging zoals bedoeld in artikel 7:625 BW van 50% toe te wijzen, omdat de reden die [handelsnaam] heeft gegeven voor het niet meer uitbetalen van het loon van [eiser] geen enkele rechtvaardigende verklaring behelst voor het niet uitbetalen van het loon en het duidelijk is dat [eiser] hier heel veel last van heeft gehad.
4.7.
De gevorderde wettelijke rente over het toegewezen achterstallige loon en over de wettelijke verhoging worden toegewezen vanaf 1 januari 2025, omdat [eiser] genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [handelsnaam] dat niet inhoudelijk heeft betwist.
4.8.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De vordering van € 700,00 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief van € 303,57 bij het toegewezen bedrag van € 1.672,58. De kantonrechter wijst daarom € 303,61 toe.
4.9.
[handelsnaam] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
148,90
- griffierecht
257,00
- salaris gemachtigde
814,00
- nakosten
67,50
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.287,40
4.10.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [handelsnaam] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.672,58, te vermeerderen met 50% wettelijke verhoging en 8.33 % eindejaarsuitkering, en vervolgens met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het totaal toegewezen bedrag, vanaf 1 januari 2025, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [handelsnaam] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 303,57 aan buitengerechtelijke kosten,
5.3.
veroordeelt [handelsnaam] in de proceskosten van € 1.287,40, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [handelsnaam] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
veroordeelt [handelsnaam] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M. Patijn, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2025, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.H.I. Hoestra.
61289