ECLI:NL:RBAMS:2025:1436

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 maart 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
11138790 / CV EXPL 24-6403 en 11367560 / CV EXPL 24-13495
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van opzegvergoeding in consultancyovereenkomst met discussie over opzegtermijn

In deze zaak vordert [eiser in hoofdzaak] B.V. betaling van een opzegvergoeding van € 13.987,50 van [gedaagde in hoofdzaak] B.V. De vordering is gebaseerd op een consultancyovereenkomst waarbij [eiser in hoofdzaak] voor een periode van zes maanden bij Maxima Seafood was geplaatst. Na drie dagen werd de samenwerking beëindigd, wat leidde tot een geschil over de opzegtermijn van 28 dagen. De kantonrechter oordeelt dat [eiser in hoofdzaak] zich tijdig heeft beroepen op de opzegtermijn en dat de vordering in de hoofdzaak wordt toegewezen. In de vrijwaringszaak vordert [gedaagde in hoofdzaak] betaling van Maxima Seafood ter vrijwaring, maar deze vordering wordt afgewezen omdat er sprake was van een directe beëindiging van de overeenkomst. De kantonrechter wijst de proceskosten toe aan [eiser in hoofdzaak].

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummers: 11138790 \ CV EXPL 24-6403 (hoofdzaak) en 11367560 / CV EXPL 24-13495 (vrijwaringszaak)
Vonnis van 14 maart 2025
in de hoofdzaak van
de rechtspersoon naar Belgisch recht
[eiser in hoofdzaak] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] (België),
eisende partij,
gemachtigde: mr. R.A. van den Berkmortel,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde in hoofdzaak] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. E. van Es,
en in de vrijwaringszaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde in hoofdzaak] B.V.,
gedaagde partij in de hoofdzaak, eisende partij in de vrijwaring,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MAXIMA SEAFOOD B.V.,
gevestigd te IJmuiden,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. D.C.J. Bogerd.
De kantonrechter noemt partijen hierna respectievelijk: [eiser in hoofdzaak] , [gedaagde in hoofdzaak] en Maxima Seafood.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure in de hoofdzaak blijkt uit:
- de dagvaarding van 16 mei 2024 met producties,
- het vonnis in incident van 26 september 2024, en de daarin genoemde stukken, waarbij [gedaagde in hoofdzaak] is toegestaan Maxima Seafood in vrijwaring op te roepen,
- de conclusie van antwoord met producties,
- het tussenvonnis van 7 november 2024, waarin de mondelinge behandeling is bepaald,
- de akte overlegging producties van 29 januari 2025 met nadere producties van [eiser in hoofdzaak] ,
- de mondelinge behandeling van 11 februari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Het verloop van de procedure in de vrijwaring blijkt uit:
- de dagvaarding van 16 oktober 2024 met producties,
- de conclusie van antwoord met producties,
- de akte overlegging producties van 31 januari 2025 met nadere producties van Maxima Seafood,
- de mondelinge behandeling van 11 februari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.3.
Ten slotte wijst de kantonrechter vandaag vonnis in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak.

2.De kern van dit vonnis

2.1.
[eiser in hoofdzaak] is door [gedaagde in hoofdzaak] geplaatst bij Maxima Seafood in het kader van een consultancyopdracht. De werkzaamheden van [eiser in hoofdzaak] zijn na drie dagen beëindigd. De hoofd- en vrijwaringszaak draaien beide om de al dan niet overeengekomen opzegtermijn van 28 dagen en de doorbetaling van [eiser in hoofdzaak] gedurende deze opzegtermijn. In de hoofdzaak vordert [eiser in hoofdzaak] betaling van deze opzegvergoeding. In de vrijwaringszaak vordert [gedaagde in hoofdzaak] betaling van dit bedrag door Maxima Seafood ter vrijwaring van een eventuele veroordeling in de hoofdzaak.
2.2.
De kantonrechter wijst de vordering in de hoofdzaak toe omdat [eiser in hoofdzaak] zich jegens [gedaagde in hoofdzaak] tijdig heeft beroepen op de opzegtermijn. In de vrijwaringzaak ligt dit anders omdat [gedaagde in hoofdzaak] en Maxima Seafood directe beëindiging zijn overeengekomen. Deze vordering wijst de kantonrechter daarom af.

3.De feiten in de hoofd- en vrijwaringszaak

3.1.
[gedaagde in hoofdzaak] is een recruitmentbureau binnen onder meer de voedingsindustrie. [gedaagde in hoofdzaak] heeft de heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ) – directeur en enig aandeelhouder van [eiser in hoofdzaak] – als interim-consultant geplaatst bij Maxima Seafood, een groothandel in vis en aanverwante producten. De plaatsing bij Maxima Seafood is aangegaan voor een periode van zes maanden, beginnend op 6 december 2023. [naam 1] was voor, naar verwachting, 40 uur per week bij Maxima Seafood aangesteld voor een uurtarief van € 85,-.
3.2.
Voor deze consultancyopdracht zijn [gedaagde in hoofdzaak] en [eiser in hoofdzaak] twee overeenkomsten met elkaar aangegaan op 1 december 2023: een raamovereenkomst ten aanzien van te verrichten projecten en een projectovereenkomst ten aanzien van het onderhavige project bij Maxima Seafood. In de raamovereenkomst tussen [gedaagde in hoofdzaak] en [eiser in hoofdzaak] is over betaling en opzegging het volgende overeengekomen:
“4.1 De Leverancier [kr: [eiser in hoofdzaak] ] mag slechts betaling eisen voor Diensten die onderbouwd zijn met volledig en correct ingevulde en goedgekeurde urenstaten. […]
4.3
Facturen, ondersteund door bewijsstukken, zullen binnen 30 dagen na ontvangst worden betaald. Indien de Vennootschap[kr: [gedaagde in hoofdzaak] ] geen betaling ontvangt van de Cliënt [kr: i.c. Maxima Seafood] voor de door Leverancier verrichte werkzaamheden, draagt Leverancier hiervan het debiteurenrisico.
[…]
4.6
Alleen de gefactureerde tijd wordt vergoed. Geen betaling zal geschieden voor afwezigheid als gevolg van ziekte of anderszins […].
[…]
8.2
De Vennootschap kan verder de Overeenkomst met onmiddellijke ingang beëindigen indien:
8.2.1
de overeenkomst tussen de Vennootschap en de Cliënt om welke reden dan ook niet van kracht wordt of wordt beëindigd;
8.2.2
de Cliënt van mening is dat de Leverancier en/of de Consultant nalatig, inefficiënt of technisch ongeschikt is;
8.2.3
de Cliënt de Vennootschap ervan op de hoogte heeft gesteld dat de Leverancier en/of de Consultant zich heeft misdragen op een wijze die, naar zijn redelijke overtuiging, onaanvaardbaar voor de Cliënt is om gebruik te maken van de Diensten;
8.2.4
de Cliënt verzuimt de betalingen te doen aan de Vennootschap krachtens welke overeenkomsten dan ook met de Vennootschap voor het leveren van Diensten. […]
8.3
Behoudens bovenstaand lid 1 en lid 2 van artikel 8 geldt er voor beide partijen dat de Overeenkomst zonder reden kan worden opgezegd met inachtneming van de opzegtermijn zoals bepaald in de betreffende Project Overeenkomst.”
In de projectovereenkomst tussen [gedaagde in hoofdzaak] en [eiser in hoofdzaak] is over opzegging het volgende opgenomen:
“Indien [gedaagde in hoofdzaak] de Overeenkomst wenst te beëindigen, zal zij de Leverancier 28 dagen opzegtermijn geven.
Indien de Leverancier de Overeenkomst wenst te beëindigen, dient hij schriftelijk 28 dagen opzegtermijn te geven aan [naam 2] bij [gedaagde in hoofdzaak] .”
3.3.
[gedaagde in hoofdzaak] en Maxima Seafood hebben ook twee overeenkomsten gesloten, op 4 december 2023: eveneens een projectovereenkomst ten aanzien van de plaatsing van
[eiser in hoofdzaak] en een mantelovereenkomst. In de projectovereenkomst is over opzegging het volgende opgenomen:
“Indien [gedaagde in hoofdzaak] de Levering wenst te beëindigen, dient zij schriftelijk 28 dagen opzegtermijn te geven aan [naam 3] bij Maxima Seafood B.V.
Indien de Cliënt de Levering wenst te beëindigen, dient hij schriftelijk 28 dagen opzegtermijn te geven aan [naam 2] bij [gedaagde in hoofdzaak] .”
In de mantelovereenkomst tussen [gedaagde in hoofdzaak] en Maxima Seafood staat het volgende:
4.1
De Cliënt zal de Vennootschap betalen voor alle diensten die Consultant heeft verleend. […]
4.2 […]
De Cliënt dient na te gaan of de in deze urenstaten vermelde uren overeenstemmen met de daadwerkelijk door de Consultant gewerkte uren en of hij tevreden is met de kwaliteit van de door Consultant verrichte diensten. […]
4.3
Voor elke Levering zal de Vennootschap de Cliënt maandelijks een factuur sturen voor de door de Consultant verrichte werkzaamheden en de Cliënt garandeert dat de factuur binnen 21 dagen na uitreiking zal worden betaald, […].
4.4
De Vennootschap is verantwoordelijk voor betaling aan de Consultant en de Cliënt zal de Consultant niet zelf rechtstreeks betalen, […].
[…]
9.1
Deze Overeenkomst kan op elk moment door een der partijen met inachtneming van een opzegtermijn van 28 dagen schriftelijk worden opgezegd.”
3.4.
Woensdag 6 december 2023 was de eerste werkdag van [naam 1] bij Maxima Seafood. Op vrijdag 8 december 2023, na afloop van de werkdag belde de heer [naam 3] (hierna: [naam 3] ) van Maxima Seafood [naam 1] in de auto onderweg naar huis met de mededeling dat Maxima Seafood de samenwerking wenste te beëindigen. De week erop heeft [naam 1] geen diensten meer verricht bij Maxima Seafood.
3.5.
Op vrijdag 8 december 2023 hebben [gedaagde in hoofdzaak] en Maxima Seafood elkaar ook over de telefoon gesproken over de opzegging. [gedaagde in hoofdzaak] is op verzoek van Maxima Seafood direct op zoek gegaan naar een vervangende consultant. De week daarop werd een nieuwe consultant aan Maxima Seafood voorgesteld.
3.6.
Op maandag 11 december 2023 heeft [naam 1] telefonisch contact gehad met de heer [naam 4] (hierna: [naam 4] ) en de heer [naam 2] (hierna: [naam 2] ) van [gedaagde in hoofdzaak] . In deze twee telefoongesprekken hebben zij de opzegging besproken.
3.7.
Op 14 december 2023 heeft [eiser in hoofdzaak] een factuur aan [gedaagde in hoofdzaak] gestuurd voor de gewerkte 24 uur en de vergoeding conform de opzegtermijn van 28 dagen. [gedaagde in hoofdzaak] heeft in eerste instantie alleen de gewerkte uren aan Maxima Seafood doorbelast en ook alleen de gewerkte uren uitbetaald aan [eiser in hoofdzaak] . De vergoeding conform de opzegtermijn is onbetaald gelaten.
3.8.
Na enige correspondentie over en weer over de opzegtermijn heeft [gedaagde in hoofdzaak] in een e-mail van 31 januari 2024 aan [eiser in hoofdzaak] geschreven dat:
“er van een opzegtermijn geen sprake is aangezien gezamenlijk is besloten om het contract te ontbinden, wij ook bijvoorbeeld geen vrijstelling van werkzaamheden hebben ontvangen en je op dat moment ook niet aan het werk was gedurende ‘het opzegtermijn’.”
3.9.
Op 6 juni 2024 heeft [gedaagde in hoofdzaak] een factuur aan Maxima Seafood gestuurd voor de opzegvergoeding van [eiser in hoofdzaak] , inclusief de marge over dit bedrag voor [gedaagde in hoofdzaak] . Deze factuur is onbetaald gelaten.

4.Het geschil

In de hoofdzaak
4.1.
[eiser in hoofdzaak] vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagde in hoofdzaak] tot betaling van de hoofdsom van € 13.987,50, de buitengerechtelijke incassokosten van € 914,88, te vermeerderen met wettelijke (handels)rente vanaf de vervaldatum van de factuur van 14 december 2023, en de proceskosten (inclusief de nakosten). Dit alles uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2.
[eiser in hoofdzaak] stelt dat zij recht heeft op nakoming van de verplichting van [gedaagde in hoofdzaak] op grond van de projectovereenkomst tot betaling van de opzegvergoeding conform de opzegtermijn van 28 dagen.
4.3.
[gedaagde in hoofdzaak] voert verweer en concludeert primair tot niet-ontvankelijkheid van [eiser in hoofdzaak] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen. Subsidiair vordert [gedaagde in hoofdzaak] veroordeling van Maxima Seafood tot betaling ter vrijwaring van [gedaagde in hoofdzaak] indien en voor zover de vordering van [eiser in hoofdzaak] wordt toegewezen.
4.4.
[gedaagde in hoofdzaak] voert aan dat [eiser in hoofdzaak] heeft ingestemd met directe opzegging. Ook voert [gedaagde in hoofdzaak] aan dat uit deze overeenkomst volgt dat geen vergoedingsplicht geldt voor 28 dagen waarin [eiser in hoofdzaak] niet heeft gewerkt. Alleen over de daadwerkelijk gewerkte uren heeft [eiser in hoofdzaak] recht op loon. Verder stelt [gedaagde in hoofdzaak] dat zij van Maxima Seafood afhankelijk is voor betaling en dat [eiser in hoofdzaak] het debiteurenrisico draagt als Maxima Seafood niet betaalt. Zij kan dan ook niet worden aangesproken door [eiser in hoofdzaak] als zij geen loon ontvangt van Maxima Seafood.
In de vrijwaring
4.5.
[gedaagde in hoofdzaak] vordert – samengevat – veroordeling van Maxima Seafood tot betaling van de hoofdsom van € 17.278,80, de buitengerechtelijke incassokosten van € 917,80, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf de vervaldatum van de factuur van 14 december 2023, en de proceskosten (inclusief de nakosten). Dit alles uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.6.
[gedaagde in hoofdzaak] legt aan de vordering ten grondslag dat Maxima Seafood volgens de tussen hen gesloten project- en mantelovereenkomst verantwoordelijk is voor de betaling van [eiser in hoofdzaak] . Mocht blijken dat [eiser in hoofdzaak] recht heeft op betaling in de hoofdzaak, dan moet Maxima Seafood deze betaling voldoen ter vrijwaring van [gedaagde in hoofdzaak] .
4.7.
Maxima Seafood voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde in hoofdzaak] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [gedaagde in hoofdzaak] in de kosten van de procedure.
4.8.
Maxima Seafood betwist dat zij een betalingsverplichting voor de duur van de opzegtermijn heeft jegens [gedaagde in hoofdzaak] , omdat zij op 8 december 2023 met zowel [eiser in hoofdzaak] als [gedaagde in hoofdzaak] is overeengekomen dat de overeenkomst per direct werd opgezegd. [gedaagde in hoofdzaak] heeft hierbij geen aanspraak gemaakt op de opzegtermijn.

5.De beoordeling

Beoordeling van de hoofdzaak
[eiser in hoofdzaak] heeft zich tijdig beroepen op de opzegtermijn
5.1.
Partijen zijn het erover eens dat de opzegtermijn van 28 dagen is opgenomen in de overeenkomsten. Zij twisten echter over de vraag of zij in de onderhavige situatie directe opzegging zijn overeengekomen of per einde van de opzegtermijn. In artikel 7:408 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) staat: “De opdrachtgever kan te allen tijde de overeenkomst opzeggen.” Dit is geen dwingend recht, dus het staat partijen vrij om hier onderling andere afspraken over te maken, bijvoorbeeld over een opzegtermijn. Dat is hier ook gebeurd, zoals blijkt uit art. 8.3 van de raamovereenkomst en uit de projectovereenkomst tussen [eiser in hoofdzaak] en [gedaagde in hoofdzaak] (zie rechtsoverweging 3.2). Voor de uitleg van de afgesproken opzegtermijn is naast de tekst van de overeenkomsten relevant wat partijen met elkaar hebben besproken over de opzegging en hun gedragingen in die periode.
5.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [naam 1] verklaard dat hij op vrijdag 8 december 2023 de opzegtermijn van 28 dagen heeft ingeroepen tegen Maxima Seafood. Hij verklaarde dat hij die avond op kantoor nietsvermoedend afscheid had genomen van zijn collega’s, ze elkaar een prettig weekend hadden gewenst en dat hij vervolgens overdonderd werd door het telefoongesprek met [naam 3] onderweg naar huis. De opzegging verraste [naam 1] en hij heeft verklaard dat hij in dit telefoongesprek de opzegtermijn heeft benoemd. Volgens [naam 1] bleek duidelijk uit dit gesprek dat Maxima Seafood niet met hem verder wilde en dat hij dus maandag niet meer welkom was. [naam 1] heeft verder verklaard dat hij zich ook heeft beroepen op de opzegtermijn in de telefoongesprekken met [naam 4] en [naam 2] op maandag 11 december 2023.
5.3.
[gedaagde in hoofdzaak] heeft ter zitting erkend dat [naam 1] verrast en geraakt klonk door de plotselinge opzegging, maar betwist dat tijdens het telefoongesprek is gesproken over de opzegtermijn. [gedaagde in hoofdzaak] heeft tevens verklaard over de tweeledige functie van de opzegtermijn: enerzijds heeft [gedaagde in hoofdzaak] dan tijd om een vervanger te vinden, anderzijds heeft [eiser in hoofdzaak] dan tijd om een nieuwe consultancyopdracht te vinden.
5.4.
Op basis van deze tegenstrijdige verklaringen kan de kantonrechter niet vaststellen of [gedaagde in hoofdzaak] en [eiser in hoofdzaak] op 11 december 2023 hebben gesproken over de opzegtermijn of niet. De kantonrechter kan dus niet vaststellen of [eiser in hoofdzaak] afstand heeft gedaan van de opzegtermijn of dat hij daar toen aanspraak op heeft gemaakt. Wel staat vast dat [eiser in hoofdzaak] binnen een redelijke termijn, namelijk enkele dagen later op 14 december 2023, (alsnog) een beroep heeft gedaan op de opzegtermijn in haar factuur en deze heeft gestuurd aan [gedaagde in hoofdzaak] . Vanaf dat moment was kenbaar aan [gedaagde in hoofdzaak] dat [eiser in hoofdzaak] zich beriep op de opzegtermijn en ook op de bijbehorende opzegvergoeding. De kantonrechter stelt daarom vast dat [eiser in hoofdzaak] niet heeft ingestemd met een directe beëindiging zonder opzegtermijn en opzegvergoeding en binnen redelijke termijn aanspraak heeft gemaakt op deze vergoeding. Deze gedragingen zijn ook in lijn met de tekst van de opdracht- en raamovereenkomsten: in beginsel heeft [eiser in hoofdzaak] recht op betaling gedurende de opzegtermijn.
Verweer [gedaagde in hoofdzaak] slaagt niet: wel vergoedingsplicht
5.5.
[gedaagde in hoofdzaak] stelt dat zij geen vergoedingsplicht heeft gedurende de opzegtermijn omdat uit art. 4.1, 4.3 en 4.6 (zie rechtsoverweging 3.2) van de raamovereenkomst volgt dat [eiser in hoofdzaak] alleen recht heeft op betaling van daadwerkelijk gewerkte uren. Dergelijke contractuele afspraken betekenen echter niet automatisch dat [eiser in hoofdzaak] geen aanspraak kan maken op een opzegvergoeding, omdat hij geen diensten heeft verricht gedurende de opzegtermijn.
5.6.
[gedaagde in hoofdzaak] heeft ter zitting verklaard dat zij in het telefoongesprek van 8 december 2023 aan Maxima Seafood heeft gevraagd of [naam 1] nog langer kon blijven totdat [gedaagde in hoofdzaak] een vervanger had gevonden. Maxima Seafood heeft daarop geantwoord dat dat niet nodig was, omdat [eiser in hoofdzaak] niet leverde wat zij wilden en dat zij wilden dat [gedaagde in hoofdzaak] op zoek ging naar een vervanger. Dat heeft [gedaagde in hoofdzaak] vervolgens in gang gezet en zij hebben niet gesproken over de opzegtermijn.
5.7.
Door deze opstelling hebben Maxima Seafood en [gedaagde in hoofdzaak] [eiser in hoofdzaak] belet werkzaamheden te verrichten gedurende de opzegtermijn. De kantonrechter is daarom van oordeel dat het beroep op 4.1, 4.3 en 4.6 uit hoofde van art. 6:23 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, nu zij zelf het intreden van die voorwaarden teweeg heeft gebracht. Uit de omstandigheid dat [naam 1] zich heeft neergelegd bij de beslissing van Maxima Seafood dat hij niet meer welkom was, mocht [gedaagde in hoofdzaak] niet afleiden dat [naam 1] afzag van een opzegvergoeding conform de projectovereenkomst. Het maakt evenmin zijn aanspraak op de opzegvergoeding onaanvaardbaar.
5.8.
Verder stelt [gedaagde in hoofdzaak] dat uit art. 4.3 van de raamovereenkomst volgt dat [eiser in hoofdzaak] het debiteurenrisico draagt als Maxima Seafood niet betaalt. Het is echter aan [gedaagde in hoofdzaak] te wijten dat Maxima Seafood niet tijdig op de hoogte is gebracht van het beroep van [eiser in hoofdzaak] op de opzegvergoeding. [gedaagde in hoofdzaak] heeft de factuur van [eiser in hoofdzaak] van 14 december 2023 immers in eerste instantie niet doorgestuurd aan Maxima Seafood, waardoor logischerwijs betaling uitbleef. Zij heeft deze factuur pas in juni 2024, nadat zij voor deze procedure was gedagvaard, doorbelast aan Maxima Seafood. Een voorwaarde voor betaling van [eiser in hoofdzaak] is het tijdig doorsturen van deze factuur door [gedaagde in hoofdzaak] aan Maxima Seafood (zie art. 4.1-4.4 van de mantelovereenkomst, rechtsoverweging 3.3) en aangezien zij dit niet heeft gedaan is het niet redelijk en billijk dat dit voor rekening en risico van [eiser in hoofdzaak] komt (zie art. 6:23 BW).
5.9.
[gedaagde in hoofdzaak] heeft verder aangevoerd dat [eiser in hoofdzaak] geen aanspraak kan maken op de opzegtermijn, omdat [gedaagde in hoofdzaak] uit hoofde van artikel 8.2 van de raamovereenkomst het recht had de overeenkomst met onmiddellijke ingang te beëindigen, indien de overeenkomst niet van kracht wordt, indien Maxima Seafood meent dat [naam 1] nalatig, inefficiënt of ongeschikt is of indien Maxima verzuimt betalingen te doen aan [gedaagde in hoofdzaak] .
5.10.
In artikel 1.1 van de raamovereenkomst, getiteld “
Definities” staat “
Overeenkomst” gedefinieerd als: “
de onderhavige overeenkomst tussen de Vennootschap en de Leverancier”. De “
Project Overeenkomst” staat gedefinieerd als: “
Afzonderlijke overeenkomst tussen de Vennootschap en de Leverancier met daarin de details van en de voorwaarden waaronder de Consultant is aangesteld voor het betreffende project”.
5.11.
Artikel 8, waar [gedaagde in hoofdzaak] zich op beroept, bevat enkele gronden om “
de Overeenkomst” onmiddellijk te beëindigen. Volgens de hiervoor weergegeven definities zien die gronden dus op de beëindiging van de raamovereenkomst en niet de projectovereenkomst. Er is immers niet expliciet opgenomen dat deze beëindigingsgronden ook gelden voor de projectovereenkomst. In de projectovereenkomst zijn geen gronden opgenomen voor directe beëindiging. Daar is slechts de opzegtermijn van 28 dagen bepaald. Daar komt bij dat voor een geslaagd beroep op een dergelijke grond, als die al in de projectovereenkomst zou zijn opgenomen, die grond moet worden ingeroepen ten tijde van de opzegging of binnen een redelijke termijn. Dat [gedaagde in hoofdzaak] de overeenkomst in december 2023 heeft beëindigd op een dergelijke grond is niet gebleken. In de e-mailcorrespondentie van december 2023/januari 2024 stelt [gedaagde in hoofdzaak] zich op het standpunt dat er geen aanspraak gemaakt kon worden op de vergoeding, omdat [eiser in hoofdzaak] zou hebben ingestemd met de beëindiging en omdat alleen de gewerkte uren voor vergoeding in aanmerking komen. Geen van de in artikel 8 genoemde gronden staat in die correspondentie vermeld. Dit leidt tot de conclusie dat het beroep van [gedaagde in hoofdzaak] op genoemd artikel 8 evenmin kan slagen.
[eiser in hoofdzaak] heeft recht op betaling
5.12.
Uit de beoordeling volgt dat de verweren van [gedaagde in hoofdzaak] falen en [eiser in hoofdzaak] recht heeft op nakoming van de betalingsverplichting van [gedaagde in hoofdzaak] van de opzegvergoeding van € 13.987,50 op grond van de projectovereenkomst. De kantonrechter wijst deze vordering dan ook toe. De gevorderde wettelijke handelsrente zal worden toegewezen zoals gevorderd.
Buitengerechtelijke incassokosten toegewezen
5.13.
[eiser in hoofdzaak] vordert een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van € 914,88. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wijst de kantonrechter toe omdat [eiser in hoofdzaak] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden hebben plaatsgevonden. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is conform het tarief dat in het Besluit is bepaald. Daarom wordt de gevorderde € 914,88 toegewezen.
[gedaagde in hoofdzaak] moet de proceskosten van [eiser in hoofdzaak] betalen
5.14.
[gedaagde in hoofdzaak] heeft ongelijk gekregen en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van [eiser in hoofdzaak] betalen. De kantonrechter stelt de proceskosten van [eiser in hoofdzaak] vast op:
- kosten van de dagvaarding
139,42
- griffierecht
1.409,00
- salaris gemachtigde
812,00
(2 punten × € 406,-)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.495,42
5.15.
De kantonrechter wijst ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten toe.
Beoordeling van de vrijwaring
Vorderingen afgewezen: partijen zijn directe opzegging overeengekomen
5.16.
Tussen partijen staat vast dat zowel in de opdracht- als in de mantelovereenkomst de opzegtermijn van 28 dagen is opgenomen. De vraag aan de kantonrechter is nu wie de opzegvergoeding moet betalen aan [eiser in hoofdzaak] .
5.17.
Zoals onder rechtsoverweging 5.6 weergegeven heeft [gedaagde in hoofdzaak] ter zitting verklaard dat zij op vrijdag 8 december 2023 met Maxima Seafood heeft gebeld, dat Maxima Seafood niet verder wilde met [naam 1] en dat hij per direct zijn werkzaamheden stillegde. [gedaagde in hoofdzaak] heeft tijdens dit gesprek voorgesteld een vervanger te gaan zoeken. Kort erna heeft Maxima Seafood een gesprek gehad met een mogelijke opvolger en partijen hebben niet gesproken over een opzegvergoeding in de periode tussen 8 december 2023 en 6 juni 2024, toen [gedaagde in hoofdzaak] Maxima Seafood de factuur voor de opzegvergoeding stuurde. Dat dit zo is verlopen is ter zitting beaamd door Maxima Seafood.
5.18.
Uit deze gedragingen van partijen blijkt dat [gedaagde in hoofdzaak] jegens Maxima Seafood op 8 december 2023 heeft ingestemd met directe opzegging. [gedaagde in hoofdzaak] heeft toen geen aanspraak gemaakt op vergoeding van de opzegtermijn van 28 dagen. Evenmin heeft Maxima Seafood de factuur van [eiser in hoofdzaak] van 14 december 2023 (binnen redelijke termijn) doorbelast aan Maxima Seafood. Maxima Seafood mocht er dan ook gerechtvaardigd op vertrouwen dat [gedaagde in hoofdzaak] geen aanspraak zou maken op een opzegvergoeding voor
[eiser in hoofdzaak] . Het recht om dit alsnog te doen heeft [gedaagde in hoofdzaak] daarmee verwerkt.
5.19.
Hieruit volgt dat [gedaagde in hoofdzaak] geen aanspraak kan maken op betaling van de opzegvergoeding van [eiser in hoofdzaak] ter vrijwaring van haar betalingsverplichting in de hoofdzaak. De kantonrechter wijst de vordering in de vrijwaringszaak dan ook af.
[gedaagde in hoofdzaak] moet de proceskosten van Maxima Seafood betalen
5.20.
[gedaagde in hoofdzaak] heeft ongelijk gekregen en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van Maxima Seafood betalen. De kantonrechter stelt de proceskosten van Maxima Seafood vast op:
- salaris gemachtigde
812,00
(2 punten × € 406,-)
- nakosten
135,00
Totaal
947,00
5.21.
In de hoofdzaak heeft [gedaagde in hoofdzaak] gevorderd dat Maxima Seafood in vrijwaring wordt veroordeeld in de kosten van de hoofdzaak. Aangezien de vorderingen in vrijwaring worden afgewezen, wordt Maxima Seafood ook niet veroordeeld in de proceskosten van de hoofdzaak.

6.De beslissing

De kantonrechter
in de hoofdzaak
6.1.
veroordeelt [gedaagde in hoofdzaak] om aan [eiser in hoofdzaak] te betalen een bedrag van € 13.987,50, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in art. 6:119a BW over het toegewezen bedrag, vanaf de vervaldatum van de factuur van 14 december 2023, te weten 13 januari 2024, tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde in hoofdzaak] om aan [eiser in hoofdzaak] te betalen een bedrag van € 914,88, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag, vanaf de vervaldatum van de factuur van 14 december 2023, te weten 13 januari 2024, tot de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt [gedaagde in hoofdzaak] in de proceskosten van [eiser in hoofdzaak] van € 2.495,42, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde in hoofdzaak] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.4.
veroordeelt [gedaagde in hoofdzaak] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
in de vrijwaringszaak
6.6.
wijst de vorderingen af,
6.7.
veroordeelt [gedaagde in hoofdzaak] in de proceskosten van Maxima Seafood van € 947,- te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
6.8.
verklaart onderdeel 6.7 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.A.M. Groot, kantonrechter, bijgestaan door mr. Z.A. Mees, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2025.