2.2.veroordeling van [gedaagde] om, na betekening van het in deze te wijzen vonnis, het gehuurde met het hare en de haren te verlaten en te ontruimen binnen een door de rechtbank te bepalen termijn.
3. [eiser] legt aan zijn vorderingen – samengevat – het volgende ten grondslag. [eiser] heeft het gehuurde dringend nodig voor eigen gebruik omdat zijn zoon per 2 september 2024 is gaan studeren in [plaats 1] en [eiser] en zijn zoon mede daardoor structureel belang hebben bij de beëindiging van de huurovereenkomst. De zoon woont bij [eiser] in Luxemburg en logeert tijdelijk bij zijn moeder in [plaats 2] , maar de reistijd naar [plaats 1] is 3 uur per dag en gunstige alternatieve woonruimte is niet beschikbaar. Daarnaast heeft [eiser] gesteld dat hij een financieel belang heeft omdat de opbrengsten van de verhuur van het gehuurde, mede sinds de belastingwijzigingen per 2023, niet meer in redelijke verhouding staan ten opzichte van de kosten. Bovendien zou sprake zijn van een vertrouwensbreuk tussen partijen en van tekortschieten in de nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst door [gedaagde] .
4. [gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure. [gedaagde] voert – samengevat – aan dat zij betwist dat het gebruik door de zoon van [eiser] dringend eigen gebruik oplevert als bedoeld in artikel 7:274 lid 1 aanhef en onder c van het Burgerlijk Wetboek (BW). [gedaagde] betwist ook dat de zoon niet bij zijn moeder in [plaats 2] kan wonen en dat er geen andere beschikbare woonruimte is voor hem. [gedaagde] kan zelf geen andere passende woonruimte verkrijgen. Verder voert zij aan dat de gestelde financiële belangen van [eiser] onvoldoende onderbouwd zijn en geen grond kunnen opleveren voor beëindiging van de huurovereenkomst. Volgens [gedaagde] is ook geen sprake van enige tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst van haar zijde. Mocht aan een afweging van belangen worden toegekomen, dan dient het belang van [gedaagde] te prevaleren boven die van [eiser] , aldus [gedaagde] .
in voorwaardelijke reconventie
5. [gedaagde] vordert, indien de vordering in conventie tot beëindiging van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde wordt toegewezen, [eiser] te veroordelen om aan haar te betalen een bedrag van € 20.000,00 wegens tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten op grond van artikel 7:275 BW.
6. [eiser] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de voorwaardelijke vordering omdat deze – kort gezegd – volgens [eiser] onredelijk is.
7. Op de stellingen van partijen over en weer wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.