ECLI:NL:RBAMS:2025:1693

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
13-362769-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot overlevering van een Roemeense verdachte

Op 19 februari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Ierse autoriteiten. De zaak betreft de overlevering van een Roemeense verdachte, geboren in 1990, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en geschorst om de officier van justitie de gelegenheid te geven toestemming te verkrijgen van de Duitse autoriteiten voor de verderlevering van de verdachte aan Ierland. De officier van justitie had op 6 december 2024 een vordering ingediend tot behandeling van het EAB, dat op 8 november 2024 door Ierland was uitgevaardigd. Tijdens de zitting op 5 februari 2025 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn raadsvrouw, en werd de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie besproken. De verdediging stelde dat de verdachte al in Nederland was vervolgd en veroordeeld voor feiten die samenhangen met de Ierse aanklacht, en dat de overlevering op grond van het ne bis in idem-beginsel geweigerd moest worden. De rechtbank oordeelde echter dat er geen sprake was van een situatie die de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie rechtvaardigde. De rechtbank concludeerde dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, substantieel verschillen van de feiten waarvoor de verdachte in Nederland is veroordeeld. De rechtbank heeft de zaak geschorst en zal deze opnieuw inplannen zodra de toestemming voor verderlevering is verkregen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-362769-24
Datum uitspraak: 19 februari 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 6 december 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 8 november 2024 door
The High Court in Dublinin Ierland (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1990,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [P.I.] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 5 februari 2025, in aanwezigheid van mr. A. Keulers, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. K. Moussaoui, die waarneemt voor mr. A Petrescu, beiden advocaat in Amsterdam, en door een tolk in de Roemeense taal.
Gelet op artikel 22, tweede lid, OLW heeft de rechtbank op de zitting abusievelijk de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
Thirty-Two Arrest Warrant issued by a Judge of the District Court, Dublin Metropolitan District, on the 10th October 2024.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Iers recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [2]

4.Strafbaarheid

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, met nummers 1, 8 en 9, te weten:
1.
deelneming aan een criminele organisatie (ten aanzien van feit 1);
8.
fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (ten aanzien van feiten 15 - 32);
9.
witwassen van de opbrengsten van misdrijven (ten aanzien van feiten 2 - 14)
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Ierland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De ontvankelijkheid van de officier van justitie en artikel 9 OLW

5.1.
Het standpunt van de verdediging
Volgens de raadsvrouw moet het openbaar ministerie niet ontvankelijk worden verklaard. De opgeëiste persoon wordt vervolgd vanuit een internationaal onderzoek genaamd Erica waaraan zowel de Nederlandse als de Ierse autoriteiten hebben deelgenomen. Hij is op 23 augustus 2023 aan Nederland overgeleverd voor vervolging in Nederland en is vervolgens veroordeeld door de rechtbank Den Haag. Aan dat vonnis ging een overeenkomst met procesafspraken tussen de opgeëiste persoon en het Nederlandse openbaar ministerie vooraf. Zowel de overeenkomst als de veroordeling zien op hetzelfde feitencomplex als dat waar de verzochte overlevering aan de Ierse autoriteiten op ziet. Het openbaar ministerie heeft de opgeëiste persoon, althans diens raadsvrouw, bewust in het ongewisse gelaten over de wens van de Ierse autoriteiten om hem ook in Ierland te vervolgen.
Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat sprake is van een schending van het
ne bis in idem-beginsel, nu de gevraagde overlevering evident op hetzelfde feitencomplex ziet als waarvoor de Ierse autoriteiten de overlevering verzoeken. Dit betekent dat de weigeringsgrond van artikel 9, tweede lid, OLW van toepassing is en de overlevering dientengevolge moet worden geweigerd.
5.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich verzet tegen de door de raadsvrouw bepleite niet-ontvankelijkheid. De in de Nederlandse strafzaak gemaakte procesafspraken zien op andere feiten dan de in het EAB vermelde feiten. Daarnaast heeft verdachte afspraken gemaakt met het Nederlandse Openbaar Ministerie, waaraan het Ierse Openbaar Ministerie niet kan worden gebonden. Dat bewust informatie is achtergehouden, is geenszins gebleken.
Ook is geen sprake van een
ne bis in idem-situatie, zoals bedoeld in artikel 9, tweede lid, OLW. De in het EAB vermelde feiten vertonen geen overeenkomsten met de bewezenverklaring in de Nederlandse strafzaak en de Ierse autoriteiten beschikken over een ander dossier.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De rechtbank stelt vast dat ter zitting is gesteld en niet door de officier van justitie is weersproken dat de opgeëiste persoon op 23 april 2023 door de Duitse autoriteiten op grond van een Nederlands overleveringsverzoek aan Nederland is overgeleverd en sindsdien in Nederland in verband daarmee is gedetineerd. Door of namens de opgeëiste persoon is vervolgens op 2 oktober 2023 een overeenkomst gesloten met de officier van justitie. Hierna heeft de rechtbank Den Haag op 1 december 2023 vonnis gewezen (welk vonnis inmiddels onherroepelijk is),waarbij de opgeëiste persoon is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden. Voordat aan die detentie een einde zou komen, is de opgeëiste persoon aangehouden in verband met het onderhavig overleveringsverzoek gedateerd 8 november 2024 van de Ierse autoriteiten en sindsdien zit hij in overleveringsdetentie.
De datum waarop het EAB is afgegeven ligt (ver) na de datum waarop eerder genoemde overeenkomst en vonnis tot stand zijn gekomen. Zowel in de overeenkomst als in de uitspraak van de rechtbank Den Haag staat niets vermeld over enige betrokkenheid van de Ierse autoriteiten daarbij. Evenmin blijkt uit het dossier of anderszins dat de officier van justitie ten tijde van de overeenkomst of de totstandkoming van het vonnis wist dat de Ierse autoriteiten voornemens waren tot vervolging van de feiten als genoemd in het EAB over te gaan. Bovendien wordt, zelfs als de gang van zaken zoals door de raadsvrouw beschreven daadwerkelijk zou hebben plaatsgevonden, hieraan in de OLW geen sanctie verbonden. Dat brengt de rechtbank tot het oordeel dat geen sprake is van een situatie die aanleiding geeft tot de niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie.
Artikel 9, tweede lid, OLW
Vervolgens staat de rechtbank voor de beantwoording van de vraag of de weigeringsgrond van artikel 9, tweede lid, OLW zich voordoet. De rechtbank overweegt daartoe dat zowel in de overeenkomst als in het vonnis van de rechtbank Den Haag feiten staan beschreven die zich afspeelden in dezelfde periode als in het EAB staat vermeld en gelijkenis met de in het EAB beschreven feiten vertonen, maar dat ook sprake is van substantiële verschillen. Deze verschillen zien zowel op de periode waarin de criminele organisatie actief zou zijn geweest, de pleeglocatie als de beschrijving van de context waarin de feiten zich hebben afgespeeld.
Verder staat in onderdeel f) van het EAB vermeld:
The requested person was previously extradited from Ireland to the Netherlands in respect of offences relating to defrauding Dutch nationals and laundering funds through Dutch and Irish accounts. The offences to which this warrant relates are separate and distinct to the offence in respect of which he was prosecuted in the Netherlands.
De Ierse autoriteiten zijn zich blijkens deze verklaring bewust van de vervolging in Nederland en op basis van het vertrouwensbeginsel dient de rechtbank van de juistheid van de verklaring uit te gaan.
Gegeven de eerder genoemde verschillen aangaande de feiten, alsmede de voornoemde in het EAB opgenomen verklaring van de Ierse autoriteiten, stelt de rechtbank vast dat niet blijkt van een vervolging in Ierland voor de feiten waarvoor de opgeëiste persoon in Nederland is vervolgd en veroordeeld. De weigeringsgrond van artikel 9, tweede lid, OLW doet zich niet voor en het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.

6.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden in Ierland

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering van de opgeëiste persoon zou moeten worden geweigerd (de rechtbank begrijpt: dat aan het EAB geen gevolg dient te worden gegeven) nu uit CPT-rapportages en nieuwsberichten betreffende Ierse detentie-instellingen is gebleken van overbevolking, waardoor sprake zou zijn van zogenoemde ‘grondslapers’. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dit verweer niet verder is onderbouwd en overigens niet is gebleken van objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens op grond waarvan de rechtbank onderzoek dient te doen naar een mogelijk algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van opgeëiste personen die in een van de penitentiaire inrichtingen van Ierland worden gedetineerd. Artikel 11 OLW staat niet aan de overlevering van de opgeëiste persoon in de weg en het verweer wordt verworpen.

7.Toestemming voor de verderlevering van de opgeëiste persoon

Gelet op het hiervoor in rubriek 5 overwogene, heeft de rechtbank vastgesteld dat de opgeëiste persoon volgens de raadsvrouw en niet door de officier van justitie weersproken op 23 april 2023 door de Duitse autoriteiten op grond van een Nederlands EAB aan Nederland is overgeleverd en sindsdien in Nederland in verband daarmee is gedetineerd. Nu de feiten waarop het EAB berust zouden zijn begaan vóór die overlevering is voor de zogenoemde ‘verderlevering’ van de opgeëiste persoon aan Ierland daarom toestemming vereist van de uitvoerende lidstaat die de overlevering van de opgeëiste persoon aan Nederland heeft toegestaan (zie artikel 28, tweede lid, van het Kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten).
Tijdens de zitting is gebleken dat de Bondsrepubliek Duitsland (nog) geen toestemming heeft verleend voor de verderlevering van de opgeëiste persoon aan Ierland. De rechtbank zal het onderzoek daarom heropenen en direct schorsen om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen deze toestemming alsnog te verkrijgen.

8.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek en bepaalt dat de zaak zo snel mogelijk, in ieder geval 14 dagen voor het verstrijken van de nog aan te vangen beslistermijn, opnieuw wordt ingepland.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon en zijn raadsman tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Roemeense taal tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. E. de Rooij en A.R. Vlierhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Esschendal. griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 19 februari 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie onderdeel e) van het EAB.