ECLI:NL:RBAMS:2025:1720

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
C/13/757662 / HA ZA 24-1113
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake conservatoire maatregel in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 maart 2025 een tussenuitspraak gedaan in een civiele procedure waarin [eiser] een conservatoire maatregel heeft aangevraagd tegen [gedaagde]. De procedure is gestart naar aanleiding van een incident waarbij [eiser] op 3 februari 2023 ten val is gekomen tijdens het uitlaten van haar hond, naar eigen zeggen door de hond van [gedaagde]. [Eiser] vordert een verklaring voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die zij heeft geleden, en heeft conservatoir beslag gelegd op de onroerende zaken van [gedaagde] en op bankrekeningen bij ABN AMRO Bank. [Gedaagde] heeft in het incident verzocht om opheffing van het conservatoire beslag, stellende dat het beslag onterecht is gelegd en dat er onvoldoende bewijs is voor de vordering van [eiser]. De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat er geen summierlijke ondeugdelijkheid van de vordering van [eiser] is aangetoond en dat het belang van [eiser] bij het handhaven van het beslag zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde] om vrijelijk over haar onroerende zaken te kunnen beschikken. De rechtbank heeft de vordering van [gedaagde] tot opheffing van het beslag afgewezen en de proceskosten aan [gedaagde] opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/757662 / HA ZA 24-1113
Vonnis in incident van 12 maart 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
gedaagde partij in incident,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. R. Mayer,
tegen

1.[gedaagde 1] ,2. [gedaagde 2] ,

gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in het incident,
hierna samen te noemen: [gedaagde] (vrouwelijk enkelvoud) en afzonderlijk [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ,
advocaat: mr. A. Cav.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 4 juni 2024 met producties,
- de conclusie van antwoord in conventie tevens provisionele eis in incident ex artikel 208 jo. 223 Rv, tevens (voorwaardelijke) eis in reconventie,
- de conclusie van antwoord in incident van [eiser] .
1.2.
Daarna is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten voor zover van belang in het incident

2.1.
Op 3 februari 2023 is [eiser] tijdens het uitlaten van haar hond ten val geraakt.
2.2.
Op 30 november 2023 en 19 maart 2024 heeft een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden over de toedracht en omstandigheden van de valpartij van [eiser] .
2.3.
Op 14 mei 2024 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank aan [eiser] verlof verleend om (1) conservatoir derdenbeslag te leggen bij ABN AMRO Bank en (2) conservatoir beslag te leggen op onroerende zaken van [gedaagde]

3.De vordering in de hoofdzaak

3.1.
[eiser] vordert – kort samengevat – een verklaring voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die [eiser] heeft geleden en nog zal lijden ten gevolge van het ongeval. Ook vordert [eiser] dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot vergoeding van de geleden en nog te lijden schade van € 125.382,00, dan wel, indien nader (deskundigen)onderzoek noodzakelijk is, tot een voorschot daarop, te vermeerderen met wettelijke rente en proceskosten.
3.2.
[eiser] legt kort gezegd aan haar vordering ten grondslag dat zij tijdens het uitlaten van haar hond omver is gelopen door de hond van [gedaagde] Als mede-bezitters is [gedaagde] op grond van artikel 6:179 jo. 6:180 lid 1 BW hoofdelijk aansprakelijk voor schade die door haar hond wordt veroorzaakt. Als gevolg van dit ongeval heeft [eiser] een complexe breuk aan haar linkerscheenbeen opgelopen, waaraan zij diverse klachten en beperkingen heeft overgehouden. Hierdoor lijdt zij aanzienlijke materiële en immateriële schade.
3.3.
[gedaagde] voert kort gezegd aan dat niet haar hond, maar de eigen hond van [eiser] omver heeft gelopen zodat [gedaagde] niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade die [eiser] heeft geleden en zal lijden.

4.Het geschil in incident

4.1.
[gedaagde] vordert bij wijze van voorlopige voorziening op grond van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat:
I. de op verzoek van [eiser] op 21 mei 2024 gelegde conservatoire beslagen op de onroerende zaken aan de [locatie] en op de bankrekeningen bij ABN AMRO Bank per direct worden opgeheven, op straffe van een dwangsom,
II. het [eiser] wordt verboden om gedurende het geding opnieuw of aanvullend conservatoir beslag te leggen op de genoemde onroerende zaken en bankrekeningen, eveneens op straffe van een dwangsom,
III. [eiser] wordt veroordeeld in de kosten van dit incident.
4.2.
[gedaagde] legt aan haar vordering ten grondslag dat het buitenproportioneel is om op grond van de enkele getuigenverklaring van een overbuurvrouw, met wie [eiser] een nauwe band heeft, beslag te leggen op de onroerende zaken en bankrekeningen van [gedaagde] Er is substantieel aanvullend bewijs nodig voor toewijzing van de gevorderde schadevergoeding van € 125.382,00. Nu er weinig tot geen bewijs is dat het ongeval heeft plaatsgevonden op de wijze zoals [eiser] stelt, is het beslag onnodig gelegd. Ook is het door [eiser] ingeroepen recht ondeugdelijk, omdat [gedaagde] tijdens het voorlopig getuigenverhoor de verklaring van partijgetuige [eiser] heeft betwist en er geen ooggetuigen zijn van het incident. Het is onterecht om op basis van een niet-deugdelijke vordering beslag te leggen. Verder is het beslag ter hoogte van € 163.000,00 onnodig hoog vastgesteld nu het vermeende schadebedrag, € 125.482,00, aanzienlijk lager ligt. Tot slot belemmert het beslag het dagelijks en economisch leven van [gedaagde] in ernstige mate, omdat [gedaagde] van plan is de woning in [woonplaats] waarop het beslag rust te verkopen en zij reeds een koopovereenkomst met potentiële kopers heeft gesloten. Ten tijde van de verkoop was [gedaagde] niet op de hoogte van het beslag, waardoor de transactie is bevroren en zij mogelijk de woning niet kan verkopen voor de gewenste prijs wegens schommelingen op de huizenmarkt. Hierdoor kan zij financiële schade lijden, aldus steeds [gedaagde]
4.3.
[eiser] voert verweer. Er bestaat geen grond voor opheffing wegens ondeugdelijkheid nu zij het bestaan en de omvang van haar vordering voorshands voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Dat [gedaagde] de toedracht van het ongeval, haar aansprakelijkheid en het door [eiser] aangedragen (getuigen)bewijs betwist, maakt niet dat summierlijk de ondeugdelijkheid van de ingeroepen rechtsgrond blijkt. Daarnaast is het noodzakelijk dat het beslag wordt gehandhaafd, omdat gegronde vrees voor verduistering bestaat: [gedaagde] heeft niet de Nederlandse nationaliteit, tijdens het voorlopig getuigenverhoor bleek dat [gedaagde] permanent is verhuisd naar het Verenigd Koninkrijk en heeft geprobeerd haar woning te verkopen. Ook heeft [eiser] aan [gedaagde] voorgesteld op andere wijze zekerheid te stellen, maar is daar geen gevolg aan gegeven, aldus steeds [eiser] .

5.De beoordeling in het incident

5.1.
De gevraagde voorlopige voorziening hangt samen met de hoofdvordering en is gericht op een voorziening die voor de duur van de aanhangige bodemprocedure kan worden gegeven. Daarmee is voldaan aan de formele vereisten van artikel 223 Rv.
5.2.
Vervolgens is de vraag of de beslagen moeten worden opgeheven. In artikel 705 lid 2 Rv staat dat opheffing onder meer wordt uitgesproken als summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld.
5.3.
Het conservatoir beslag is een wettelijke voorziening die ertoe dient de beslaglegger in de gelegenheid te stellen verhaal voor een – vooralsnog niet vaststaande – vordering veilig te stellen, terwijl bij een afwijzing van de vordering in de hoofdzaak de beslaglegger aangesproken kan worden voor de door het beslag ontstane schade. Beoordeeld moet worden of het in het licht van alle feiten en omstandigheden van dit geval en in het kader van artikel 705 Rv gerechtvaardigd is dat de beslagen gedurende de hoofdzaak in stand blijven. De beoordeling moet gebeuren aan de hand van wat door partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd en kan niet zonder een afweging van de wederzijdse belangen. Het ligt op de weg van [gedaagde] om het feitelijke bestaan van de door haar aangedragen opheffingsgronden aannemelijk te maken.
5.4.
De rechtbank oordeelt dat thans niet reeds kan worden geoordeeld dat de vordering van [eiser] summierlijk ondeugdelijk is. [gedaagde] heeft de vorderingen van [eiser] in de hoofdzaak weliswaar inhoudelijk betwist, maar er kan niet op voorhand met voldoende mate van zekerheid worden aangenomen dat de rechter in de hoofdzaak tot het oordeel zal komen dat [eiser] geen vorderingsrecht toekomt. Er heeft een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden over de toedracht van de valpartij van [eiser] . De vraag of de hond van [gedaagde] de val van [eiser] heeft veroorzaakt en [gedaagde] daarmee, als eigenaar van de hond, aansprakelijk is voor de schade van [eiser] , en zo ja, tot welk bedrag, zal in de hoofdzaak moeten worden beantwoord. In dit incident kan daarop niet worden vooruitgelopen. De uitkomst van het voorlopig getuigenverhoor rechtvaardigt niet de conclusie dat de beslagen onnodig zijn.
5.5.
Een belangenafweging leidt evenmin tot de conclusie dat de beslagen moeten worden opgeheven. Het belang bij zekerheid voor de door [eiser] gestelde vordering weegt zwaarder dan het belang van [gedaagde] om vrijelijk over de onroerende zaak te kunnen beschikken. Daarbij is van belang dat [gedaagde] niet heeft toegelicht dat het noodzakelijk is om thans over te gaan tot verkoop van de woning en op welke wijze haar dagelijks en economisch leven in ernstige mate wordt belemmerd. De enkele stelling dat [gedaagde] financiële schade kan oplopen door het beslag vanwege schommelingen op de huizenmarkt, is daartoe onvoldoende. Daarbij is [gedaagde] niet ingegaan op het voorstel van [eiser] om op andere wijze (dan het beslag op de woning) zekerheid te stellen voor de vordering.
5.6.
Tot slot voert [gedaagde] aan dat het bedrag waarvoor beslag is gelegd hoger is dan de vordering. [eiser] heeft echter zowel bij haar verzoek tot het leggen van conservatoir beslag als in de hoofdzaak een begroting gemaakt van de gestelde schade en toegelicht waarom zij inschat dat toekomstige schade minimaal gelijk zal zijn aan de schade die zij dat afgelopen jaar heeft geleden. Deze berekening heeft [gedaagde] niet bestreden. Ook heeft [eiser] de berekening van de hoogte van het bedrag waarvoor beslag is gelegd deugdelijke toegelicht aan de hand van de Beslagsyllabus. Aldus kan niet worden gezegd dat het beslag “onnodig hoog is vastgesteld”.
Conclusie
5.7.
De slotsom is dan ook dat de incidentele vordering zal worden afgewezen en dat de gelegde beslagen vooralsnog in stand blijven. De rechtbank zal bepalen dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich blijkens het roljournaal bevindt en zal de zaak daarom naar de rolzitting van
23 april 2025verwijzen voor conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie.
5.8.
Verder zal de rechtbank iedere beslissing aanhouden.
Proceskosten
5.9.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- salaris advocaat
614,00
(1 punt × tarief II € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
792,00

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 792,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
in de hoofdzaak
6.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
23 april 2025voor conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie,
6.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Bockwinkel, bijgestaan door mr. L.M.F. van Dijck, en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2025.