ECLI:NL:RBAMS:2025:1751

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 maart 2025
Publicatiedatum
19 maart 2025
Zaaknummer
11321812 CV EXPL 24-12343
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding na spoofing bij ABN AMRO

In deze zaak vordert eiser, een klant van ABN AMRO, schadevergoeding van de bank na te zijn opgelicht door middel van spoofing. Eiser stelt dat hij op 27 maart 2024 door een frauduleuze beller, die zich voordeed als medewerker van ABN AMRO, is misleid. De beller overtuigde eiser om toegang te geven tot zijn computer en om verschillende transacties uit te voeren, waardoor er geld van zijn rekeningen naar een crypto-rekening is overgemaakt. Eiser heeft vervolgens een verzoek tot coulancevergoeding ingediend bij ABN AMRO, maar dit werd afgewezen. Eiser stelt dat hij recht heeft op vergoeding op basis van de Coulanceregeling, die door de Nederlandse Vereniging van Banken is opgesteld. De kantonrechter oordeelt dat de Coulanceregeling niet juridisch afdwingbaar is en dat het geval van eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van de regeling. De rechter concludeert dat eiser in het ongelijk wordt gesteld en veroordeelt hem tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11321812 \ CV EXPL 24-12343
Vonnis van 14 maart 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. P.N. Meijer,
tegen
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij,
hierna te noemen: ABN AMRO,
gemachtigde: mr. J.R.D. den Hertog.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 september 2024, met producties,
  • de conclusie van antwoord, ingekomen op 19 november 2024, met producties,
  • het tussenvonnis van 6 december 2024, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
  • een aanvullende productie van [eiser] , ingekomen op 11 februari 2024.
Vervolgens heeft op 14 februari 2025 op de rechtbank een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij aanwezig waren:
  • [eiser] , voornoemd, bijgestaan door mr. Meijer,
  • mr. [naam] , legal counsel bij ABN AMRO,
  • mr. Den Hertog, gemachtigde van ABN AMRO.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is klant bij ABN AMRO. Hij houdt bij ABN AMRO onder meer een betaalrekening en een beleggerspaarrekening aan.
2.2.
Op 27 maart 2024 hebben op voornoemde betaal- en beleggerspaarrekening van [eiser] de volgende overboekingen plaatsgevonden.
20:45 uur: van beleggerspaarrekening naar betaalrekening: € 14.500,00,
20:51 uur: van betaalrekening naar Coinmerce: € 2.380,30,
21:07 uur: van betaalrekening naar Coinmerce: € 4.000,00,
21:18 uur: van betaalrekening naar Coinmerce: € 8.000,30.
2.3.
Op 27 maart 2024 om 21:33 uur heeft [eiser] bij de fraudeafdeling van ABN AMRO een melding van fraude met zijn bankrekening gedaan.
2.4.
[eiser] heeft op 30 maart 2024 bij de politie aangifte gedaan van oplichting. Daarbij heeft hij – samengevat – het volgende verklaard. [eiser] is op 27 maart 2024 gebeld door een man die zich voorstelde als een medewerker van de afdeling fraude van ABN AMRO. Deze man zei dat er vanaf de betaalrekening van [eiser] een verdachte transactie naar een bankrekeningnummer in Turkije had plaatsgevonden. [eiser] deelde in reactie daarop mee dat hij nooit een overboeking naar Turkije had gedaan, waarop de man zei dat ABN AMRO het account van [eiser] moest veiligstellen. [eiser] vroeg aan de man of hij zich kon identificeren als medewerker van ABN AMRO. De man deelde daarop mee dat [eiser] het telefoonnummer waarmee de man belde kon verifiëren via de website van ABN AMRO. [eiser] deed dit en constateerde dat het telefoonnummer op de website van ABN AMRO stond vermeld. De man noemde vervolgens de voornaam, achternaam, het adres, de postcode en het BSN nummer van [eiser] . Ook noemde hij een aantal apps die [eiser] gebruikte, waaronder Coinmerce, waarop [eiser] een crypto-rekening aanhield. Voor het veiligstellen van de bankrekening van [eiser] bij ABN AMRO was volgens de man vereist dat [eiser] toegang zou verlenen tot zijn computer door Anydesk te installeren. [eiser] heeft deze instructie opgevolgd. Ook heeft [eiser] codes ingevoerd op zijn e-dentifier en transacties uitgevoerd door middel van het scannen van een QR-code. Vervolgens zijn vanaf de bankrekening van [eiser] bij ABN AMRO meerdere bedragen overgemaakt naar een crypto-rekening van [eiser] bij Coinmerce. Vanaf deze rekening zijn daarna crypto’s gekocht, waarvan een deel ter waarde van opgeteld € 5.905,89 is overgeboekt naar een onbekende crypto-rekening. Nadat [eiser] deze overboekingen in zijn Coinmerce-applicatie zag, had hij door dat hij was opgelicht.
2.5.
Naar aanleiding van de door [eiser] op 27 maart 2024 gedane fraudemelding, heeft ABN AMRO onderzocht of [eiser] in aanmerking komt voor een coulancevergoeding op grond van de op 2 juni 2021 door de Nederlandse Vereniging van Banken opgestelde
“Toetsingscriteria voor coulance bij schade door bankhelpdesk fraude (spoofing)”(hierna: de Coulanceregeling). Bij brief van 8 mei 2024 heeft ABN AMRO aan [eiser] meegedeeld dat hij niet in aanmerking komt voor een coulancevergoeding.
2.6.
Op 4 juni 2024 heeft [eiser] bij de Afdeling Klachtenmanagement van ABN AMRO beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek. ABN AMRO heeft bij brief van 16 juli 2024 herhaald dat [eiser] geen recht heeft op een coulancevergoeding.
2.7.
De gemachtigde van [eiser] heeft ABN AMRO bij brief van 17 juli 2024 gevraagd om de zaak nogmaals kritisch te bekijken en binnen 14 dagen te laten weten of ABN AMRO haar standpunt handhaaft of toch overgaat tot compensatie. ABN AMRO heeft bij brief van 26 juli 2024 aan de gemachtigde van [eiser] laten weten dat zij haar standpunt niet verandert.
2.8.
De gemachtigde van [eiser] heeft ABN AMRO bij brief van 27 augustus 2024 nog een laatste keer in de gelegenheid gesteld om haar standpunt te herzien, waarna ABN AMRO bij e-mail van 5 september 2024 heeft herhaald dat zij haar standpunt niet wijzigt.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – veroordeling van ABN AMRO tot betaling van € 5.905,89, vermeerderd met wettelijke rente en kosten. [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij slachtoffer is geworden van spoofing in de zin van de Coulanceregeling en dat zijn geval voldoet aan de daarin gestelde toetsingscriteria. Volgens [eiser] moet ABN AMRO het bedrag dat hij op 27 maart 2024 door spoofing is verloren daarom vergoeden.
3.2.
ABN AMRO voert verweer, waarop hierna, voor zover nodig, nader zal worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Ter zitting heeft [eiser] desgevraagd verklaard dat aan zijn vordering alleen nakoming van de Coulanceregeling ten grondslag ligt. Deze zaak gaat dus over de vraag of ABN AMRO op grond van de Coulanceregeling gehouden is het door [eiser] gevorderde bedrag te voldoen.
4.2.
[eiser] stelt dat de Coulanceregeling rechtens afdwingbaar is, omdat de banken daarmee een formeel kader hebben geschetst met specifieke voorwaarden waaraan moet worden voldaan. De banken hebben daarmee reële verwachtingen bij de buitenwereld gewekt. De vrijblijvendheid die coulance in beginsel omvat, hebben de banken onder deze omstandigheden prijsgegeven. In dit licht moet de Coulanceregeling volgens [eiser] worden beschouwd als een eenzijdig onherroepelijk aanbod van banken om klanten in geval van spoofing te compenseren, wanneer is voldaan aan de toetsingscriteria zoals in de regeling gesteld. [eiser] stelt dat in zijn geval is voldaan aan de toetsingscriteria en dat ABN AMRO het bedrag van € 5.905,89 daarom dient te vergoeden.
4.3.
ABN AMRO voert als verweer dat de Coulanceregeling niet juridisch afdwingbaar is en, voor zover deze wel juridisch afdwingbaar is, de Coulanceregeling in het geval van [eiser] niet van toepassing is. ABN AMRO voert aan dat het woord ‘coulance’ op zichzelf al zegt dat de Coulanceregeling niet juridisch afdwingbaar is. ABN AMRO stelt dat het een regeling is waarbij de deelnemende banken in bepaalde gevallen uit coulance een vergoeding aanbieden. De banken hebben een discretionaire bevoegdheid om een vergoeding in een concreet geval te weigeren en kunnen niet rechtens worden verplicht om schade uit coulance te vergoeden. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst ABN AMRO naar uitspraken van de rechtbank Amsterdam [1] en de rechtbank Midden-Nederland. [2]
4.4.
Voor zover de Coulanceregeling toch juridisch afdwingbaar is, voert ABN AMRO aan dat het geval van [eiser] niet voldoet aan de definitie van ‘spoofing’ in de zin van de Coulanceregeling. De overboekingen vanaf de bankrekening van [eiser] bij ABN AMRO naar zijn rekening bij Coinmerce zijn [eiser] in eerste instantie namelijk zelf ten goede gekomen. ABN AMRO verwijst ter onderbouwing van dit standpunt naar uitspraken van de Geschillencommissie van het Kifid. [3] Ook stelt ABN AMRO dat geen sprake is van spoofing in de zin van de Coulanceregeling, omdat [eiser] niet is overgehaald om zelf betalingen te verrichten naar een zogenaamd veilige rekening, aangezien hij het programma Anydesk heeft geïnstalleerd en de fraudeurs daarmee beschikking heeft gegeven over zijn rekeningen bij ABN AMRO. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst ABN AMRO ook naar een uitspraak van de Geschillencommissie van het Kifid. [4]
4.5.
De eerste vraag die de kantonrechter moet beantwoorden is of de Coulanceregeling rechtens afdwingbaar is. De kantonrechter volgt [eiser] niet in zijn betoog dat sprake is van een eenzijdig onherroepelijk aanbod om klanten te compenseren als is voldaan aan de toetsingscriteria van de Coulanceregeling. Een aanbod in juridische zin vereist dat een partij een overeenkomst voorstelt waarvan de voorwaarden zo nauwkeurig zijn bepaald dat, wanneer dit aanbod wordt geaccepteerd, de overeenkomst tot stand komt. De Coulanceregeling is geen voorstel aan de individuele klanten van banken die zij kunnen accepteren als ware het een aanbod zoals hiervoor vermeld. Het is een toetsingskader dat banken als richtlijn gebruiken om de coulancevergoeding voor slachtoffers van spoofing te bepalen, zo volgt uit de inleiding van de Coulanceregeling. De aard van de Coulanceregeling brengt naar het oordeel van de kantonrechter dan ook mee dat deze niet rechtens afdwingbaar is.
4.6.
Ook als de Coulanceregeling wel juridisch afdwingbaar zou zijn, dan geldt dat het geval van [eiser] niet voldoet aan alle voorwaarden voor toepassing van de Coulanceregeling. De kantonrechter volgt ABN AMRO namelijk in haar stelling dat de Coulanceregeling ziet op de situatie dat het slachtoffer wordt overgehaald om een bedrag van zijn bankrekening over te maken naar een ‘zogenaamd veilige rekening’ van de fraudeur. De Coulanceregeling heeft immers de volgende definitie van spoofing:
“Bij bankhelpdesk fraude, ook wel spoofing genoemd, doet de crimineel zich voor als een medewerker van de bank van het slachtoffer. De crimineel misbruikt hiervoor de naam en/of telefoonnummer van de bank. De crimineel wint het vertrouwen van het slachtoffer en door de hoedanigheid van bankmedewerker aan te nemen haalt hij het slachtoffer over een betaling te doen naar een zogenaamd veilige rekening bij zijn of haar bank.”
4.7.
In het geval van [eiser] is er eerst een bedrag van de beleggersrekening van [eiser] naar de betaalrekening van [eiser] overgemaakt en zijn er vervolgens bedragen naar een rekening van [eiser] bij Coinmerce overgemaakt. Daarna zijn van het bij Coinmerce gestorte bedrag crypto’s gekocht die vervolgens naar een onbekende cryptorekening zijn overgemaakt. Met deze laatste handeling is de schade daadwerkelijk bij [eiser] ontstaan. De interne overboeking van € 14.500,- van de beleggersrekening naar de betaalrekening heeft niet tot schade geleid, deze overboeking is [eiser] immers ten goede gekomen. Ook de overboekingen die zijn gedaan vanaf de betaalrekening bij ABN AMRO naar de rekening van [eiser] bij Coinmerce zijn aan [eiser] zelf ten goede gekomen. Er heeft hier dus niet een betaling vanaf een rekening van [eiser] bij ABN AMRO naar een ‘zogenoemd veilige rekening’ van de fraudeur plaatsgevonden. Het geval van [eiser] voldoet daarmee dus niet aan de definitie van spoofing in de Coulanceregeling.
4.8.
[eiser] heeft nog aangevoerd dat het onderscheid dat ABN AMRO maakt kunstmatig is, omdat de fraude-operatie één ondeelbare operatie is geweest. De oplichting is volgens [eiser] niet op te delen in stukjes. Wat daar ook van zij, het is niet aan de kantonrechter om de Coulanceregeling op dit punt op te rekken.
4.9.
De kantonrechter komt gelet op het voorgaande tot de conclusie dat de Coulanceregeling niet rechtens afdwingbaar is en, zelfs als dat wel zo zou zijn, de Coulanceregeling in het geval van [eiser] niet van toepassing is.
4.10.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van ABN AMRO worden begroot op:
- salaris gemachtigde
678,00
(2 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
813,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 813,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.A.M. Groot, kantonrechter, bijgestaan door
mr. W.B. Fonville, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2025.

Voetnoten

1.Rb Amsterdam 23 januari 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:441, r.o. 13.
2.Rb Midden-Nederland 7 augustus 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:4459, r.o. 3.24 en 3.25 en Rb Midden-Nederland 6 december 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:6561, r.o. 3.5.
3.GC Kifid 8 maart 2023, nr. 2023-0198; GC Kifid 4 oktober 2024, nr. 2024-0852; GC Kifid 12 juli 2024, nr. 2024-0601.
4.GC Kifid 4 november 2024, nr. 2024-0954.