ECLI:NL:RBAMS:2025:1761

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
19 maart 2025
Zaaknummer
81.229413.22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Taakstraf en voorwaardelijke geldboete voor overtreding van de Arbowet en dood door schuld na dodelijk bedrijfsongeval tijdens zonnepaneleninstallatie

Op 13 maart 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als werkgever verantwoordelijk was voor de veiligheid van zijn werknemers. De zaak betreft een dodelijk ongeval dat plaatsvond op 9 augustus 2022, toen een werknemer tijdens het plaatsen van zonnepanelen door een dak viel en overleed. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk de Arbowet had overtreden door geen veiligheidsmaatregelen te treffen, wat leidde tot levensgevaar voor zijn werknemer. De verdachte had de zorgplicht om zijn werknemers te beschermen en had nagelaten om een risico-inventarisatie te maken of hen voldoende te instrueren over de risico's van de werkzaamheden. De rechtbank vond dat de verdachte op meerdere punten tekort was geschoten in zijn verantwoordelijkheden als werkgever, wat resulteerde in de dood van de werknemer. De rechtbank legde een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke geldboete van € 20.000 op, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, de vader van de overleden werknemer, voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 81.229413.22
Datum uitspraak: 13 maart 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 februari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. O.J.M. Bijl, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N. Assouiki, alsmede de benadeelde partij [benadeelde partij] , naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – tenlastegelegd dat hij op 9 augustus 2022 – al dan niet opzettelijk – in strijd heeft gehandeld met bepalingen van de Arbeidsomstandighedenwet (hierna: Arbowet) waardoor levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van werknemers ontstond of te verwachten was (feit 1) en het aan zijn schuld te wijten is dat één van die werknemers, [naam werknemer] , is overleden (feit 2).
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
3. Waardering van het bewijs [1]
3.1.
Inleiding
Op 9 augustus 2022 heeft op het erf van de [naam VOF] aan de [plaats VOF] een bedrijfsongeval plaatsgevonden. Verdachte is eigenaar van de eenmanszaak [naam eenmanszaak] [2] en was die dag samen met [naam werknemer] (roepnaam [naam werknemer] en hierna: [naam werknemer] ) en [naam 1] (hierna: [naam 1] ) op de locatie om op het dak van een veestal zonnepanelen te monteren. [naam werknemer] stond op een hellend dak en is op enig moment door het dak gevallen. [3] Hij kwam terecht op de ruim 6 meter lager gelegen harde ondergrond. [4] Door de val raakte hij zo ernstig gewond dat hij de volgende dag in het ziekenhuis aan zijn verwondingen is overleden. [5]
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verdachte al dan niet opzettelijk heeft nagelaten bepaalde maatregelen te treffen op grond van de Arbowet en daarop gebaseerde regelgeving, terwijl hierdoor – naar hij wist of redelijkerwijs moest weten – levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers ontstond of te verwachten was (feit 1). Ook moet de rechtbank de vraag beantwoorden of verdachte in strafrechtelijke zin schuld heeft aan de dood van [naam werknemer] (feit 2).
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld – kort samengevat – dat kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk de op hem op grond van de Arbowet rustende zorgplichten heeft overtreden (feit 1). Er waren in het geheel geen veiligheidsmaatregelen door verdachte genomen. Daarmee is het ook aan zijn schuld te wijten dat [naam werknemer] door het dak van de veestal is gevallen en aan zijn verwondingen is overleden (feit 2).
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft overeenkomstig haar pleitnota bepleit dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft zij allereerst aangevoerd dat verdachte niet aangemerkt kan worden als werkgever van [naam werknemer] in de zin van de Arbowet, omdat [naam werknemer] als zzp-er door verdachte was ingehuurd en er geen gezagsverhouding bestond. Bovendien is [naam werknemer] door het dak gezakt op een plek waarvan van te voren expliciet door verdachte was aangegeven dat hij daar niet mocht staan. Dat [naam werknemer] nog geen valbeveiliging droeg toen hij door het dak viel kon niet anders, omdat [naam werknemer] en verdachte op dat moment nog bezig waren met het plaatsen van ankerpunten voor de valbeveiliging. Hoewel niet volledig is voldaan aan alle voorwaarden uit de Arbowet, betekent dit nog niet dat verdachte niet alles heeft gedaan om het ongeval te voorkomen en daarmee niet verantwoordelijk is voor de dood van [naam werknemer] .
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk overtreden van de Arbowet (feit 1) en dood door schuld (feit 2).
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
3.4.1.
Ten aanzien van feit 1 (overtreding Arbowet)
Feit 1 betreft handelen in strijd met arbeidsomstandighedenregelgeving die ziet op de relatie tussen werkgever en werknemer. Daarom zal de rechtbank hierna eerst beoordelen of verdachte als werkgever van [naam werknemer] in de zin van artikel 1 van de Arbowet (geldend op 9 augustus 2022) kan worden aangemerkt. Hiervoor is van belang of [naam werknemer] onder het gezag van verdachte arbeid verrichtte. Uit het dossier komt op dit punt het volgende naar voren.
Door de arbeidsinspecteur [naam arbeidsinspecteur] is onderzoek gedaan naar de arbeidsrelatie tussen verdachte en [naam werknemer] . Daarover is het volgende geverbaliseerd. [naam eenmanszaak] was de eenmanszaak van [naam werknemer] . [naam werknemer] was door de eenmanszaak van verdachte voor de klus op de veehouderij ingehuurd als zzp’er. [6] In de telefoon van [naam werknemer] bevond zich een WhatsApp groep met de naam “Team DSC” waaraan verdachte, [naam 1] en [naam werknemer] deelnamen. Verdachte had [naam werknemer] aan de WhatsAppgroep toegevoegd. In de WhatsAppgroep werd door verdachte met [naam werknemer] gesproken over gewerkte uren, vrije dagen, bonussen en hoe laat [naam werknemer] op een klus werd verwacht. [7]
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat [naam werknemer] als stagiaire bij hem is begonnen en later – via [naam eenmanszaak] – fulltime bij hem is gaan werken. Verdachte had een hele goede werknemer aan hem. Hij betaalde alles voor [naam werknemer] : “Ik haal hem op, breng hem thuis, betaal zijn eten, betaal zijn gereedschap, betaal de onkosten. Dus [naam werknemer] heeft nul kosten”. Verdachte zorgde ook voor de werkkleding: “Ze hebben ook gewoon winterjassen, zomerjassen, polo’s. Dus alles wat ze nodig hebben.” Ook heeft hij geïnvesteerd in de opleiding van [naam werknemer] door hem door verdachte betaalde cursussen te laten volgen. [8]
Verdachte was degene die het gereedschap regelde en ervoor zorgde dat het team duidelijk instructies had, dat er genoeg mensen waren en dat er veilig gewerkt kon worden. [9] Ook hield hij [naam werknemer] en [naam 1] – een stagiaire – in de gaten. Heel vaak moest hij zeggen: “Jongens we werken, ik ben je baas, je werkgever, luisteren ook al heb ik het mis. [10]
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij de klussen aannam, voor opdrachtgevers het aanspreekpunt was en dat hij zich er verantwoordelijk voor voelde dat klussen goed werden uitgevoerd. Op de vraag of verdachte werkgever van [naam werknemer] was, antwoordde hij: “Eigenlijk was ik wel werkgever ja”. [11]
Tussenoverweging
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte werkgever van [naam werknemer] was in de zin van artikel 1, tweede lid, onder a, sub 1, van de Arbowet (oud). Weliswaar was [naam werknemer] door verdachte ingehuurd als zzp’er, maar hij verrichtte de werkzaamheden op de melkveehouderij onder het gezag van verdachte. Verdachte was aanspreekpunt voor de opdrachtgever. Hij bepaalde welke klussen werden aangenomen en hoe de werkzaamheden werden uitgevoerd. Hij voelde zich er verantwoordelijk voor dat werkzaamheden goed en veilig werden uitgevoerd. Verdachte betaalde ook alle kosten. Zo regelde hij het vervoer van en naar de werkzaamheden en voorzag hij [naam werknemer] en [naam 1] van arbeidsmiddelen, beschermingsmiddelen en bedrijfskleding. Verdachte bepaalde de werktijden; [naam werknemer] moest zijn uren aan verdachte doorgeven en vroeg toestemming om vrije dagen op te nemen. Ook volgde [naam werknemer] cursussen op kosten van verdachte.
Het verweer van de verdediging dat er geen sprake was van een arbeidsrelatie in de zin van de Arbowet wordt dan ook verworpen.
De rechtbank overweegt voorts dat de plaats waar het ongeval heeft plaatsgevonden kan worden aangemerkt als een arbeidsplaats in de zin van artikel 1, lid 3, onder g, van de Arbowet (oud).
Veiligheidsvoorschriften werkgever
Op grond van artikel 32 van de Arbowet is het de werkgever verboden handelingen te verrichten of na te laten in strijd met deze wet of de daarop berustende bepalingen indien daardoor, naar hij weet of redelijkerwijs moet weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers ontstaat of te verwachten is.
Arbeidsinspecteur [naam arbeidsinspecteur] heeft de locatie van het ongeval op dezelfde dag bezocht. Hij heeft daarover geverbaliseerd dat de locatie een veestal betrof met een hellend, golfplaten dak. De nok was 7.20 meter hoog. In het dak zag hij licht doorlatende platen. De valhoogte van [naam werknemer] werd vastgesteld op 6.30 meter. Op de grond lagen stukken licht doorlatende pvc. De arbeidsinspecteur voelde dat dit dun materiaal was dat hij gemakkelijk met zijn handen door kon buigen en kon breken. Op het dak zag de arbeidsinspecteur dat de lichtpanelen vanaf de bovenzijde gezien niet goed doorzichtig waren door verkleuring en daardoor minder opvielen.
De arbeidsinspecteur zag dat zowel aan de binnenzijde van de stal als aan de buitenzijde geen enkele maatregel was genomen om het valgevaar tegen te gaan. Zo zag hij dat in de stal geen vangnetten hingen en dat de lichtpanelen op het dak niet waren afgedekt. Ook zag hij dat op het dak geen ankerpunten zaten waaraan eventuele valbeveiliging kon worden gehaakt. Wel waren over bijna het gehele dak montagebeugels op de golfplaten aangebracht waarop zonnepanelen konden worden gemonteerd. [12]
Na het ongeval, op 20 augustus 2022, zijn door de politie dronebeelden gemaakt van het dak van de veestal. In een proces-verbaal van bevindingen is daarover het volgende geverbaliseerd. Op de dronebeelden van het westelijke deel van het dak van veestal waren drie rijen met golfplaatmontage- beugels zichtbaar, gemonteerd aan de dakplaatschroeven die aan de dakplaten bevestigd waren. De laagst gelegen rij van deze beugels was gemonteerd in directe nabijheid van licht doorlatende platen. (…) Op de dronebeelden van het oostelijke deel van dit dak was, nabij een accuschroefboormachine, een gekantelde doos zichtbaar met daar rondom los liggende, niet-gemonteerde golfplaatmontage- beugels. Meerdere montagebeugels stonden rechtop, geplaatst tegen de dakplaatschroeven van de golfplaten, als het ware 'klaar voor montage' aan de dakplaatschroeven. Ook dit deel van het dak was voorzien van lichtplaten. De lichtplaat, het meest noordoostelijk op dit dak, was doorgebroken.
Op de dronebeelden van het dak waren geen collectieve veiligheidsmaatregelen zoals loopplanken, looplatten, nokladder, dakrandbeveiliging, steiger, stelling, bordes, veilige werkvloer, doelmatige hekwerken, leuningen of andere dergelijke voorzieningen zichtbaar. Evenmin waren individuele veiligheidsmaatregelen zoals tijdelijke of permanente ankerpunten, werplijnen of looplijnen zichtbaar. [13]
[naam 2] van het bedrijf [naam B.V.] ., dat [naam eenmanszaak] heeft ingeschakeld om de zonnepanelen bij de melkveehouderij te installeren, is door de arbeidsinspectie gehoord. Hij heeft verklaard: “Ik ben één keer bij [naam VOF] geweest. Je hebt daar standaard randbeveiliging en over de lichtplaten bevestigen wij dan houten platen. Dus houten platen en randbeveiliging, dan kan je er nooit doorheen zakken. (…)
Scheerlijnen plaats je op de nok. Daar kan je valbeveiliging aan hangen, je net, een karabijnhaak en je valvestje kan je daaraan doen. Dan kun je over het dak van links naar rechts lopen. Wat anders onmogelijk is met een vast ankerpunt. (…)
Je moet natuurlijk wel het dak op. (…) Dus je zit in een hoek en maakt je gewoon vast.” [14]
De getuige [naam eigenaar] , eigenaar van de melkveehouderij, heeft verklaard dat hij ‘
ze’ hoorde zeggen dat valbeveiliging niet nodig was omdat het een vrij eenvoudig dak was. [15]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zijn expertise lag bij platte daken. Hij had wel eerder op een schuin dak gewerkt, maar dat waren altijd woningen. Dit was de eerste keer dat hij op zo’n groot schuin dak moest werken met licht doorlatende platen en dat bovendien niet van een woning was. Hij hoorde pas na het ongeval dat het leggen van houten platen over de licht doorlatende platen een optie was geweest. Hij heeft zich daar van te voren niet in verdiept. Hij heeft tegen [naam werknemer] en [naam 1] gezegd dat ze niet op de licht doorlatende platen moesten gaan staan. Verdachte heeft over de montagebeugels die al op het dak waren geplaatst verklaard dat dit montagebeugels zijn voor de onderconstructie van de zonnepanelen. [16]
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat [naam werknemer] en [naam 1] wisten dat ze niet op de licht doorlatende platen konden staan en dat ze daarmee moeten oppassen. [17]
Verdachte heeft verder verklaard dat hij voor deze klus geen (schriftelijke) risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) heeft opgemaakt omdat ze daarvoor te veel verschillende klussen hebben. [18] Informatie over de klussen werd meestal een dag van te voren telefonisch door verdachte gegeven. [19] Over voorlichting en onderricht heeft verdachte verklaard dat hij [naam werknemer] en [naam 1] mondelinge of visuele toelichting gaf. [20]
Tussenoverweging
Verdachte heeft verklaard dat hij en [naam werknemer] bezig waren met het installeren van valbeveiliging, toen [naam werknemer] door het dak viel. Volgens verdachte zouden de montagebeugels voor de onderconstructie van de zonnepanelen die hij en [naam werknemer] op het dak hadden geplaatst tevens worden gebruikt als ankerpunt voor de valbeveiliging. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat deze verklaring onaannemelijk is. Uit de bevindingen van de arbeidsinspecteur en de dronebeelden blijkt dat aan één kant van het dak al drie rijen met montagebeugels waren aangelegd en dat ook aan de andere kant van het dak met het aanleggen van montagebeugels was begonnen. Verdachte en [naam werknemer] hadden dus al meerdere rijen met montagebeugels geplaatst zonder gebruik te maken van enige vorm van valbeveiliging. Dat, zoals verdachte heeft aangevoerd, tot dat moment valbeveiliging niet mogelijk was, vindt ook geen steun in het dossier. Uit de verklaring van [naam 2] volgt dat zij de valbeveiliging altijd installeren door op de nok een scheerlijn te plaatsen en daaraan de valbeveiliging te hangen, zodat veilig over het dak kan worden gelopen. Vast staat dat verdachte die maatregel niet heeft genomen.
Daarbij komt dat verdachte geen ervaring had in het monteren van zonnepanelen op een dergelijk schuin dak en het betreffende dak licht doorlatende platen had, die vanaf de bovenzijde niet goed zichtbaar waren door verkleuring. Verdachte wist dat op de licht doorlatende platen niet gestaan kon worden. Verdachte had zich dan ook moeten verdiepen in de mogelijke veiligheidsmaatregelen om te voorkomen dat een werknemer door deze licht doorlatende platen zou vallen. Uit de verklaring van [naam 2] maakt de rechtbank op dat bijvoorbeeld houten platen over de licht doorlatende platen hadden kunnen worden gelegd, zodat je er niet doorheen kan zakken. Ook dat is niet gebeurd.
De rechtbank overweegt dat verdachte als werkgever verantwoordelijk was voor het treffen van maatregelen ter bescherming van de veiligheid en gezondheid van zijn werknemers.
Anders dan de raadsvrouw betoogt, brengt de omstandigheid dat verdachte [naam werknemer] zou hebben gewaarschuwd dat hij niet op de licht doorlatende platen moest gaan staan, niet mee dat verdachte aan deze zorgplicht heeft voldaan. Een waarschuwing is daarvoor niet voldoende. Dit geldt te meer, omdat [naam werknemer] dicht bij de licht doorlatende platen aan het werk was. Eén van de rijen montagebeugels was geplaatst nabij de licht doorlatende platen. Werknemers moeten zich op de arbeidsplaats veilig kunnen bewegen om hun werkzaamheden te kunnen verrichten, zonder daarbij hun aandacht steeds op de werkomgeving in plaats van op hun werkzaamheden te moeten vestigen. Het is de zorgplicht van de werkgever om zijn werknemers te beschermen tegen eigen fouten of onvoorzichtigheden, zoals een onbedoelde misstap. Het hierop betrekking hebbende verweer van de verdediging wordt dan ook door de rechtbank verworpen.
Ten aanzien van de concreet in de tenlastelegging genoemde veiligheidsvoorschriften die verdachte zou hebben overtreden overweegt de rechtbank het volgende.
Zoals hiervoor overwogen waren verdachte en [naam werknemer] begonnen met het monteren van de zonnepanelen toen [naam werknemer] door het dak viel. Er was op dat moment geen valbeveiliging en ook waren geen andere maatregelen genomen – zoals het leggen van houten platen over de licht doorlatende platen – om het valgevaar te voorkomen. Verdachte heeft geen schriftelijke risico-inventarisatie gemaakt en, gelet op de feitelijke gang van zaken, geen enkele vorm van plan van aanpak gemaakt om veilig te werken. Ook heeft hij zijn werknemers niet voldoende geïnstrueerd en onderwezen om risico’s te voorkomen.
Levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid
Voor een bewezenverklaring op grond van artikel 32 van de Arbowet is vereist dat de verdachte werkgever wist of redelijkerwijs moest weten dat door zijn handelen of nalaten levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van zijn werknemers kon ontstaan of te verwachten was.
In dit geval was het valgevaar evident, omdat de zonnepanelen moesten worden geïnstalleerd op een hellend dak van ruim 7 meter hoog en waarop licht doorlatende platen lagen. Verdachte wist dat die platen gevaarlijk zijn, omdat daar niet op gestaan kan worden. Verdachte was zich dan ook bewust van het risico op valgevaar. Verdachte heeft zich echter onvoldoende geïnformeerd over de benodigde veiligheidsmaatregelen. Hij heeft ook geen enkele veiligheidsvoorziening aangebracht die kon voorkomen dat een werknemer door het dak op de onderliggende harde vloer kon vallen. Naar het oordeel van de rechtbank is het evident dat, wanneer veiligheidsmaatregelen achterwege worden gelaten, bij een dergelijk dak ongelukken kunnen gebeuren met ernstige gezondheidsschade voor of de dood van werknemers tot gevolg. Op 9 augustus 2022 heeft dit risico zich daadwerkelijk verwezenlijkt en is [naam werknemer] door het dak gevallen en om het leven gekomen.
Opzettelijk handelen
Het was aan de verdachte als werkgever om zich ervan te vergewissen welke risico’s bij de werkzaamheden kwamen kijken en bekend waren onder zijn werknemers en hiervoor passende maatregelen te treffen. Uit het hiervoor overwogene blijkt dat de verdachte op meerdere punten niet heeft voldaan aan de op hem rustende zorgplicht die volgt uit de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit. Voor een bewezenverklaring van opzet hoeft dat opzet alleen gericht te zijn geweest op de gedraging zelf, in dit geval een nalaten. Door zich niet van te voren te verdiepen in de benodigde veiligheidsmaatregelen voor dit specifieke soort dak, heeft verdachte bewust nagelaten de benodigde maatregelen te treffen en zodoende de op hem rustende zorgplicht na te leven. Daarin ligt het opzet van verdachte op de gedraging besloten. Verdachte moest ook redelijkerwijs weten dat als gevolg van dat nalaten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van zijn werknemers, in dit geval [naam werknemer] , kon ontstaan of te verwachten was.
De rechtbank is zodoende van oordeel dat de verdachte de bewezenverklaarde gedragingen opzettelijk heeft begaan.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat verdachte het onder 1 tenlastegelegd feit heeft begaan.
3.3.2.
Ten aanzien van feit 2 (dood door schuld)
Hiervoor heeft de rechtbank vastgesteld dat verdachte tekort is geschoten in het treffen van maatregelen met het oog op de veiligheid en gezondheid van zijn werknemers, terwijl hij redelijkerwijs moest weten dat daardoor levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van haar werknemers te verwachten viel.
Verdachte heeft [naam werknemer] op grote hoogte op het dak van de veehouderij laten werken, zonder dat hij de risico’s die dergelijke werkzaamheden met zich bracht voldoende had geïnventariseerd of enige maatregel had getroffen om valgevaar te voorkomen. Verdachte heeft daarmee volstrekt onvoldoende gedaan om te voorkomen dat [naam werknemer] door het dak zou vallen, terwijl verdachte bijvoorbeeld wel wist dat de licht doorlatende platen zwak en gevaarlijk waren. Dat [naam werknemer] door het dak is gevallen doordat hij op een licht doorlatende plaat is gaan staan, staat dan ook in een direct verband met het nalaten door verdachte. Verdachte had anders moeten en kunnen handelen. Het nalatig handelen van verdachte is verwijtbaar en vermijdbaar en heeft geleid tot de val van [naam werknemer] en daarmee tot zijn overlijden.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat het aan de schuld van verdachte te wijten is dat [naam werknemer] door het dak is gevallen en is overleden. De rechtbank duidt het nalaten van verdachte als zeer onvoorzichtig, onachtzaam en nalatig handelen. De onder feit 2 tenlastegelegde dood door schuld kan worden bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Feit 1op 9 augustus 2022 te Hei- en Boeicop, gemeente Vijfheerenland,
als werkgever als bedoeld in artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet,
opzettelijk,
handelingen heeft nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en/of de daarop berustende bepalingen,
immers heeft hij, verdachte, op het dak van een schuur aan de Huibertweg 2, zijnde een arbeidsplaats als bedoeld in artikel 1 lid 3 onder g van de Arbeidsomstandighedenwet, door [naam werknemer] , zijnde een werknemer in de zin van artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet, arbeid laten verrichten, bestaande uit het uitvoeren van werkzaamheden met betrekking tot het plaatsen/monteren van zonnepanelen en de voorbereidingen daartoe,
terwijl
a.
in strijd met artikel 3 lid 1 Arbeidsomstandighedenwet niet was gezorgd voor de veiligheid en de gezondheid van werknemers inzake alle met de arbeid verbonden aspecten en geen beleid was gevoerd dat was gericht op zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden op die arbeidsplaats en de arbeid aldaar niet zodanig georganiseerd was dat er geen nadelige invloed uitging op de veiligheid en gezondheid van de werknemer en gevaren en risico’s voor de veiligheid zoveel mogelijk bij daarvan voorkomen of beperkt, immers liet verdachte na om:
1. in een duidelijk plan van aanpak en/of in een opdracht aan zijn werknemers
de arbeid zodanig te organiseren dat door maatregelen bij de bron werd voorkomen, dat werkzaamheden die betrekking hadden op de montage van zonnepanelen, veilig konden worden uitgevoerd en
2. om een veilige werkwijze aan zijn werknemers te instrueren en te facilitairen ter voorkoming van het valgevaar van een hoogte van circe 7,20 meter
en
b.
in strijd met artikel 5 lid 1 Arbeidsomstandighedenwet bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid niet in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk was vastgelegd welke risico’s het werken op daken voor het plaatsen van zonnepanelen voor de werknemers met zich meebracht en tevens niet een beschrijving van de gevaren en de risico-beperkende maatregelen en de risico's voor bijzondere categorieën van werknemers schriftelijk was vastgelegd,
en
c.
in strijd met artikel 8 lid 1 Arbeidsomstandighedenwet er niet voor was gezorgd dat de werknemers doeltreffend werden ingelicht en doeltreffend onderricht hadden ontvangen over de te verrichten werkzaamheden met betrekking tot het plaatsen van zonnepanelen op daken en de daaraan verbonden risico's, alsmede over de maatregelen die erop gericht zijn deze risico’s te voorkomen of te beperken,
en
d.
in strijd met artikel 8 lid 2 van de Arbeidsomstandighedenwet niet heeft gezorgd voor doeltreffend en aan hun onderscheiden taken aangepast onderricht dat aan de werknemers wordt verstrekt met betrekking tot de arbeidsomstandigheden,
en
in strijd met artikel 3.16 lid 5 Arbeidsomstandighedenbesluit, terwijl werkzaamheden met betrekking tot het plaatsen van zonnepanelen op een hoogte van ongeveer 7.20 meter werden uitgevoerd, waarbij het gevaar bestond om 2,5 meter of meer te vallen, heeft nagelaten ter voorkoming van het valgevaar voldoende sterke en voldoende grote vangnetten op doelmatige plaatsen en wijze aan te (doen) brengen en doelmatige veiligheidsgordels met vanglijnen van voldoende sterkte te (doen) gebruiken, dan wel andere technische middelen toe te (doen) passen die tenminste een zelfde mate van beveiliging aan de arbeid waarbij valgevaar bestond, geven,
terwijl hij, verdachte, redelijkerwijze moest weten dat daardoor levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van één of meer werknemers, waaronder de heer [naam werknemer] , ontstond of te verwachten was;
Feit 2
op 9 augustus 2022 te Hei- en Boeicop, gemeente Vijfheerenland,
zeer onvoorzichtig en onachtzaam en nalatig een werknemer, [naam werknemer] , arbeid heeft laten verrichten op het dak van een schuur aan de [adres] , waarbij het gevaar bestond om van een hoogte van 7.20 meter te vallen, immers waren op de arbeidsplaats niet ter voorkoming van het valgevaar voldoende sterke en voldoende grote vangnetten op
doelmatige plaatsen en wijze aangebracht en werden geen doelmatige veiligheidsgordels met vanglijnen van voldoende sterkte gebruikt, dan wel werden andere technische middelen toegepast die tenminste een zelfde mate van beveiliging aan de arbeid waarbij valgevaar bestond geven, en
heeft hij als werkgever die werknemer niet of onvoldoende ingelicht over die te
verrichten arbeid en de daaraan verbonden risico's en/of onvoldoende toezicht
gehouden op het veilig verrichten van die arbeid,
waardoor het aan zijn schuld te wijten is dat [naam werknemer] door het dak van die schuur is gevallen en daarbij zodanig letsel heeft bekomen dat hij aan de gevolgen daarvan is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 en 2 bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke geldboete van € 20.000,00 met een proeftijd van 2 jaren.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij het bepalen van de straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De dood van het slachtoffer heeft een enorme impact op verdachte gehad. Hij is een goede vriend verloren en heeft hieraan een ernstige depressie overgehouden. Verdachte probeert zijn leven weer op te pakken. De raadsvrouw heeft tevens verzocht rekening te houden met het blanco strafblad van verdachte, de ouderdom van de zaak alsmede de eendaadse samenloop tussen de feiten.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Tijdens het monteren van zonnepanelen is [naam werknemer] , een werknemer van verdachte, door het dak van een veehouderij gevallen en daarbij ruim 6 meter lager op een harde vloer terechtgekomen. Het slachtoffer is de volgende dag aan zijn verwondingen overleden.
Verdachte was als werkgever verantwoordelijk voor de veiligheid van zijn werknemers en had geen enkele veiligheidsmaatregel genomen. Het is deze nalatigheid die ertoe heeft geleid dat het dodelijk bedrijfsongeval heeft kunnen plaatsvinden. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Te meer nu uit Whats-Appberichten van verdachte in het dossier de indruk wordt gewekt dat ‘geld besparen’ en ‘zo snel mogelijk klaar zijn met de klus’ redenen waren om geen voorzorgs- of veiligheidsmaatregelen te treffen.
Het ongeval heeft een grote impact gehad op de nabestaanden van het slachtoffer en heeft tot veel verdriet en blijvend gemis geleid, zoals onder meer is gebleken uit de toelichting van de vordering tot schadevergoeding en het tijdens de terechtzitting uitgeoefende spreekrecht van de vader en zus van het slachtoffer. De rechtbank realiseert zich dat door het handelen van verdachte onherstelbaar leed aan de nabestaanden is toegebracht en dat een strafoplegging, in welke vorm of omvang dan ook, dit leed niet ongedaan zal kunnen maken.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met rechterlijke uitspraken die in vergelijkbare zaken zijn gedaan. Ook weegt de rechtbank mee dat uit het uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van 6 januari 2025 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. De rechtbank houdt er ook rekening mee dat het bedrijfsongeval ook bij verdachte diepe sporen heeft achtergelaten. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij nog steeds veel moeite heeft met het overlijden van het slachtoffer. De rechtbank heeft op de terechtzitting gezien dat hij gebukt gaat onder het verlies van zijn goede vriend.
De verdediging heeft aangevoerd dat sprake is van eendaadse samenloop in de zin van artikel 55, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). De rechtbank overweegt dat het feitencomplex bij feit 1 en feit 2 weliswaar gelijkluidend is en zijn voortgekomen uit één wilsbesluit, maar dat het beschermd belang van beide feiten onderling verschilt. Feit 1 betreft een economisch delict dat specifiek betrekking heeft op voorschriften waaraan een werkgever zich dient te houden en die ten doel hebben de arbeidsomstandigheden van werknemers te beschermen. Feit 2 betreft een commuun delict waarin het veroorzaken van de dood door schuld is strafbaar gesteld. Hierbij vormt het menselijk leven het beschermd belang. Nu de strekking van de tenlastegelegde feiten meer dan enigszins uiteen loopt, kan niet worden gesproken van hetzelfde feit. Voorts betrekt de rechtbank hierbij de omstandigheid dat de onder feit 2 tenlastegelegde overtreding van artikel 307 Sr een schuldmisdrijf betreft terwijl het onder feit 1 tenlastegelegde opzettelijk overtreden van artikel 32 Arbowet een opzettelijk begaan misdrijf betreft, terwijl daarnaast de ten aanzien van beide onderscheiden misdrijven, mogelijk op te leggen strafrechtelijke sancties aanmerkelijk uiteenlopen.
De rechtbank stelt derhalve vast dat er geen sprake is van eendaadse samenloop. Het verweer wordt verworpen. Overigens overweegt de rechtbank dat de beantwoording van de vraag of er sprake is geweest van meerdaadse of eendaadse samenloop in het onderhavige geval voor de strafoplegging niet uitmaakt.
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie een passende straf is. De rechtbank ziet geen reden om daarvan af te wijken. Aan verdachte wordt een taakstraf opgelegd van 240 uren en een voorwaardelijke geldboete van
€ 20.000,00 met een proeftijd van 2 jaren.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in de toekomst mogelijk weer een eigen bedrijf wil opstarten. De voorwaardelijke geldboete heeft als doel om verdachte ertoe te bewegen in de toekomst zeer zorgvuldig om te gaan met zijn zorgplicht als werkgever en de veiligheid van zijn toekomstige werknemers de hoogste prioriteit te geven. Mede vanwege het tijdsverloop ziet de rechtbank geen reden verdachte daarnaast een onvoorwaardelijke geldboete op te leggen.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 6.385,39 aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit € 3.572,39 voor begrafeniskosten en € 2.813,00 voor de gedenksteen. Daarnaast vordert de benadeelde partij € 20.000,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente
.
De verdediging heeft zicht, gelet op de bepleite vrijspraak, op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen. De verdediging heeft geen verweer gevoerd voor het geval dat de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen.
Materiële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde vergoeding voor de begrafeniskosten en de gedenksteen is met facturen onderbouwd en komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. De gevorderde vergoeding zal dan ook worden toegewezen.
Affectieschade
De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij – de vader van het slachtoffer – op grond van artikel 6:108, vierde lid, BW valt binnen de kring van gerechtigden die aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade. Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft geleden in de vorm van affectieschade. De rechtbank stelt vast dat het toe te kennen schadebedrag, gelet op het bepaalde in het Besluit vergoeding affectieschade, € 20.000,00 bedraagt (het betreft in dit geval een meerderjarig, nog thuiswonend kind, dat door een misdrijf is overleden).
Conclusie
De vordering tot schadevergoeding van in totaal € 26.385,39 wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente voor wat betreft de materiele schadevergoeding vanaf de datum van de facturen ( factuurdatum begrafeniskosten 15 september 2022 en factuurdatum gedenksteen 29 april 2024) en voor wat betreft de immateriële schadevergoeding vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (9 augustus 2022).
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij, naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 en 2 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € € 26.385,39, vermeerderd met de wettelijke rente voor wat betreft de materiele schadevergoeding vanaf de datum van de facturen ( factuurdatum begrafeniskosten 15 september 2022 en factuurdatum gedenksteen 29 april 2024) en voor wat betreft de immateriële schadevergoeding vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (9 augustus 2022).

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 36f, 57 en 307 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, de artikelen 3, 5, 8 en 32 van de Arbeidsomstandighedenwet (Oud) en artikel 3.16 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
 Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezen geachte:
overtreding van het bepaalde bij artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, opzettelijk begaan
ten aanzien van het onder 2 bewezen geachte:
aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 (honderdtwintig) dagen.
 Veroordeelt verdachte voorts tot een
geldboetevan
€ 20.000,00 (twintigduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 135 (honderdvijfendertig) dagen.
Bepaalt dat deze geldboete niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
 Wijst de vordering van de
benadeelde partij [benadeelde partij]toe tot een bedrag van
€ 26.385,39 (zesentwintigduizenddriehonderdvijfentachtig euro en negenendertig cent), bestaande uit € 6.385,39 (zesduizenddriehonderdvijfentachtig euro en negenendertig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade: voor wat betreft de materiele schadevergoeding vanaf de datum van de facturen
(factuurdatum begrafeniskosten 15 september 2022 en factuurdatum gedenksteen 29 april 2024) en voor wat betreft de immateriële schadevergoeding vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (9 augustus 2022), tot aan de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op
nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat
€ 26.385,39 (zesentwintigduizenddriehonderdvijfentachtig euro en negenendertig cent), bestaande uit € 6.385,39 (zesduizenddriehonderdvijfentachtig euro en negenendertig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade: voor wat betreft de materiele schadevergoeding vanaf de datum van de facturen
(factuurdatum begrafeniskosten 15 september 2022 en factuurdatum gedenksteen 29 april 2024) en voor wat betreft de immateriële schadevergoeding vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (9 augustus 2022), tot aan de algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. van Hall, voorzitter,
mrs. F. Dekkers en M.C.H. Broesterhuizen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.D. Riggelink, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 maart 2025.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier (onderzoek Koolmees, 2215012) bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. De inhoud van de processen-verbaal zijn telkens zakelijk weergegeven;
2.Een geschrift, zijnde een uittreksel van de Kamer van Koophandel, DOC-003-01, p. 4018;
3.DOC-001-03, p. 4005-4006;
4.AMB-001-01, p. 3002;
5.Een geschrift, zijnde een verslag betreffende een niet-natuurlijke dood van 11 augustus 2022, opgemaakt door forensisch arts J.L. Verweij, DOC-001-01, p. 4001; Een geschrift, zijnde een schouwverslag van 11 augustus 2022, opgemaakt door forensisch arts in opleiding S.H. Cuijpers en forensisch arts J.L. Verweij, DOC-001-02, p. 4002-4004;
6.AMB-004-01, p. 3185;
7.AMB-002-01, p. 3016;
8.V-001-01, p. 1057;
9.V-001-01, p. 1029;
10.V-001-01, p. 1059;
11.Proces-verbaal van de terechtzitting van 27 februari 2025;
12.AMB-001-01, p. 3001-3003;
13.AMB-004-02, p. 3200-3202;
14.G-005-01, p. 2028 en 2034-2035;
15.G-002-01, p. 2006;
16.Proces-verbaal van de terechtzitting van 27 februari 2025;
17.V-001-01, p. 1038;
18.V-001-01, p. 1061 en proces-verbaal van de terechtzitting van 27 februari 2025;
19.V-001-01, p. 1052
20.V-001-01, p. 1066;