ECLI:NL:RBAMS:2025:1811

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
13.406.113.24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op grond van schending van verdedigingsrechten in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

Op 19 maart 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Lublin, Polen. De zaak betreft een opgeëiste persoon die in Polen is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van tien jaar, waarvan nog negen jaren, negen maanden en vijftien dagen resteren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van het proces dat heeft geleid tot het verzamelvonnis, omdat dit 'ex officio' was aangevraagd en hij niet in persoon aanwezig was bij de zittingen. Dit leidde tot de conclusie dat de overlevering zou resulteren in een schending van zijn verdedigingsrechten, zoals vastgelegd in artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met 30 dagen verlengd en heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon niet adequaat op de hoogte was gesteld van de rechtsgang en de mogelijkheid om zich te verdedigen. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.406.113-24
Datum uitspraak: 19 maart 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 10 januari 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 januari 2023 door
the Regional Court [Sąd Okręgowy] in Lublin, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1989,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 5 maart 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is op
18 februari 2025 door de officier van justitie in vrijheid gesteld. Hij is niet verschenen maar vertegenwoordigd door zijn gemachtigd raadsvrouw, mr. W. van Nunen, advocaat te Breda.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
cumulative judgment of the District Court in Biała Podłaska of
15th March 2022met zaaknummer
II K 224/21(hierna: het verzamelvonnis)
Aan dit verzamelvonnis liggen de volgende vonnissen ten grondslag:
1.
the cumulative judgment VII K 293/15 of the District Court in Biała Podłaskavan 29 juli 2015;
2.
the cumulative judgment VII K 225/16 of the District Court in Biała Podłaskavan 9 juni 2016;
3.
the cumulative judgment VII K 214/16 of the District Court in Biała Podłaskavan 21 september 2016;
4.
the cumulative judgment VII K 260/16 of the District Court in Biała Podłaskavan 30 december 2016;
5.
the cumulative judgment VII K 610/16 of the District Court in Biała Podłaskavan 23 maart 2018;
6.
the cumulative judgment VII K 619/16 of the District Court in Biała Podłaskavan 11 oktober 2019.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van tien jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog negen jaren, negen maanden en 15 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde verzamelvonnis van 15 maart 2022.
Dit verzamelvonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een verzamelvonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Verder is in het EAB onder rubriek d) gedeeltelijk de tekst die ziet op een zogenoemde verzetgarantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW vetgedrukt weergegeven, maar een termijn waarbinnen verzet of hoger beroep kan worden ingesteld is niet ingevuld en evenmin is dat deel van de garantie vetgedrukt. De rechtbank gaat er daarom van uit dat het evenmin de bedoeling van de uitvaardigende justitiële autoriteit is geweest om een dergelijke garantie te verstrekken. Daarenboven stelt de rechtbank vast dat zo het wel de bedoeling van de justitiële autoriteit zou zijn geweest een verzetgarantie te geven (waar de rechtbank niet vanuit gaat) deze niet onvoorwaardelijk is en daarom niet zou hebben volstaan. De omstandigheid als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is dus evenmin aan de orde.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet, met de raadsvrouw en de officier van justitie, geen aanleiding om af te
zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon niet in persoon op het proces is verschenen maar dat hij, volgens de uitvaardigende justitiële autoriteit, op andere wijze van het proces op de hoogte is gebracht. Er is namelijk getracht om de oproeping uit te reiken op het adres dat door de opgeëiste persoon is opgegeven in de procedures die tot de aan het verzamelvonnis ten grondslag liggende vonnissen hebben geleid. De opgeëiste persoon heeft de oproeping niet opgehaald dan wel in ontvangst genomen, terwijl twee keer is getracht om deze aan hem te betekenen. Daarom is de oproeping aan de afzender geretourneerd en is deze, naar Pools recht, correct betekend. Uit aanvullende informatie blijkt dat het verzamelvonnis niet op verzoek van de opgeëiste persoon, maar ‘ex officio’ is gewezen. Ten slotte is het verzamelvonnis twee jaren en vijf maanden na het meest recente onderliggende vonnis uit oktober 2019 gewezen.
De opgeëiste persoon heeft (dus) niet zelf om het verzamelvonnis verzocht, was niet aanwezig op het proces dat tot dit vonnis heeft geleid en niet is gebleken dat hij op de hoogte was van het proces dat tot het verzamelvonnis heeft geleid. Evenmin is gebleken dat hij rekening had moeten houden met de mogelijkheid van een dergelijke procedure en daarom bereikbaar voor de Poolse justitiële autoriteiten had moeten zijn op een door hem verstrekt adres, alsmede dat hij om die reden gehouden was om iedere adreswijziging door te geven. Integendeel, de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het volgende meegedeeld: "
[opgeëiste persoon] wasnotexplicitly informed that these obligations would apply until issuing of the cumulative judgment" (onderstreping door de rechtbank).
Gelet hierop leidt overlevering tot schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon en staat artikel 12 OLW aan overlevering in de weg.

5.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 12 OLW.

7.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court [Sąd Okręgowy] in Lublin.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. C. Klomp en A.L. op ‘t Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. Y.M.E. Jurgens en D. Kloos, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 19 maart 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.