ECLI:NL:RBAMS:2025:1830

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
13/115822-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling met vrijspraak van medeplegen tijdens aanhouding winkeldief

Op 20 maart 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 4 maart 2024 betrokken was bij een geweldsincident in een Albert Heijn te Amsterdam. De verdachte werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling, waarbij hij samen met anderen een winkeldief probeerde aan te houden. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van nauwe en bewuste samenwerking gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, en sprak de verdachte vrij van het medeplegen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wel schuldig was aan poging tot zware mishandeling, omdat hij met kracht op de enkel en voet van het slachtoffer had gestampt, wat een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van twee weken op, met aftrek van voorarrest, en kende een schadevergoeding van €750 toe aan het slachtoffer voor immateriële schade. De vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere straffen werden afgewezen, omdat deze niet opportuun werden geacht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/115822-24
Parketnummers vorderingen tul: 13/270868-21 en 15/194830-20
Datum uitspraak: 20 maart 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 maart 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. T.M. van Wanrooij, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.I. Vennik, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 maart 2024 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
-die [slachtoffer] van achteren bij zijn nek heeft/hebben vastgepakt (waardoor hij geen lucht meer kreeg) en/of
-die [slachtoffer] naar de grond heeft/hebben gewerkt en/of
-die [slachtoffer] tegen het gezicht heeft/hebben geslagen en/of
-die [slachtoffer] tegen het achterhoofd, althans het lichaam heeft/hebben getrapt en/of geschopt en/of
-die (op de grond liggende) [slachtoffer] tegen het gezicht heeft/hebben getrapt en/of geschopt (waardoor hij het bewustzijn verloor) en/of
-op die [slachtoffer] is/zijn blijven inslaan en/of schoppen en/of
-op de keel van die [slachtoffer] is/zijn gaan staan (waardoor hij geen lucht kreeg) en/of
-op de rug en/of de borst en/of de benen en/of de enkel en/of de voet, althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben gestaan en/of is/zijn gesprongen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 maart 2024 te Amsterdam, althans in Nederland, openlijk, te weten, in een filiaal van Albert Heijn gelegen aan het [adres] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door
-die [slachtoffer] van achteren bij zijn nek vast te pakken (waardoor hij geen lucht meer kreeg) en/of
-die [slachtoffer] naar de grond te werken en/of
-die [slachtoffer] tegen het gezicht te slaan en/of
-die [slachtoffer] tegen het achterhoofd, althans het lichaam te trappen en/of te schoppen en/of
-die (op de grond liggende) [slachtoffer] tegen het gezicht te trappen en/of te schoppen (waardoor hij het bewustzijn verloor) en/of
-op die [slachtoffer] te blijven inslaan en/of schoppen en/of
-op de keel van die [slachtoffer] te staan (waardoor hij geen lucht kreeg) en/of
-op de rug en/of de borst en/of de benen en/of de enkel en/of de voet, althans het lichaam van die [slachtoffer] te staan en/of te springen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
Op 4 maart 2024 kwam verdachte binnen bij de Albert Heijn aan [adres] in Amsterdam. Hij zag een beveiliger die een winkeldief probeerde te overmeesteren. De winkeldief verzette zich. De beveiliger is vervolgens door een winkelmedewerker en meerdere winkelbezoekers geholpen om de winkeldief onder controle te houden totdat de politie zou arriveren. Hierbij is geweld gebruikt.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde bewezen. Hij heeft daarbij gerefereerd aan de aangifte en het proces-verbaal betreffende het uitkijken van de camerabeelden. Door zijn handelen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer aanvaard. De officier van justitie meent tevens dat sprake was van nauwe en bewuste samenwerking. Verdachte kon de feitelijkheden begaan omdat het slachtoffer door anderen werd vastgehouden.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde. Verdachte was niet naar Albert Heijn gekomen om geweld te plegen, maar om boodschappen te doen. Hij zag dat de beveiliger een winkeldief probeerde aan te houden, maar daar niet alleen in slaagde. Verdachte werd om hulp gevraagd en die heeft hij geboden. Verdachte heeft gedaan wat nodig was, om de winkeldief aan te kunnen houden. De raadsvrouw heeft verder gesteld dat schoppen tegen het bovenlichaam niet per se zwaar lichamelijk letsel oplevert en dat ‘op de keel staan’ niet op camerabeelden te zien is. Verdachte heeft het slachtoffer tegen de rug getrapt en op zijn enkel gestaan. Die handelingen zijn niet te kwalificeren als poging tot zware mishandeling. De raadsvrouw heeft voorts betoogd dat van nauwe en bewuste samenwerking, gericht op zware mishandeling, geen sprake was.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht ten aanzien van het primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot zware mishandeling het medeplegen niet bewezen. Van een bewuste en nauwe samenwerking gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, was naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Het gezamenlijke doel dat werd beoogd was de aanhouding van een winkeldief, hetgeen een legitiem doel is. Er werd door verschillende personen gehandeld in paniek en er heeft geen overleg plaatsgevonden. De rechtbank maakt uit de beelden op dat de betrokkenen niet allemaal van elkaar door hebben gehad wat voor geweldshandelingen anderen verrichtten. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het medeplegen.
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging zware mishandeling met de geweldshandelingen die hij zelf heeft verricht.
Op de camerabeelden die beschreven staan in het dossier en die ter terechtzitting zijn getoond heeft verdachte zichzelf herkend. Op de beelden is te zien dat, wanneer het slachtoffer door verschillende personen op de grond wordt gehouden, verdachte met zijn volle gewicht op de enkel van het slachtoffer gaat staan en dat verdachte meerdere keren zijn gewicht laat zakken op de enkel van het slachtoffer. Te zien is dat verdachte met zijn rechtervoet op de enkel van het slachtoffer stampt en met linkervoet op de voet van het slachtoffer stampt. Nadat verdachte de boodschappen die hij vasthield heeft weggelegd is te zien dat verdachte meerdere keren op de enkel en achillespees van het slachtoffer stampt. Vervolgens is te zien dat verdachte nog drie trappende bewegingen richting de rug van het slachtoffer maakt.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte door met kracht op de enkel en voet te stampen en met zijn volle gewicht op de enkel van het slachtoffer te gaan staan op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het is een feit van algemene bekendheid dat het beschreven geweld botbreuken aan voet en enkel kan veroorzaken. De rechtbank overweegt dat de mate van het geweld dat verdachte heeft gepleegd tegen het slachtoffer een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel opleverde. Door het uitvoeren van dit geweld, terwijl het slachtoffer al in een kwetsbare positie op de grond lag, heeft verdachte deze kans bewust aanvaard. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank verwerpt het verweer van verdachte dat hij niet meer heeft gedaan dan noodzakelijk was om de winkeldief onder controle te krijgen. Op het moment dat verdachte op de voet en enkel van het slachtoffer staat te stampen, wordt het slachtoffer al door meerdere mensen onder controle gehouden. Het geweld dat verdachte heeft toegepast was dan ook onnodig en disproportioneel.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het primair ten laste gelegde:
op 4 maart 2024 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
  • die [slachtoffer] tegen het lichaam heeft geschopt en
  • op de benen en de enkel en de voet van die [slachtoffer] heeft gestaan en is gesprongen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden, met aftrek van voorarrest. Hij heeft daarbij gewezen op de ernst van de feiten en het strafblad van verdachte.
8.2.
Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte documentatie heeft, maar dat geen sprake is van een patroon van het plegen van geweldshandelingen. Zij heeft gepleit voor een taakstraf van 60 uur. Verdachte is een beveiliger te hulp geschoten en ging daarbij mogelijk verder dan noodzakelijk, maar dat was het gevolg van het handelen van het slachtoffer.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Verdachte heeft bij de aanhouding van een winkeldief onnodig en disproportioneel geweld toegepast. Hierdoor heeft verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer aangetast en fysieke pijn veroorzaakt.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 20 februari 2025 betreffende verdachte, blijkt dat verdachte meerdere malen is veroordeeld, maar voornamelijk ter zake van Opiumwet- en vermogensdelicten. Verdachte is eenmaal eerder ter zake geweld veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het reclasseringsrapport van 20 februari 2025. Hierin adviseert de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden. Ter terechtzitting heeft de reclasseringswerker toegelicht dat verdachte zich niet begeleidbaar opstelt.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, alsmede op hetgeen in vergelijkbare zaken wordt opgelegd, aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. Zij zal aan verdachte een lagere straf opleggen.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat het passend en geboden is om verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van twee weken met aftrek van de periode dat verdachte in voorarrest heeft gezeten
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 2.495,-- aan vergoeding van materiële schade en € 5.000,-- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering in zijn geheel wordt toegewezen.
De raadsvrouw van verdachte heeft gesteld dat het materiële deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd. Ten aanzien van het immateriële deel acht zij een bedrag van 1.000 euro passender, waarvan de helft in mindering dient te worden gebracht vanwege een mate van eigen schuld.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering tot materiële schadevergoeding. De behandeling van dat deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn lichamelijke integriteit.
De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat het gevorderde bedrag voor smartengeld moet worden gematigd wegens eigen schuld van de benadeelde partij in de zin van artikel 6:101 BW. De ontstane schade is, zoals hiervoor reeds is besproken, immers mede een gevolg van een omstandigheid die aan de benadeelde deels kan worden toegerekend en moet daarom leiden tot een evenredige vermindering van de schadevergoedingsplicht van verdachte. De verdachte wordt verantwoordelijk gehouden voor het ontstane leed bij een zich heftig verzettende aangever bij het burgerarrest door de medewerkers van de Albert Heijn . De rechtbank zal smartengeld toewijzen ter hoogte van € 750,00. Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
In het belang van [slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 7 januari 2025 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/270868-21, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 25 februari 2022 van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 46 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Bij de stukken bevindt zich ook de op 7 januari 2025 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 15/194830-20, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 17 mei 2022 van de politierechter Noord-Holland, waarbij verdachte is veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 50 uren subsidiair 25 dagen hechtenis niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De rechtbank zal de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straffen afwijzen omdat zij de tenuitvoerlegging niet opportuun acht. De voorwaardelijke straffen zijn namelijk opgelegd voor andersoortige feiten, te weten overtreding van de Opiumwet.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
2 (twee) weken.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 750,-- (zevenhonderd en vijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (4 maart 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 750,-- (zevenhonderd en vijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (4 maart 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 15 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vorderingen tot tenuitvoerlegging in de zaken met parketnummers 13/270868-21 en 15/194830-20 af.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. A.R. Vlierhuis en M.A. Boerhorst, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 maart 2025.
De oudste rechter is buiten staat te tekenen.