In deze civiele procedure vorderde Bylima B.V. de terugbetaling van een lening van € 35.000,- die aan de gedaagde was verstrekt. De rechtbank had eerder een bewijsopdracht gegeven aan de gedaagde om aan te tonen dat de lening was terugbetaald. Tijdens de getuigenverhoren verklaarden zowel de gedaagde als getuigen, waaronder [naam 1] en [naam 2], over de vermeende terugbetaling. De gedaagde stelde dat hij het bedrag contant aan [naam 1] had overhandigd, terwijl [naam 2] ontkende dat er contante betaling had plaatsgevonden. De rechtbank concludeerde dat de getuigenverklaringen niet voldoende bewijs boden voor de betaling, omdat de getuigen niet onafhankelijk waren en hun verklaringen inconsistent waren. De overgelegde kwitantie werd ook niet als bewijs geaccepteerd, omdat deze pas in de procedure werd ingediend en niet eerder was genoemd. Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de gedaagde niet had bewezen dat de lening was terugbetaald, waardoor de vordering van Bylima werd toegewezen. De rechtbank kende ook wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten toe aan Bylima, evenals de proceskosten aan de gedaagde.