In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 maart 2025 uitspraak gedaan in een klaagschrift dat op 30 januari 2025 was ingediend. De klaagschrift betreft de inbeslagname van mobiele telefoons door de Duitse autoriteiten op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) van 19 november 2024. De klaagschrift is ingediend door een klager, vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. M.A.C. de Bruijn. De klager was niet aanwezig tijdens de zitting. De officier van justitie, mr. K. van der Schaft, heeft zich op het standpunt gesteld dat het klaagschrift ongegrond is, omdat de inbeslagname van de telefoons mogelijk van belang kan zijn voor het bewijs in het strafrechtelijk onderzoek tegen de klager. De rechtbank heeft geoordeeld dat de klager niet-ontvankelijk is in zijn klaagschrift, omdat er geen mogelijkheid bestaat om tegen de inbeslagname op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering beklag te doen. De rechtbank heeft de beslissing op 12 maart 2025 in het openbaar uitgesproken.