4.3.Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het bepaalde in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht kan op vordering van het Openbaar Ministerie bij afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit dat feit. Daartoe moet worden onderzocht of, en zo ja in hoeverre, veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit baten van het bewezenverklaarde.
Tevens kan een ontnemingsmaatregel betrekking hebben op voordeel dat is verkregen uit ‘andere strafbare feiten’ als bedoeld in artikel 36e, tweede lid Sr. Voorwaarde daarbij is dat er ‘voldoende aanwijzingen’ bestaan dat andere feiten door betrokkene zijn begaan.
Grondslag.
Het gerechtshof Amsterdam heeft veroordeelde in het arrest van 14 februari 2023 veroordeeld voor de hiervoor onder 3 genoemde strafbare feiten met betrekking tot de zendingen 4 tot en met 7, 29, 30, 36, 39, 40 en 42. In het arrest van het gerechtshof is onder meer overwogen dat veroordeelde zich in een periode van vijf jaren in zijn werk als vogelhandelaar schuldig heeft gemaakt aan diverse strafbare feiten. Hij heeft (beschermde) papegaaien in bezit gehad, verhandeld en geëxporteerd zonder daarbij te voldoen aan de geldende vereisten. Hij heeft met zijn handelen gezondheidsrisico’s voor mens en dier vergroot, de betrokken instanties misleid en de branche waarin hij al jarenlang werkzaam is reputatieschade toegebracht, aldus het gerechtshof Amsterdam. Het gerechtshof heeft ook vastgesteld dat de bij zendingen gebruikte
health certificatesvalse gegevens bevatten en dat veroordeelde heeft erkend dat hij deze documenten heeft opgemaakt.
De rechtbank komt aan de hand van voornoemd arrest en de uitgangspunten zoals weergegeven in het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict, met documentcode AH-121, van 28 maart 2019, opgemaakt door [naam rapporteur] , tot het oordeel dat veroordeelde zich in een periode van vijf jaren in zijn werk als vogelhandelaar schuldig heeft gemaakt aan diverse strafbare feiten. Uit de baten van deze misdrijven heeft veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel verkregen als bedoeld in artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank neemt voor de berekening van de verkregen opbrengsten en gemaakte kosten
– voor zover hierna niet anders wordt vermeld – tot uitgangspunt wat in het ontnemingsrapport beredeneerd is vastgesteld. Ten aanzien van de zendingen waarin een deelvrijspraak is gevolgd, is de rechtbank van oordeel dat bij die zendingen is vastgesteld dat er sprake is van andere valsheden. Naar het oordeel van de rechtbank kan de winst uit die transporten derhalve meegenomen worden bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het ontnemingsrapport vermeldt de wettige bewijsmiddelen waarop die berekening berust. De rechtbank zal deze bewijsmiddelen niet nader in dit vonnis uitwerken, maar volstaan met het vermelden van de conclusies en onderdelen van dit ontnemingsrapport.
Zendingen 18 en 22.
De rechtbank is van oordeel dat als gevolg van vrijspraak voor zendingen 18 en 22 in het arrest van het gerechtshof Amsterdam een bedrag van € 27.176,50 in mindering moet worden gebracht op het totaal aan wederrechtelijk verkregen voordeel.
Zendingen 19, 20 en 21.
Met betrekking tot deze zendingen is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende uit het dossier blijkt dat sprake is geweest van vervalste documenten en dat veroordeelde hiervan op de hoogte was. Een bedrag van € 53.156,40 dient in mindering te worden gebracht op het totaal aan wederrechtelijk verkregen voordeel.
Zendingen met [naam bedrijf certificaten].
De rechtbank is van oordeel dat in exportdossiers waarin een gezondheidsverklaring is opgenomen, het transport daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, dat alle zendingen waarin [naam bedrijf certificaten] zijn gebruikt zijn verricht met behulp van valselijk opgemaakte documenten en dat alleen winst gemaakt kon worden door die betreffende vogels te verzenden met behulp van die valse documenten. Dit maakt die winst wederrechtelijk. Gelet hierop kunnen de zendingen 1 tot en met 3 worden aangemerkt als ‘soortgelijke feiten’ en zendingen 8 tot en met 17, 24 tot en met 28, 31 tot en met 35, 37 tot en met 38 en 41 als ‘andere feiten’.
Correctie in verband met rekenfout.
De rechtbank volgt de officier van justitie ten aanzien van de correctie van € 32,93 in verband met een rekenfout.
Bespreking overige verweren.
Ten aanzien van het verweer van de verdediging dat uit dossier 6 blijkt dat de vogels voor verzending zijn gecontroleerd door een dierenarts van de NVWA, overweegt de rechtbank als volgt. Het betreffende gezondheidscertificaat is ondertekend door dr. [naam 1] . De rechtbank Noord-Holland heeft bij vonnis van 8 mei 2019vastgesteld dat er in Nederland geen dr. [naam 1] staat ingeschreven in het Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg (CIBG). Ook werden in dat vonnis andere onregelmatigheden in het gezondheidscertificaat vastgesteld op basis waarvan de rechtbank concludeerde dat het certificaat vals was. Ook in de onderhavige zaak constateert de rechtbank onregelmatigheden in het gezondheidscertificaat, zoals bijvoorbeeld in de datum van verzending. Onder deze omstandigheden kan de rechtbank niet uitgaan van de authenticiteit van dit gezondheidscertificaat. Dit geldt vervolgens evenzeer voor de andere gezondheidscertificaten op naam van deze vermeende dierenarts. De rechtbank gaat daarom voorbij aan dit verweer.
Wat betreft het verweer dat een CVI-certificaat alleen in dossiers 29, 30, 39, 40 en 42 is aangetroffen en dat er voor de overige dossiers onvoldoende aanwijzingen zijn dat strafrechtelijk verwijtbaar is gehandeld, overweegt de rechtbank dat de wederrechtelijkheid in de andere zaken is gebaseerd op de modus operandi die blijkt uit de verklaring van [naam 2] op digitale pagina 235 van ZD 01 ordner 2, waarin hij bekent documenten te hebben aangepast voor veroordeelde en waartegen door de verdediging niets is ingebracht. De rechtbank vindt deze verklaring, en het feit dat in de computer van [naam 2] CVI-certificaten zijn aangetroffen, voldoende om ook in de overige dossiers strafrechtelijk verwijtbaar handelen aan te nemen.
Voor zover door het gerechtshof is vastgesteld dat sprake is geweest van exporten met vervalste laboratoriumrapporten van het CVI en het Openbaar Ministerie, met verwijzing naar processen-verbaal in het dossier, aannemelijk heeft gemaakt dat dit ook het geval was bij andere zendingen die niet in de strafzaak zijn behandeld, geldt dit ook voor die concrete zendingen. Dat betreft dossiers 26, 27, 28, 31, 33 en 35.
De rechtbank overweegt ten aanzien van dossier 25 dat op grond van de tapgesprekken die aan het ontnemingsrapport zijn toegevoegd aannemelijk is dat ook twee edelpapegaaien met behulp van vervalste documenten zijn verkocht door veroordeelde. Veroordeelde heeft dit feit ontkend, maar dit betekent niet dat hem niet duidelijk is welk verwijt hem hier wordt gemaakt. De rechtbank wijst daarbij op het tapgesprek op digitale p. 231 van het ontnemingsrapport met bijlagen, waarin door de afnemer wordt gesproken over het nemen van “een paar van de Eclectus ” en veroordeelde zegt de nodige documenten te zullen maken.
Wat betreft dossier 41 maakt AH-112 voldoende aannemelijk dat voor die zendingen documenten, waaronder een CVI-rapport, valselijk zijn opgemaakt. Daaruit volgt de wederrechtelijkheid ook ten aanzien van dit dossier.
De verdediging stelt dat bij de inkoop- en winstpercentages niet uitgegaan mag worden van de administratie van vader [naam vader] , maar stelt daar niets concreets tegenover. Daarom gaat de rechtbank uit van de berekening van de percentages op basis van de door vader [naam vader] verschafte informatie, conform de officier van justitie, aangezien daar geen (alternatieve) boekhouding tegenover staat, maar alleen een stelling. Dat is naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende om anders te kunnen concluderen.
Ook wat betreft de inkoop- en verkoopprijzen volgt de rechtbank de berekening van de officier van justitie. De stelling van de verdediging, dat er meer kosten zijn gemaakt dan waar het Openbaar Ministerie rekening mee heeft gehouden, is onvoldoende onderbouwd en daarom niet aannemelijk geworden. Doordat het Openbaar Ministerie niet over alle administratie van veroordeelde kon beschikken, kon de berekening niet op basis daarvan worden gemaakt. De berekening die wel is gemaakt, vindt de rechtbank aannemelijk.
De verdediging heeft daar geen genoegzaam onderbouwd standpunt tegenover gesteld, anders dan de stelling dat het niet klopt. Wat wel is aangevoerd, is dermate beperkt en selectief, dat dit onvoldoende is om aan te nemen dat de berekening van het Openbaar Ministerie onjuist is.
De officier van justitie heeft in de conclusie van repliek bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel rekening gehouden met kosten die afgetrokken moeten worden. Dat is bijvoorbeeld gedaan bij zending 40, bij welke onderbouwing de rechtbank zich aansluit. Daar waar de officier van justitie geen kostenaftrek heeft toegepast bij de berekening, is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat die kosten onvoldoende zijn onderbouwd en niet aannemelijk zijn gemaakt door de verdediging.
Dat geldt bijvoorbeeld ook voor het door de verdediging gestelde uitvalpercentage van 20%.
De rechtbank gaat er bij dossiers 40 en 42 vanuit dat ook na inbeslagname facturen zijn betaald en dat de ontvangen betalingen gekoppeld kunnen worden aan de betreffende zendingen. Het had op de weg van de verdediging gelegen om meer precieze administratie te overleggen ter onderbouwing van het tegendeel. Of de verplichting tot het bijhouden van een dergelijke administratie bestond, staat daar los van. Nergens blijkt immers uit dat die betalingen betrekking hadden op iets anders en de verdediging heeft niet concreet gemaakt dat dit wel het geval zou zijn.
De rechtbank ziet tot slot geen aanleiding te matigen in verband met vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting.
Conclusie.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft veroordeelde uit de baten van de strafbare feiten waarvoor hij door het gerechtshof Amsterdam is veroordeeld en uit ‘andere strafbare feiten’ voordeel verkregen dat de rechtbank vaststelt op € 469.423,10.
De rechtbank komt tot bovenstaand bedrag op basis van de volgende berekening:
Totaal zendingen € 549.788,93
Correctie € 32,93 -/-
Zending 18 € 9.334,25 -/-
Zending 19 € 20.002,75 -/-
Zending 20 € 13.335,65 -/-
Zending 21 € 19.818,00 -/-
Zending 22
€ 17.842,25 -/-
Wederrechtelijk verkregen voordeel
€ 469.423,10