ECLI:NL:RBAMS:2025:2092

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
C/13/745024 / FA RK 24-258 en C/13/757693 / FA RK 24-6752
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
  • C. M. Mellema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling van de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen, bruidsgave en medewerking ontbinding religieus huwelijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 februari 2025 een tussenbeschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, beiden van Iraanse afkomst, die op 5 januari 2022 in Teheran zijn getrouwd. De vrouw heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken, stellende dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De man heeft dit verzoek niet betwist en heeft ook zelfstandig om echtscheiding verzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om over het verzoek tot echtscheiding te oordelen, aangezien de partijen op het moment van indiening van het verzoekschrift in Nederland verbleven. De rechtbank heeft het verzoek tot echtscheiding toegewezen en de echtscheiding uitgesproken.

Daarnaast heeft de vrouw verzocht om de verdeling van de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen, waarbij zij een specifieke verdeling heeft voorgesteld. De man heeft verweer gevoerd en een andere verdeling voorgesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw recht heeft op de verdeling van de gemeenschap van goederen en heeft de man opgedragen om de waarde van de woning en andere bezittingen te taxeren. De rechtbank heeft ook de verzoeken van beide partijen met betrekking tot de bruidsgave behandeld. De vrouw heeft aanspraak gemaakt op de bruidsgave, terwijl de man heeft betwist dat deze aan de vrouw toekomt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de bruidsgave niet onder het huwelijksvermogen valt en dat de vrouw geen recht heeft op de bruidsgave, omdat zij de echtscheiding heeft aangevraagd zonder erkende gronden. De rechtbank heeft het verzoek van de man om de vrouw te veroordelen tot medewerking aan de ontbinding van het religieuze huwelijk afgewezen, omdat de vrouw heeft aangegeven bereid te zijn om mee te werken aan de ontbinding.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugdzaken
locatie Amsterdam
zaaknummer / rekestnummer: C/13/745024 / FA RK 24-258
C/13/757693 / FA RK 24-6752
Beschikking d.d. 11 februari 2025 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te geheim adres,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat voorheen mr. H.L.M. Lichteveld thans mr. A. Taheri-Bhajan, gevestigd te Capelle aan den IJssel,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat voorheen mr. D.H. Bialkowski thans mr. A. Hashem Jawaheri, gevestigd te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 11 januari 2024;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek;
  • het F9-formulier van 16 augustus 2024 van de zijde van de man met aanvullend verzoekt;
  • het aanvullend verzoekschrift tot echtscheiding van 2 januari 2025 van de zijde van de vrouw;
  • het aanvullend verweerschrift tevens aanvullend verzoekschrift van 3 januari 2025 van de zijde van de man;
  • het aanvullend verzoekschrift tot echtscheiding van 11 januari 2025 van de zijde van de vrouw;
  • wijziging verzoekschrift tot echtscheiding ten aanzien van de bruidsgave van 13 januari 2025 van de zijde van de vrouw;
  • het F9-formulier van 13 januari 2025 van de zijde van de vrouw met bijlagen;
  • het F9-formulier van 13 januari 2025 van de zijde van de man met bijlagen.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 januari 2025.
Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen vergezeld van hun advocaten. Beide partijen zijn daarnaast bijgestaan door een tolk Farsi.
1.3.
Na de mondelinge behandeling zijn, zoals afgesproken, nog de volgende stukken ontvangen:
  • het F9-formulier van 19 januari 2025 van de zijde van de vrouw met bijlage;
  • het F9-formulier van 20 januari 2025 van de zijde van de man met bijlagen;
  • het F9-formulier van 21 januari 2025 van de zijde van de man met bijlagen.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op 5 januari 2022 te Teheran, Iran. Partijen hebben de Iraanse nationaliteit.
2.2.
Scheiding
2.2.1.
De vrouw heeft verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Zij heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
2.2.2.
De man heeft de gestelde duurzame ontwrichting niet betwist en eveneens zelfstandig verzocht om de echtscheiding tussen partijen uit te spreken.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
2.2.3.
Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift de gewone verblijfplaats van partijen zich in Nederland bevond, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.
2.2.4.
Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW) is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
Inhoudelijke beoordeling
2.2.5.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
2.3.
Verdeling
2.3.1.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen wordt verdeeld op de door haar voorgestelde wijze. Verder heeft de vrouw op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna Rv) verzocht de man op te dragen bescheiden van zijn aandelen bij Adidas en My Cujoo in de procedure over te leggen en opgave te doen van zijn bank- en spaarsaldi op de peildatum. Tot slot heeft de vrouw verzocht te verklaren voor recht dat Nederlands recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen.
2.3.2.
De man heeft verweer gevoerd en heeft verzocht te bepalen dat de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen wordt verdeeld op de door hem voorgestelde wijze.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
2.3.3.
Nu de Nederlandse rechter op grond van de Brussel II-bis Verordening rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen (artikel 5, eerste lid, Verordening huwelijksvermogensstelsels).
2.3.4.
Nu partijen in 2022 zijn gehuwd is op het huwelijksvermogensstelsel van partijen de Verordening huwelijksvermogensstelsels van toepassing.
2.3.5.
Niet is gesteld of gebleken dat partijen ten aanzien van het huwelijksvermogensstelsel een geldige rechtskeuze hebben uitgebracht.
2.3.6.
Krachtens artikel 26, lid 1 onder a van de Verordening wordt het huwelijksvermogensstelsel beheerst door het Nederlandse recht, nu partijen na de huwelijkssluiting hun eerste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats hebben gevestigd in Nederland.
2.3.7.
Partijen hebben geen huwelijkse voorwaarden laten opstellen en zij zijn na 1 januari 2018 getrouwd. Dat betekent dat partijen gehuwd zijn in de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen.
Inhoudelijke beoordeling
2.3.8.
Tot de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen behoren alle goederen die al vóór het huwelijk samen van partijen waren en alle goederen die zij ieder tijdens het huwelijk en vóór de hiervoor genoemde datum van ontbinding hebben verkregen. Daarvan zijn (onder meer) uitgezonderd erfenissen en giften, maar ook pensioenrechten die al op basis van de wet moeten worden verevend. Wat de schulden betreft, behoren tot de gemeenschap die schulden waarvan partijen al samen schuldenaar waren vóór het huwelijk en alle schulden die zij ieder tijdens het huwelijk en vóór de hiervoor voornoemde datum van ontbinding zijn aangegaan. Daarvan zijn uitgezonderd (onder meer) de schulden die betrekking hebben op goederen die niet tot de gemeenschap behoren.
Peildatum
2.3.9.
Door de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding is die gemeenschap op 11 januari 2024 ontbonden. Dat betekent in beginsel dat de goederen die partijen op die datum (de zogenoemde ‘peildatum’) hadden, moeten worden verdeeld. Van de schulden die zij op de peildatum hadden, moet worden vastgesteld wie onderling welk deel daarvan moet betalen (ook wel de ‘interne draagplicht’ genoemd). Voor de bepaling van de omvang van de gemeenschap is de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek bepalend.
Omvang gemeenschap
2.3.10.
Door partijen zijn de volgende bestanddelen naar voren gebracht:
de voormalig echtelijke woning aan de [adres] ;
de inboedel;
de bankrekeningen;
e aandelen;
de USB-stick.
De rechtbank zal hierna de diverse bestanddelen bespreken.
Ad a) de voormalig echtelijke woning
2.3.11.
Op de mondelinge behandeling hebben partijen volledig overeenstemming ten aanzien van de voormalig echtelijke woning bereikt. Partijen zijn overeengekomen dat de man twee maanden nadat het taxatierapport is opgemaakt de tijd krijgt om te onderzoeken of hij de woning kan overnemen en de vrouw kan doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Lukt dit niet dan zijn partijen het erover eens dat de woning dient te worden verkocht aan derden. Partijen zijn ook overeengekomen dat zij een NVM-makelaar zullen inschakelen voor de verkoop en de taxatie en dat de vrouw drie makelaars zal voorstellen waaruit de man er één zal kiezen. Verder zijn partijen overeengekomen dat voor wat betreft de waarde van de woning dient te worden uitgegaan van de waarde per heden en dat wat betreft de hoogte van de hypotheekschuld uit dient te worden gegaan van de hoogte per peildatum. Het verschil hiertussen dient tussen partijen te worden verdeeld. De overige verzoeken ten aanzien van de woning hebben partijen gelet op hun overeenstemming ingetrokken. De rechtbank zal conform de overeenstemming tussen partijen als hierna vermeld beslissen conform het zogenaamde ‘spoorboekje’.
Ad b) de inboedel
2.3.12.
Ten aanzien van de verdeling van de inboedelgoederen hebben partijen volledige overeenstemming bereikt. Partijen zijn overeengekomen dat ieder van partijen de goederen behoudt die hij of zij onder zich heeft, zonder nadere verrekening met de ander. Verder zal de vrouw van de man nog ontvangen:
  • de handmixer;
  • de sandwich maker;
  • de stofzuiger (Bosch);
  • het strijkijzer.
De man zal tot slot van de vrouw nog ontvangen zijn Adidas lemon sport shorts. De rechtbank zal conform de overeenstemming beslissen.
Ad c) de bankrekeningen
2.3.13.
Blijkens de stukken hebben partijen de volgende bankrekeningen:
  • [rekeningnummer 1] op naam van de vrouw;
  • [rekeningnummer 2] op naam van de man.
2.3.14.
Op de mondelinge behandeling is door de vrouw aangevoerd dat de man wellicht nog over meer bankrekeningen zou beschikken dan hij naar voren heeft gebracht. Partijen zijn daarom in de gelegenheid gesteld na de mondelinge behandeling een jaaroverzicht over te leggen van hun bank. Uit deze overzichten blijkt dat ieder van partijen enkel over bovenstaande rekening beschikt.
2.3.15.
Tussen partijen is – gelet op het feit dat zij in beperkte gemeenschap van goederen zijn gehuwd – niet in geschil dat indien er vermogen gedurende het huwelijk op de bankrekeningen bij is gekomen, dit mee dient te worden genomen in de verdeling. Er dient gekeken te worden naar het verschil in saldo op de bankrekeningen op de peildatum (11 januari 2024) en het moment van huwelijkssluiting (5 januari 2022). Uit de stukken en hetgeen besproken op de mondelinge behandeling blijkt dat aan de zijde van de man geen sprake is geweest van groei in vermogen sinds huwelijkssluiting, zodat er aan de zijde van de man geen verdeling van zijn saldi dient plaats te vinden. Uit bijlage 7 bij het aanvullend verzoekschrift tot echtscheiding van de zijde van de vrouw van 11 januari 2025 blijkt dat er sinds huwelijkssluiting tot aan de peildatum € 15.012,76 bij is gekomen en dat er sindsdien ook € 10.377,45 is uitgegeven. Dit betekent dat er een bedrag van € 4.635,31 (€ 15.012,76 – € 10.377,45) in de gemeenschap is gevallen en voor verdeling in aanmerking komt. De rechtbank zal daarom bepalen dat ieder van partijen zijn eigen bankrekeningen behoudt en dat de vrouw in het kader van de verdeling van de saldi nog een bedrag van afgerond € 2.317,66 (€ 4.635,31 : 2) aan de man moet voldoen.
2.3.16.
Tot slot heeft de vrouw op de mondelinge behandeling nog aangevoerd dat zij vermoedt dat de man teveel heeft uitgegeven en dat er sprake is van verkwisting.
2.3.17.
Naar de rechtbank begrijpt doet de vrouw een beroep op artikel 1:164 BW. Uit artikel 1:164 BW blijkt dat een echtgenoot de schade aan de gemeenschap dient te vergoeden indien hij of zij binnen zes maanden voor indiening van het echtscheidingsverzoek de gemeenschap heeft benadeeld door lichtvaardig schulden te maken, goederen van de gemeenschap te verspillen of rechtshandelingen heeft verricht die vallen onder artikel 1:88 BW zonder de toestemming van de ander.
2.3.18.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw, in het licht van de betwisting van de man, haar stelling hiertoe onvoldoende heeft onderbouwd, zodat de rechtbank hieraan voorbij zal gaan.
2.3.19.
De rechtbank zal eveneens het verzoek van de vrouw op grond van artikel 843a Rv ten aanzien van de banksaldi bij gebrek aan belang afwijzen. De man heeft inmiddels, zoals door de vrouw verzocht, opgave gedaan van zijn bank- en spaarsaldi op de peildatum.
Ad d) de aandelen
2.3.20.
De vrouw heeft aangevoerd dat de man aandelen heeft bij Adidas en My Cujoo. Op de mondelinge behandeling heeft zij verklaard dat niet langer in geschil is dat de aandelen van My Cujoo voor het huwelijk zijn aangeschaft en dus niet in de gemeenschap vallen. De vrouw wenst wel de helft van de aandelen bij Adidas toebedeeld te krijgen, dan wel de helft van de waarde door de man vergoed te krijgen.
2.3.21.
Op de mondelinge behandeling heeft de man verklaard dat hij in 2021 in dienst is getreden, maar pas in oktober 2023 is begonnen met investeren in aandelen bij zijn werkgever Adidas. Verder heeft de man aangevoerd dat zijn inleg niet meteen is geïnvesteerd en pas vlak voor de peildatum daadwerkelijk is geïnvesteerd in aandelen waardoor de waarde niet erg zal zijn gestegen.
2.3.22.
De rechtbank heeft de man in de gelegenheid gesteld na de mondelinge behandeling een brief van HR over te leggen waaruit de netto waarde van de aandelen blijkt op de peildatum. De man heeft in reactie hierop een F9-formulier van 21 januari 2025 overgelegd en daarin verklaard dat de waarde van de aandelen op de peildatum in totaal € 2.305,- bedraagt. Hij heeft ter onderbouwing van zijn standpunt nog een aantal bijlagen overgelegd.
2.3.23.
De rechtbank stelt de vrouw in de gelegenheid hierop nog inhoudelijk te reageren en geeft haar na heden hiervoor twee weken de tijd. Een definitieve beslissing ten aanzien van de aandelen volgt zoals hierna vermeld in de eindbeschikking.
Ad c) de USB-stick
2.3.24.
De man heeft verzocht de vrouw te veroordelen om de USB-stick met persoonlijke informatie aan de man te doen toekomen op straffe van een dwangsom. Nu de vrouw op de mondelinge behandeling heeft betwist dat zij de USB-stick heeft, zal de rechtbank het verzoek van de man afwijzen.
Aanhouding
2.3.25.
Nu de vrouw nog in de mogelijkheid wordt gesteld zich uit te laten over aandelen van de man bij Adidas zal enkel de wijze van verdeling worden gelast met betrekking tot de voormalig echtelijke woning en zullen de overige verzoeken ten aanzien van de verdeling als hierna vermeld pro forma worden aangehouden.
2.4.
De bruidsgave
2.4.1.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de man aan de vrouw dient te overhandigen 277 hele Bahar Azadi gouden munten met de volgende specifieke informatie: maat 1 met een gewicht van 8.13598 gram, een nettogewicht van 7.32238 gram puur goud, een diameter van 22 millimeter en puurheid van 0.9000, of het equivalent hiervan, weten € 202.542,40.
2.4.2.
De man heeft hiertegen verweer gevoerd en verzocht voor recht te verklaren dat de vrouw de bruidsgave niet toekomt of dat de man niet verplicht is de bruidsgave te voldoen aan de vrouw.
2.4.3.
In geschil is de bruidsgave die partijen zijn overeengekomen in de Iraanse huwelijksakte. Partijen zijn het volgende overeengekomen:
MARRIAGE PORTION:A volume of the Holy Koran and a pane of Mirror and a pair of Candlesticks and a Branch of Rock Candy were received by the wife plus 277 Bahar Azadi Gold Coins which the husband is liable tot submit tot his wife on her demand.
ON THE FOLLOWING CASES THE WIFE CAN APPLY TO THE COURT FOR THE ISSUANCE OF DIVORCE CERTIFICATE AS FOLLOWS:
1-Man’s refusal for giving woman’s alimony for a period of six months & inability of man tot give alimony for six months. 2- Mis-behavior or mis-relationship by the husband to the extent of making the life unbearable for the wife.
3-The husband suffers from incurable disease in such manner the marriage condition shall be endangered for the wife. 4-Insanity of the husband in such cases the annulment of the marriage shall be religiously possible. 5-Non observance of court’s decree for non practicing in a profession, which shall endanger woman’s family prestige. 6-Conviction of man to official and definite decree for serving five years of more imprisonment penalty. 7-The husband suffers from drug addiction which according to the court’s decree would endanger family life of the woman. 8-If the man leaves the marriage life without any justified reason and considering the justified reason is with the court or for six consecutive months be absent without justified reason in court’s view. 9-Conviction of man, definitely, for committing a crime and execution of any penalty which shall be contradictory tot the family prestige of the wife The Court decides about this matter. 10-In case after passing of five years, the wife does not bear child due the infertility of physical nature of the husband. 11-In case the said husband is lost and within the six months after the wife calls to the court, he is not found. 12-The man marries another wife without the permission of his previously married wife or does not observe justice among his wives in view of the court.
2.4.4.
Partijen verschillen van mening over welk recht er moet worden toegepast op de bruidsgave en of de vrouw daadwerkelijk aanspraak kan maken op de bruidsgave.
2.4.5.
De vrouw is van mening dat de bruidsgave niet in de huwelijksgoederen-gemeenschap valt. De bruidsgave komt in zijn geheel toe aan de vrouw zonder nadere verdeling met de man. De bruidsgave moet worden beoordeeld naar het recht waarnaar die aanspraak tot stand is gekomen. Het verzoek met betrekking tot de bruidsgave maakt geen onderdeel uit van het echtscheidingsverzoek en is naar de mening van de vrouw het nauwst verbonden met het Iraanse recht. De bruidsgave wordt als een eigen rechtsfiguur beschouwd, die als overeenkomst heeft te gelden. Op grond van artikel 10:12 BW is een rechtshandeling wat de vorm betreft rechtsgeldig, indien zij voldoet aan de vormvereisten van het recht dat op de rechtshandeling zelf van toepassing is of van het recht van de staat waar de rechtshandeling is verricht. Omdat de overeenkomst tussen partijen is opgenomen in de huwelijksakte van partijen is er naar de mening van de vrouw voldaan aan de vormvereisten voor het sluiten van een overeenkomst in het Nederlands recht. Partijen hebben daarnaast willens en wetens hun handtekening onder de huwelijksakte gezet, zodat er geen sprake kan zijn van misbruik van omstandigheden naar Iraans recht. De overeenkomst is dus volgens de vrouw rechtsgeldig tot stand gekomen en nakoming van deze overeenkomst gaat om een vordering die niet in strijd is met de Nederlandse openbare orde. De bruidsgave komt in zijn geheel toe aan de vrouw zonder nadere verdeling met de man. Partijen zijn dit overeengekomen bij het sluiten van het huwelijk in de huwelijksakte. Nu de man niet aan gouden munten kan komen in Nederland wenst de vrouw het equivalent van de gouden munten in euro’s te ontvangen. Deze vordering van de vrouw op de bruidsgave is niet voor matiging/bijstelling vatbaar als de man hiermee niet instemt en/of wanneer er niet (buitengerechtelijk) door partijen wordt geschikt. De bruidsgave heeft naar Iraans recht een geheel eigen karakter.
2.4.6.
De man is van mening dat Nederlands recht van toepassing is op het huwelijkse vermogen en dat de bruidsgave daar ook onder valt. In aanvulling daarop heeft de man gesteld dat zover geoordeeld wordt dat de bruidsgave geen onderdeel uitmaakt van het huwelijksvermogen, de bruidsgave niet aan de vrouw toekomt, althans dat de man niet gehouden is de bruidsgave aan de vrouw te voldoen. Hij heeft daarbij een beroep gedaan op artikel 4 van het EVO-verdrag waarin staat dat een overeenkomst, of een daarvan af te scheiden deel, beheerst wordt door het recht van het land waarmee zij het nauwst verbonden is. Vervolgens heeft hij aangevoerd dat naar zijn mening de bruidsgave het nauwst verbonden is met Nederland en dat de bruidsgave in strijd is met de Nederlandse openbare orde en derhalve niet kan worden toegepast. De man heeft ook aangevoerd dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn als de vrouw, naast de voorzieningen waar zij recht op heeft in Nederland, ook haar aanspraak jegens de man ter zake van de bruidsgave geldend kan maken. Tot slot heeft de man verklaard dat de vrouw ook naar Iraans recht geen aanspraak kan maken op de bruidsgave. Volgens de man heeft de vrouw op grond van de Iraanse familiewet geen recht op de bruidsgave omdat zij haar huwelijkse verplichtingen heeft verzaakt en het gaat om een echtscheiding op haar verzoek. Voorts stelt de man dat de toewijsbaarheid van een vordering met betrekking tot een bruidsgave naar Iraans recht wordt beperkt tot 110 gouden munten en dient er over het merendeel geprocedeerd te worden. Daarbij is het inkomen en vermogen van de man van belang. De man stelt over onvoldoende inkomen en vermogen te beschikken om het gevorderde aantal van 227 gouden munten ineens te voldoen. Derhalve stelt de man dat de vordering van de vrouw dient te worden afgewezen, althans gematigd tot maximaal 110 gouden munten. Volgens de man zijn partijen geen bedrag in euro’s overeengekomen en kan hij derhalve ook niet gehouden zijn om het gevorderde bedrag aan de vrouw te voldoen.
Kwalificatie
2.4.7.
De bruidsgave (
mahr)is een rechtsfiguur in het islamitische recht. Het gaat om een toezegging tot betaling van geld en/of goederen van de man aan de vrouw ter gelegenheid van de huwelijkssluiting. Vanaf de dag van de huwelijkssluiting is de vrouw eigenaar en rechthebbende van de bruidsgave. De vrouw kan vanaf dat moment de bruidsgave op ieder moment opeisen. Dit volgt uit artikel 1082 van het Iraanse Burgerlijk Wetboek (IBW). De bruidsgave moet bezien worden tegen de achtergrond dat naar islamitisch recht echtgenoten in beginsel ieder hun eigen vermogen behouden. Hoewel partijen afwijkende afspraken kunnen maken, kan de vrouw na de ontbinding van het huwelijk daardoor in principe geen aanspraak maken op het vermogen van de man. De bruidsgave voorziet daarmee in enige bestaanszekerheid voor de vrouw in geval van een echtscheiding.
2.4.8.
Naar het oordeel van de rechtbank is de bruidsgave niet met een ander (Nederlandse) rechtsfiguur te vergelijken. De bruidsgave naar Iraans recht heeft een geheel eigen karakter en is niet gelijk te stellen met een huwelijksvermogensrechtelijke aanspraak of een onderhoudsverplichting. De rechtbank oordeelt, in lijn met andere rechtspraak, dat de bruidsgave in kwestie een sui generis-karakter heeft (vgl. ECLI:NL:PHR:2019:958 en ECLI:NL:GHARL:2013:9906).
Rechtsmacht
2.4.9.
Aangezien de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding op grond van artikel 3 lid 1 sub a, eerste gedachtestreepje Brussel II-ter, heeft de Nederlandse rechter tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzoek met betrekking tot de bruidsgave (artikel 4 lid 3 Rv jo. Artikel 827 lid 1 sub f Rv).
Toepasselijk recht
2.4.10.
Zoals reeds hiervoor overwogen vloeit de bruidsgave voort uit een rechtsverhouding sui generis, waarvoor geen conflictregels gelden. De vraag rijst bij welke verwijzingscategorie de vordering het beste aansluit.
2.4.11.
De man heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een overeenkomst en verwijst daarbij naar de conflictregels in het EVO-verdrag. Op basis daarvan komt de man tot de conclusie dat Nederlands recht van toepassing is nu de overeenkomst beheerst wordt door het recht van het land waarmee zij het nauwst verbonden is en volgens de man is dat Nederland. Hij verwijst daarbij onder andere naar het feit dat hij al ten tijde van het huwelijk woonachtig was in Nederland en de vrouw zich na huwelijkssluiting vrijwel direct bij de man heeft gevestigd in Nederland.
2.4.12.
De vrouw heeft gesteld dat de bruidsgave moet worden beoordeeld naar het recht waarnaar die aanspraak tot stand is gekomen. Het Iraans recht in dit geval. De vrouw heeft dit betwist dat het EVO-verdrag van toepassing is en gesteld dat zelfs al is het EVO-verdrag of de Rome I verordening van toepassing, dan alsnog Iraans recht van toepassing is op het verzoek ten aanzien van de bruidsgave, nu Iran het land is waarmee de overeengekomen bruidsgave het nauwst verbonden is.
2.4.13.
De rechtbank is van oordeel dat met ingang van 17 december 2009 het EVO-verdrag vervangen is voor de Rome I-Verordening (hierna Rome I). Deze verordening is van toepassing op overeenkomsten van na die datum. De rechtbank is echter van oordeel dat in dit geval het niet passend is om aansluiting te zoeken bij Rome I. In artikel 1 lid 2 sub b en c Rome I worden de volgende onderwerpen uitgesloten van de toepassing van dit verdrag:
b) verbintenissen die voortvloeien uit familierechtelijke betrekkingen en uit betrekkingen die overeenkomstig het op die betrekkingen toepasselijke recht geacht worden vergelijkbare gevolgen te hebben, met inbegrip van onderhoudsverplichtingen;
c) verbintenissen die voortvloeien uit het huwelijksvermogensrecht, uit vermogensrechtelijke regelingen voor betrekkingen die volgens het op die betrekkingen toepasselijke recht met het huwelijk vergelijkbare gevolgen hebben, en uit testamenten en erfenissen;
2.4.14.
Naar het oordeel van de rechtbank valt deze kwestie onder de uitgesloten onderwerpen en is Rome I daarom niet toepasbaar. De rechtbank is van oordeel dat het bestaan van een aanspraak op de bruidsgave het best kan worden beoordeeld naar het recht waarnaar die aanspraak tot stand is gekomen, waarbij zoveel mogelijk dient te worden aangesloten bij de bedoeling van partijen. De bruidsgave vloeit voort uit het door partijen naar Iraans recht gesloten huwelijk; de vordering van de vrouw tot betaling van de bruidsgave moet daarom naar het oordeel van de rechtbank worden beoordeeld naar Iraans recht.
Inhoudelijke beoordeling
2.4.15.
Naar Iraans recht kan de vrouw slechts op basis van een aantal gronden zelfstandig een verzoek tot echtscheiding indienen. Indien het echtscheidingsverzoek van de vrouw is gebaseerd op één van die echtscheidingsgronden, behoudt zij haar aanspraak op de bruidsgave. Het echtscheidingsverzoek kan worden gebaseerd op echtscheidingsgronden die volgen uit de wet of uit de huwelijksakte van partijen. De wettelijke echtscheidingsgronden voor Iraanse vrouwen luiden, naar het Engels vertaald, als volgt:
- Artikel 1029 IBW: “the husband’s disappearance for a period of at least four years without any sign of life.”
- Artikel 1129 IBW: “the husband’s refusal to pay maintenance and the impossibility to force him to do so.”
- Artikel 1130 IBW: “the husband’s breach of any other marital duties and the impossibility to have him observe them.”
2.4.16.
In de huwelijksakte hebben partijen (aanvullende) echtscheidingsgronden opgenomen. Deze echtscheidingsgronden zijn vermeld onder rechtsoverweging 2.4.3.
2.4.17.
Indien de echtscheiding wordt verzocht door de vrouw en niet is gebaseerd op een van de echtscheidingsgronden, is er sprake van een
khulechtscheiding. De
khulechtscheiding is geregeld in het navolgende, naar het Engels vertaalde, artikel:
- Artikel 1146 IBW: “A Khul’a divorce occurs when the wife obtains a divorce owing to dislike of her husband, against property which she cedes to the husband. The property in question may consist of the original marriage portion, or the monetary equivalent thereof, whether more or less than the marriage portion.”
2.4.18.
In het geval van een
khulechtscheiding zal de vrouw aan haar echtgenoot een vergoeding aanbieden in ruil voor zijn toestemming om te kunnen scheiden. De compensatie bestaat meestal uit de kwijtschelding van het onbetaalde deel van de bruidsgave, alsook uit elke andere vorm van compensatie.
2.4.19.
Op de mondelinge behandeling is gebleken dat tussen partijen niet in geschil is dat in geval van een zogenaamde
khulscheiding, de vrouw geen aanspraak kan maken op betaling van de bruidsgave. Partijen verwijzen in dit kader allebei naar het hiervoor genoemde artikel 1146 IWB.
2.4.20.
Partijen verschillen echter van mening of er sprake is van een
khulechtscheiding.
2.4.21.
De vrouw is van mening dat er geen sprake is van een
khulechtscheiding. De vrouw heeft hiertoe aangevoerd dat de man haar heeft mishandeld. Dit zou betekenen dat zich een door Iraans recht erkende echtscheidingsgrond voordoet en dat de vrouw naar Iraans recht een echtscheiding zou kunnen bewerkstelligen zonder medewerking van de man en zonder de noodzaak om een compensatie te betalen aan de man ter hoogte van de bruidsgave. De man heeft betwist dat hij de vrouw zou hebben mishandeld.
2.4.22.
De rechtbank stelt vast dat de vrouw haar standpunt dat zij is mishandeld door de man voor het eerst op de mondelinge behandeling heeft aangenomen. Zij heeft ter onderbouwing hiervan een aangifte overgelegd en deze aangifte heeft zij later bij de politie weer ingetrokken. Dit samen met de betwisting van de man maakt dat de rechtbank van oordeel is dat niet is vast komen te staan dat de vrouw gedurende het huwelijk door de man is mishandeld. Gelet hierop gaat de rechtbank ervan uit dat zich geen door Iraans recht erkende echtscheidingsgrond voordoet. De grond van het echtscheidingsverzoek is daarmee naar Iraans recht dislike of her husband, zoals vermeld in artikel 1146 IBW, zodat er sprake is van een
khulechtscheiding. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de vrouw op grond van het IBW niet zonder meer recht heeft op uitkering van de bruidsgave, maar dat zij op grond van het IBW de man compenseert, welke compensatie kan bestaan uit kwijtschelding van de door de man voor of tijdens het huwelijk niet betaalde bruidsgave of een andere vorm van compensatie.
2.4.23.
De vraag kan gesteld worden of het recht op compensatie van de man in strijd is met de Nederlandse openbare orde en dus in deze procedure buiten beschouwing moet worden gelaten (artikel 10:6 BW). Hoewel de rechtbank inziet dat de echtscheiding op deze manier negatieve financiële consequenties voor de vrouw heeft, maakt dit niet dat het voor haar onmogelijk is om van de man te scheiden. Een situatie van gevangenschap van de vrouw in het huwelijk is dus niet aan de orde.
Het gevolg van de uitoefening van het recht op compensatie is in dit geval dat de vrouw haar aanspraak op de bruidsgave moet opgeven. De bruidsgave is een (verplichte) schenking van de man aan de vrouw ten tijde van de huwelijkssluiting. Naar Iraans recht is het aanvaardbaar en kennelijk ook niet ongebruikelijk, zo blijkt uit de artikelen 1146 en 1147 IBW, dat de man bij wijze van compensatie de bruidsgave terugverlangt indien de vrouw een echtscheiding wenst zonder erkende echtscheidingsgrond. De bruidsgave wordt dus doorgaans gegeven in de wetenschap dat deze teruggegeven moet worden indien de vrouw een echtscheiding initieert zonder erkende echtscheidingsgrond. Dit is anders wanneer een algemene volmacht tot zelfverstoting is opgenomen in de huwelijksakte. Daarvan is in het onderhavige geval echter geen sprake. De man heeft er dus, bij het doen van de belofte tot betaling van de bruidsgave, rekening mee mogen houden dat de vrouw zou afzien van de bruidsgave indien zij een echtscheiding zou initiëren zonder erkende echtscheidingsgrond, en de vrouw heeft daar rekening mee moeten houden.
Bovendien geldt ook voor de man dat een initiatief tot echtscheiding van zijn zijde voor hem financiële consequenties heeft, aangezien hij in dat geval de bruidsgave moet voldoen. Daar komt bij dat het ook bij huwelijken naar Nederlands recht voorstelbaar is dat een van de echtgenoten negatieve financiële consequenties ondervindt door de echtscheiding. De negatieve financiële consequenties hetzij aan de zijde van de vrouw, hetzij aan de zijde van de man kunnen naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet tot gevolg hebben dat de bepalingen uit het IBW strijdig zijn met de Nederlandse openbare orde. Daarbij overweegt de rechtbank dat als de vordering van de vrouw zou worden toegewezen, de man geconfronteerd zou worden met de financiële consequenties van de echtscheiding (Vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden, 21 januari 2025, ECLI:NL:GHARK:2025:266)
2.4.24.
Op grond van het vorengaande komt de man het recht van compensatie toe. Het verzoek van de vrouw tot betaling van de bruidsgave moet daarom worden afgewezen.
2.4.25.
Ook het verzoek van de man om voor recht te verklaren dat de vrouw de bruidsgave niet toekomt of dat de man niet verplicht is de bruidsgave te voldoen aan de vrouw wijst de rechtbank af. Erkenning van een door de Nederlandse rechter uitgesproken echtscheiding leidt in Iran er niet toe dat ook sprake is van een religieuze echtscheiding naar Iraans recht. Die erkenning, als die al verkregen kan worden, betreft slechts het burgerlijke deel van de echtscheiding. Om een gescheiden staat naar Iraans recht te bewerkstelligen, moet daarnaast nog een religieuze echtscheiding plaatsvinden. De vrouw kan dus slechts met een religieuze echtscheiding een gescheiden staat naar Iraans recht bewerkstelligen. Daarvoor is, nu de vrouw niet het recht van zelfverstoting heeft, de medewerking van de man nodig. De man kan voor zijn medewerking aan deze religieuze echtscheiding alsdan aanspraak maken op een vorm van compensatie (met inachtneming van de grenzen die de openbare orde daaraan stelt).
2.5.
Medewerking ontbinding religieuze huwelijk
2.5.1.
De man heeft verzocht de vrouw te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van de beschikking haar volledige en onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan het tot stand komen van de Iraanse religieuze echtscheiding in de vorm van een
kuhlechtscheiding, waaronder in ieder geval wordt verstaan het verschijnen tijdens een (nog te maken) afspraak met een geestelijke die is gecertificeerd door de Iraanse ambassade, met in achtneming dat de geestelijke in de scheidingsakte dien te vermelden dat de vrouw de man heeft gecompenseerd door af te zien van de bruidsgave, en het inschrijven van de echtscheiding bij de Iraanse ambassade te Den Haag.
2.5.2.
Anders dan waar de man in zijn verzoek vanuit gaat heeft de vrouw de man (nog) niet gecompenseerd door af te zien van de bruidsgave. Deze aanspraak van de vrouw staat nu juist tussen partijen ter discussie. De vrouw heeft op de mondelinge behandeling bovendien verklaard mee te willen werken aan ontbinding van het Iraanse religieuze huwelijk conform de daarvoor geldende regels in Iran. Dat zij dit tot op heden niet heeft gedaan, is niet gesteld, noch gebleken. Het is overigens de vrouw zelf geweest die de echtscheiding heeft geïnitieerd, zodat de rechtbank er ook vanuit gaat dat de vrouw haar medewerking zal verlenen aan het tot stand komen van de Iraanse religieuze echtscheiding. Gelet hierop zal de rechtbank het verzoek van de man afwijzen.

3.De beslissing

De rechtbank:
In de procedure met zaak- en rekestnummer C/13/745024 / FA RK 24-258:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te Teheran, Iran op 5 januari 2022;
3.2.
wijst het meer of anders verzochte af.
In de procedure met zaak- en rekestnummer C/13/757693 / FA RK 24-6752:
3.3.
verklaart voor recht dat Nederlands recht van toepassing is op de verdeling van de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen;
3.4.
gelast de navolgende wijze van verdeling van de woning:
- de vrouw heeft de volgende drie NVM-makelaars voorgesteld:
o [bedrijf 1] / [internetsite 1] ;
o [bedrijf 2] B.V. / [internetsite 2] ;
o [bedrijf 3] / [internetsite 3] ;
- de man dient schriftelijk binnen één week na afgifte van deze beschikking een makelaar uit bovenstaande lijstje te kiezen. Deze makelaar wordt belast met de taxatie van de woning. Indien de man niet binnen één week uit de drie voorgestelde makelaars een keuze maakt, is de vrouw gerechtigd om zelf een van de drie makelaars uit te kiezen;
- partijen geven binnen 14 dagen na bovenvermelde keuze aan deze makelaar de opdracht om de woning te taxeren tegen de actuele waarde. Indien slechts een van de partijen binnen deze termijn een opdracht aan de makelaar heeft verstrekt, dan is deze na het verstrijken van de termijn bevoegd om als vertegenwoordiger van de andere partij de opdracht aan de makelaar te verstrekken;
- ieder van partijen draagt de helft van de kosten van de taxatie;
- de man krijgt gedurende twee maanden nadat het taxatierapport is opgemaakt de gelegenheid om de vrouw schriftelijk en met bewijsstukken onderbouwd te berichten of hij de woning kan overnemen tegen de taxatiewaarde, waarbij:
o de man de op de woning rustende hypothecaire geldleningen bij de hypotheekverstrekker geheel voor zijn rekening zal nemen en als eigen schuld zal voldoen en de vrouw zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor deze hypothecaire geldleningen;
o de man de helft van de overwaarde van de woning, bestaande uit de taxatiewaarde, na aftrek van de hypothecaire schuld per de peildatum, aan de vrouw zal vergoeden;
- indien de man de woning kan overnemen onder voornoemde voorwaarden dient de levering van de woning aan de man plaats te vinden binnen één maand, nadat de man de vrouw binnen de termijn van twee maanden na het opmaken van het taxatierapport schriftelijk heeft bericht dat hij de woning kan overnemen;
- de kosten van het notariële transport van de woning komen voor rekening van de man;
- indien binnen of na verloop van deze periode van in totaal drie maanden blijkt dat de man de woning niet kan overnemen dan wel deze niet is geleverd aan de man, dient de woning te worden verkocht en geleverd aan een derde;
- partijen zullen dan uiterlijk binnen 14 dagen na de mededeling dat overname niet lukt, dan wel binnen 14 dagen nadat de termijn voor levering is verstreken, gezamenlijk opdracht tot verkoop geven aan een makelaar;
- als partijen het niet eens worden over welke makelaar de verkoop moet begeleiden, dan dient de vrouw binnen één week na afgifte van deze beschikking schriftelijk drie erkende NVM-makelaars aan de man te noemen, waarvan de man er binnen één week daarna schriftelijk één uitkiest. Indien de vrouw niet binnen de termijn van één week drie makelaars voorstelt, is de man gerechtigd zelf een makelaar te kiezen. Indien omgekeerd de man niet binnen één week uit de drie voorgestelde makelaars een keuze maakt, is de vrouw gerechtigd om zelf een van de drie makelaars uit te kiezen;
- partijen zullen dan uiterlijk binnen 14 dagen na de hiervoor genoemde keuze, gezamenlijk opdracht tot verkoop geven aan de gekozen makelaar;
- indien partijen niet uiterlijk binnen deze termijn gezamenlijk een verkoopopdracht hebben gegeven aan de makelaar, is ieder van partijen afzonderlijk bevoegd deze makelaar - mede als vertegenwoordiger van de ander - opdracht tot verkoop te geven;
- partijen zullen in onderling overleg met de makelaar de vraagprijs, die dient te zijn gebaseerd op de woningmarkt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, bepalen;
- indien partijen er niet binnen twee weken na de opdrachtverlening aan de makelaar in slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, zal de makelaar de woning te koop mogen aanbieden tegen een marktconforme vraagprijs;
- partijen zullen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene die de hoogste prijs biedt indien en voor zover die prijs volgens beide partijen de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, dan zal de makelaar dit bindend kunnen bepalen;
- als de verkoopprijs bindend is vastgesteld zijn beide partijen verplicht hun medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning;
- na verkoop moet met de verkoopopbrengst de hypothecaire geldlening op de peildatum worden afgelost en de aan de verkoop verbonden kosten worden betaald; het eventuele restant moeten partijen bij helfte delen, dan wel voor zover er een restschuld ontstaat, moeten zij ieder de helft daarvan dragen;
3.5.
wijst het verzoek van de vrouw op grond van artikel 843a Rv ten aanzien van de bankrekeningen af;
3.6.
wijst de wederzijdse verzoeken van partijen met betrekking tot de bruidsgave af;
3.7.
wijst het verzoek van de man tot veroordeling van de vrouw om mee te werken aan het tot stand brengen van de Iraans religieuze echtscheiding af;
3.8.
verklaart de beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.9.
houdt de beslissing ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgemeenschap aan tot
12 maart 2025 pro forma. Uiterlijk twee weken vóór die datum dient de vrouw schriftelijk te hebben gereageerd op de stellingen van de man ten aanzien van zijn aandelen bij Adidas. Daarna zal de rechtbank partijen informeren over de verdere voortgang van de procedure;
3.10.
houdt iedere verdere beslissing met betrekking tot de verdeling en het 843a Rv verzoek van de vrouw dat ziet op de aandelen aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. M. Mellema, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.A. Kuijper op 11 februari 2025.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.