ECLI:NL:RBAMS:2025:215

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
13/097197-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk geweld in vereniging met lichamelijk letsel en poging tot zware mishandeling

Op 7 januari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan openlijk geweld in vereniging met lichamelijk letsel, poging tot zware mishandeling en medeplegen van mishandeling. De feiten vonden plaats op 17 maart 2024 in het Sloterparkbad in Amsterdam, waar de verdachte samen met medeverdachten geweld heeft gepleegd tegen twee benadeelde partijen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een trap tegen het hoofd van de benadeelde partij 2 heeft gegeven terwijl deze op de grond lag, wat leidde tot letsel. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van poging tot doodslag, maar wel bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 90 dagen, waarvan 87 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uren. De vordering van benadeelde partij 2 tot schadevergoeding werd toegewezen, terwijl de vordering van benadeelde partij 1 werd afgewezen omdat de verdachte van die feiten werd vrijgesproken.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling Publiekrecht
Team Strafrecht
Parketnummer: 13/097197-24
Datum uitspraak: 7 januari 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2006 in [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres] .

1.Onderzoek op de zitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 17 december 2024 en 7 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.M. Casteleijns, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.G. van Wijk, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partijen, [benadeelde partij 1] (hierna: [benadeelde partij 1] ) en [benadeelde partij 2] (hierna: [benadeelde partij 2] ), en van hetgeen [benadeelde partij 1] en mevrouw [naam 1] van Slachtofferhulp Nederland namens [benadeelde partij 2] tijdens de zitting naar voren hebben.

2.Beschuldiging

Verdachte wordt– na wijziging van de tenlastelegging op de zitting – ervan beschuldigd dat hij op 17 maart 2024 in Amsterdam:
heeft geprobeerd [benadeelde partij 2] van het leven te beroven. Subsidiair is dit ten laste gelegd als het proberen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen bij [benadeelde partij 2] ;
samen met een ander of anderen heeft geprobeerd bij [benadeelde partij 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Subsidiair is dit ten laste gelegd als het samen met een ander of anderen mishandelen van [benadeelde partij 2] ;
samen met een ander of anderen heeft geprobeerd bij [benadeelde partij 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Subsidiair is dit ten laste gelegd als het samen met een ander of anderen mishandelen van [benadeelde partij 1] ;
samen met een ander of anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] , terwijl dit enig letsel ten gevolge heeft gehad.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde vindt de officier van justitie dat de poging tot doodslag van [benadeelde partij 2] kan worden bewezen, omdat verdachte met kracht op het hoofd van [benadeelde partij 2] heeft getrapt, terwijl hij, nadat hij in elkaar was geslagen, bewusteloos op de grond lag. De kans dat de schedel van [benadeelde partij 2] zou breken of dat hij ernstige schade aan zijn hersenen zou oplopen waardoor hij had kunnen komen te overlijden, was daardoor aanmerkelijk. Die kans heeft verdachte bewust aanvaard.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde kan het medeplegen van poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij 2] worden bewezen. Het geweld dat verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben uitgeoefend, is in nauwe en bewuste samenwerking toegepast, zodat de verschillende geweldshandelingen aan verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] kunnen worden toegerekend. Het gezamenlijk uitgeoefende geweld was gezien de kracht en hoeveelheid van de handelingen zodanig dat verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de kans dat [benadeelde partij 2] hierdoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, bewust hebben aanvaard.
Verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 3, primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij 1] . Het onder 3, subsidiair ten laste gelegde medeplegen van mishandeling van [benadeelde partij 1] kan wel worden bewezen.
Het onder 4 tenlastegelegde openlijke geweldpleging in vereniging kan worden bewezen gezien het gezamenlijke geweld dat verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben uitgeoefend en het openlijk karakter van het zwembad.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde poging tot doodslag en (het medeplegen van) poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij 2] niet kunnen worden bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Op grond van de bewijsmiddelen kan alleen worden bewezen dat verdachte een klap aan [benadeelde partij 2] heeft gegeven. Dat is onvoldoende voor een bewezenverklaring van poging tot doodslag of poging tot zware mishandeling. Daarnaast zijn de door [medeverdachte 2] gepleegde geweldshandelingen zoals onder 2 ten laste gelegd niet voor verdachte voorzienbaar geweest.
De raadsman heeft zich daarnaast ten aanzien van het onder 3 en 4 tenlastegelegde op het standpunt gesteld dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat verdachte geweld heeft uitgeoefend tegen [benadeelde partij 1] , zodat verdachte daarvan (gedeeltelijk) dient te worden vrijgesproken.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat bij haar beoordeling van de zaak uit van de volgende feiten en omstandigheden, die zijn ontleend aan wettige bewijsmiddelen.
In het dossier zijn camerabeelden van het Sloterparkbad van 17 maart 2024 gevoegd. Op deze beelden zijn twee incidenten te zien, een incident met [benadeelde partij 1] dat eerst heeft plaatsgevonden (hierna: incident 1) en een incident met [benadeelde partij 2] dat daarna heeft plaatsgevonden (hierna: incident 2).
Beschrijving beelden incident 1
Een verbalisant heeft geverbaliseerd dat incident 1 dat op de camerabeelden is te zien zich ver van de camera afspeelt. Drie personen staan bij het begin van een gangpand. Dit zijn [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 1] en [naam 2] . Daarna komt [medeverdachte 2] in beeld. [medeverdachte 1] en verdachte lopen net iets voorbij [medeverdachte 2] en staan dan ter hoogte van de drie andere jongens. Hierna maakt [medeverdachte 1] een slaande beweging richting [benadeelde partij 1] . [1]
De rechtbank heeft de beelden bekeken en daarbij waargenomen dat dit de eerste zichtbare geweldshandeling is die door een van beide groepen is gepleegd. Daarna wordt verdachte geslagen, waarna een opstootje ontstaat. Vervolgens maakt [medeverdachte 2] een slaande beweging met zijn linkerarm richting [benadeelde partij 2] of [naam 2] , waarbij [benadeelde partij 1] wordt geraakt tegen zijn hoofd. Het hoofd van [benadeelde partij 1] beweegt door deze slag naar rechts. Hierna glijdt [medeverdachte 2] uit en krijgt hij een klap in zijn nek van [benadeelde partij 1] . Daarna vindt er een gevecht plaats tussen [benadeelde partij 1] en [medeverdachte 2] , waarbij zij allebei op de grond terechtkomen en elkaar over en weer slaan. [2]
Beschrijving beelden incident 2
Een verbalisant heeft geverbaliseerd dat op de camerabeelden drie personen zijn te zien. Op enig moment is er net buiten beeld tumult ontstaan. Op dat moment is alleen [benadeelde partij 2] nog in beeld. Daarna komen verschillende personen vechtend in beeld. NN1 loopt achter [medeverdachte 1] en loopt daarna op [benadeelde partij 2] af en valt [benadeelde partij 2] aan. [3] Verdachte heeft verklaard dat hij NN1 is en dat hij [benadeelde partij 2] heeft aangevallen en hem een klap heeft gegeven. [4]
De rechtbank heeft de camerabeelden bekeken en waargenomen dat verdachte en [benadeelde partij 2] daarna met elkaar in gevecht raken en kort uit beeld verdwijnen. Hierna komt [benadeelde partij 2] weer in beeld. Verdachte loopt op [benadeelde partij 2] af. [benadeelde partij 2] geeft verdachte een klap in zijn gezicht. Verdachte en [benadeelde partij 2] raken dan opnieuw met elkaar in gevecht en zij komen samen op de grond terecht. [benadeelde partij 2] houdt verdachte om zijn hoofd vast. [medeverdachte 1] komt op hen aflopen en geeft een trap tegen het onderlichaam van [benadeelde partij 2] . Ook geeft hij drie vuistslagen tegen het lichaam van [benadeelde partij 2] . Daarna komt een jongen met een wit T-shirt in beeld. [5] De politie heeft geverbaliseerd dat dit [medeverdachte 2] is. [6] De rechtbank heeft waargenomen dat hij op verdachte, [medeverdachte 1] en [benadeelde partij 2] afloopt en [benadeelde partij 2] twee klappen tegen het lichaam geeft. Daarna pakt hij [benadeelde partij 2] vast, tilt hem op en gooit hem met veel kracht op een tegelvloer. Hierbij komt [benadeelde partij 2] met zijn hoofd op de vloer terecht. [medeverdachte 2] geeft vervolgens een vuistslag tegen het hoofd van [benadeelde partij 2] , terwijl [benadeelde partij 2] roerloos op de grond ligt. Deze vuistslag is zo hard, dat de stand van het hoofd van [benadeelde partij 2] veranderd. Hierna schopt verdachte met geschoeide voet ter hoogte van het hoofd van [benadeelde partij 2] . [7]
[benadeelde partij 2] heeft aangifte gedaan van geweldshandelingen, tegen hem gepleegd op 17 maart 2024 in het Sloterparkbad. [8] Bij [benadeelde partij 2] is letsel geconstateerd, te weten huidverkleuringen rondom zijn ogen, minstens drie hechtingen bij het rechteroog en een scherp begrensde huiddoorbreking onder de rechterwenkbrauw en tussen het linkeroog en de linkerwenkbrauw. [9]
[benadeelde partij 1] heeft ook aangifte gedaan van geweldshandelingen, gepleegd op 17 maart 2024 in het Sloterparkbad. Hij heeft verklaard dat hij klappen heeft gehad en dat hij hier pijn en letsel door heeft ervaren. [10] Bij [benadeelde partij 1] zijn huidverkleuringen rondom zijn linkeroog en op zijn hals, borst, arm en bovenbeen geconstateerd. [11]
Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat de jongen die de meeste klappen heeft gehad, vast werd gehouden door een of twee jongens en daarna werd geslagen door een derde jongen. Toen deze jongen op de grond lag, kreeg hij een trap op zijn hoofd. Deze trap was geen voetbaltrap. Het was een schuivende trap die niet heel hard was. [12]
3.3.2.
Vrijspraak feit 1, primair; bewezenverklaring feit 1, subsidiair
Onder 1 is ten laste gelegd dat verdachte een trap tegen het hoofd van [benadeelde partij 2] zou hebben gegeven. Op basis van de eigen waarneming van de rechtbank van de camerabeelden en de verklaring van getuige [getuige] stelt de rechtbank vast dat verdachte een schuivende trap tegen het hoofd van [benadeelde partij 2] heeft gegeven, terwijl [benadeelde partij 2] roerloos op de grond lag. De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden hoe deze geweldshandeling juridisch kan worden gekwalificeerd.
Vrijspraak poging tot doodslag (primair)
De rechtbank oordeelt dat deze geweldshandeling van verdachte niet als een poging tot doodslag kan worden aangemerkt. De rechtbank kan op basis van de beschikbare informatie in het dossier of op grond van algemene ervaringsregels namelijk niet vaststellen of verdachte met de schuivende trap tegen het hoofd een aanmerkelijke kans op de dood van [benadeelde partij 2] heeft veroorzaakt. Hierbij is van belang dat de getuige geeft verklaard dat de trap niet heel hard was. Voorwaardelijk opzet kan daarom niet worden vastgesteld. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van poging tot doodslag.
Bewezenverklaring poging tot zware mishandeling (subsidiair)
De rechtbank komt wel tot een bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar deel van het lichaam is. De rechtbank overweegt dat de mate van het geweld tegen [benadeelde partij 2] een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft opgeleverd. Door met geschoeide voet een schuivende trap tegen het hoofd van [benadeelde partij 2] te geven, nadat [benadeelde partij 2] al door [medeverdachte 2] met kracht op de grond was gegooid, hierbij met zijn hoofd op de tegelvloer terecht was gekomen en daardoor roerloos in een kwetsbare positie op de grond lag, heeft verdachte deze kans bewust aanvaard.
3.3.3.
Vrijspraak feit 2, primair; bewezenverklaring feit 2, subsidiair
Onder 2 is ten laste gelegd dat verdachte [benadeelde partij 2] samen met anderen zou hebben geslagen, geschopt en op de grond gegooid. Op basis van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat verdachte [benadeelde partij 2] eenmaal tegen het hoofd heeft geslagen. De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden hoe deze geweldshandeling juridisch kan worden gekwalificeerd.
Vrijspraak medeplegen van poging tot zware mishandeling (primair)
De rechtbank oordeelt dat het slaan tegen het hoofd van [benadeelde partij 2] niet als een poging tot zware mishandeling kan worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank kan namelijk niet naar algemene ervaringsregels worden vastgesteld dat een enkele klap met de blote hand of vuist tegen het hoofd zonder meer de aanmerkelijke kans in het leven roept dat daardoor zwaar lichamelijk letsel aan het hoofd optreedt. De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat verdachte met deze geweldshandeling heeft geprobeerd om bij [benadeelde partij 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] die gericht is geweest op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [benadeelde partij 2] , zodat de geweldshandelingen van de medeverdachten niet mede aan verdachte kunnen worden toegerekend, zoals de officier van justitie heeft voorgesteld te doen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het medeplegen van poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij 2] .
Bewezenverklaring medeplegen van mishandeling (subsidiair)
De rechtbank komt op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden wel tot een bewezenverklaring van mishandeling van [benadeelde partij 2] . Daarnaast volgt uit die feiten en omstandigheden dat tussen verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] wel sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking die gericht is geweest op het mishandelen van [benadeelde partij 2] . Verdachte en de medeverdachten zijn elkaar immers te hulp geschoten en hebben in een zeer korte tijdspanne in elkaars nabijheid direct opeenvolgende geweldshandelingen uitgevoerd.
3.3.4.
Vrijspraak feit 3, primair en subsidiair
Op grond van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij 1] . De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het medeplegen van (poging tot zware) mishandeling van [benadeelde partij 1] .
3.3.5.
Bewezenverklaring openlijke geweldpleging en gedeeltelijke vrijspraak (feit 4)
De geweldshandelingen van verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] kwalificeren als het in vereniging en openlijk geweld plegen tegen [benadeelde partij 2] , waarbij bij hem letsel is ontstaan. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Geweld in vereniging gepleegd tegen [benadeelde partij 2]
Voor een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging is niet nodig dat verdachte alle ten laste gelegde geweldshandelingen zelf heeft gepleegd. Het gaat erom of hij een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld heeft geleverd. Daarbij is het niet nodig dat de deelnemers gelijktijdig aan het geweld zijn begonnen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte met het door hem gepleegde geweld tegen [benadeelde partij 2] een significante bijdrage heeft geleverd. Verdachte is samen met [medeverdachte 1] begonnen met het uitoefenen van geweld tegen [benadeelde partij 2] , waarna [medeverdachte 2] de confrontatie met [benadeelde partij 2] is aangegaan en welbewust is meegegaan in de aanval die door verdachte en [medeverdachte 1] was ingezet. Hierna heeft verdachte nog een trap op het hoofd van [benadeelde partij 2] gegeven. Uit het voorgaande volgt dat verdachte opzet heeft gehad op het samen met de medeverdachten plegen van de tenlastegelegde geweldshandelingen.
Lichamelijk letsel tot gevolg
Op basis van de genoemde feiten en omstandigheden is bewezen dat het ten laste gelegde letsel bij [benadeelde partij 2] (mede) door verdachte is veroorzaakt.
Openlijk
Tot slot oordeelt de rechtbank dat het geweld openlijk is gepleegd. De geweldshandelingen zijn gepleegd tijdens een feest in een openbaar zwembad dat voor eenieder met een gekocht ticket toegankelijk was. Verschillende willekeurige bezoekers van het feest zijn ongewild geconfronteerd met de geweldshandelingen van verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
Gedeeltelijke vrijspraak openlijke geweldpleging [benadeelde partij 1]
Op grond van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte geweldshandelingen heeft gepleegd tegen [benadeelde partij 1] . Daarnaast blijkt ook niet dat hij op een andere wijze een voldoende significante en wezenlijke bijdrage aan het geweld tegen [benadeelde partij 1] heeft geleverd. Verdachte wordt daarom gedeeltelijk vrijgesproken van openlijke geweldpleging in vereniging tegen [benadeelde partij 1] .
4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3.3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1, subsidiair:
op 17 maart 2024 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met geschoeide voet tegen het hoofd van die [benadeelde partij 2] heeft geschopt, terwijl die [benadeelde partij 2] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2, subsidiair:
op 17 maart 2024 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen [benadeelde partij 2] heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde partij 2] met kracht te slaan en/of stompen en schoppen;
4:
op 17 maart 2024 te Amsterdam, openlijk, te weten in het Sloterparkbad, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij 2] door meermalen op/tegen het hoofd/gezicht en het lichaam van [benadeelde partij 2] te slaan en op het hoofd en het lichaam van die [benadeelde partij 2] te trappen, terwijl het door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten meerdere blauwe plekken en een scheur in de wenkbrauw, voor [benadeelde partij 2] ten gevolge heeft gehad.

5.Strafbaarheid van de feiten en van verdachte

5.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte een beroep op noodweer toekomt, zodat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging dan wel moet worden vrijgesproken. Er was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte, waartegen hij zich moest verdedigen. [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] waren de aanvallende partij en verdachte werd geduwd of getrokken. Het handelen van verdachte was noodzakelijk en proportioneel. Subsidiair is een beroep gedaan op noodweerexces. Bij verdachte was sprake van een hevige gemoedsbeweging, omdat hij bang was dat hij door [benadeelde partij 2] gewurgd zou worden.
5.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is geweest van een wederrechtelijke en ogenblikkelijke aanranding van verdachte, waardoor aan hem geen beroep op noodweer(exces) toekomt.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat aan verdachte geen geslaagd beroep op noodweer(exces) toekomt. Het bestaan van de door de verdediging geschetste noodweersituatie is niet aannemelijk geworden. De feitelijke vaststelling waarop het verweer is gebaseerd, komt niet overeen met de door de rechtbank onder rubriek 3.3 vastgestelde feiten en omstandigheden. Daaruit volgt immers niet dat [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] de aanvallende partij zijn, waarna sprake was van duwen en trekken. Integendeel, juist verdachte heeft als eerste een klap uitgedeeld aan [benadeelde partij 2] . Daarmee behoorde hij zelf tot de aanvallende partij. Het beroep op noodweer(exces) wordt dan ook verworpen.
De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot de conclusie dat de bewezen verklaarde feiten volgens de wet strafbaar zijn en er geen rechtvaardigingsgrond aannemelijk is geworden. Ook is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit, zodat hij strafbaar is.

6.Motivering van de straffen

6.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2, 3 en 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 240 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 237 dagen voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft zij gevorderd dat aan hem een taakstraf van 180 uren wordt opgelegd.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening te houden met de jeugdige leeftijd van verdachte, de omstandigheid dat hij zijn leven op de rit heeft en dat hij heeft laten weten open te staan voor een mediation-traject met [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] .
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zonder duidelijke aanleiding fors geweld gebruikt tegen [benadeelde partij 2] . Ook toen [benadeelde partij 2] al nagenoeg weerloos op de grond lag, is verdachte doorgegaan met het uitoefenen van geweld. Dit weegt de rechtbank strafverzwarend mee.
Dit zijn ernstige feiten die voor [benadeelde partij 2] nare gevolgen hebben gehad. Het is een kwestie van geluk geweest dat hij niet nóg ernstiger letsel heeft overgehouden aan het geweld dat door verdachte is toegepast. Verder zijn bezoekers van het zwembadfeest in het Sloterparkbad onvrijwillig getuige zijn geweest van het handelen van verdachte. Hierdoor heeft verdachte niet alleen voor de slachtoffers, maar ook voor hen een onveilige situatie gecreëerd.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte van 25 november 2024. Hieruit blijkt dat verdachte al eerder voor een geweldsdelict is veroordeeld. Dit weegt de rechtbank in het nadeel van verdachte mee.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 16 december 2024. Hieruit blijkt dat sprake is van een delictpatroon. Het risico op recidive en letsel wordt als gemiddeld ingeschat. Verdachte is in maatschappelijk opzicht goed geïntegreerd. Hij heeft een baan, volgt een opleiding tot schilder en heeft een sociaal netwerk dat door zijn ouders als positief wordt beschouwd. Het contact met zijn ouders is goed en door de Raad voor de Kinderbescherming wordt het gezinsleven als steunend beschreven. Uit een onderzoek van GGZ Noord-Holland Noord komt volgens de reclassering naar voren dat er geen aanwijzingen zijn voor psychisch disfunctioneren of agressieproblematiek en dat verdachte zelf geen hulpvraag heeft. De GGZ schat het recidiverisico in als zeer laag en ziet onvoldoende aanknopingspunten om een vervolgtraject te indiceren. Vanwege het delictverleden en het feit dat de reclassering tot een gemiddeld risico op recidive, geweld en letselschade komt, zou de reclassering een reclasseringsaanbod passend vinden. Gelet op het feit dat de GGZ tot een zeer lage inschatting van het recidiverisico komt en verdachte zichzelf als slachtoffer ziet en geen hulpvraag heeft, ziet de reclassering echter op dit moment onvoldoende aanknopingspunten om een passend reclasseringsaanbod te doen. De reclassering adviseert daarom om aan verdachte een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Volwassenenstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten 18 jaar en dus net meerderjarig. Voor een jongvolwassen verdachte onder de 23 jaar kan volgens de wet het jeugdstrafrecht worden toegepast, als de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd daartoe aanleiding geven. De reclassering heeft geadviseerd het volwassenenstrafrecht toe te passen, omdat verdachte in staat is zijn eigen gedrag te organiseren, zelfstandig is en zijn eigen inkomen verdient. Ook vertoont hij geen kinderlijker gedrag dan gezien zijn kalenderleeftijd van hem verwacht mag worden. Verder blijkt uit het raadsonderzoek dat gezinsgerichte hulpverlening niet is geïndiceerd. De rechtbank volgt het advies van de reclassering en zal het volwassenenstrafrecht op verdachte toepassen.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar de afspraken voor strafoplegging die de rechtbanken onderling hebben gemaakt (de zogeheten LOVS-oriëntatiepunten). Voor het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door middel van een trap tegen het hoofd is het uitgangspunt zes maanden gevangenisstraf voor een
first offender. Bij een poging gaat daar doorgaans nog een deel vanaf. Het uitganspunt voor openlijke geweldpleging met lichamelijk letsel als gevolg is een taakstraf van 150 uren.
De rechtbank neemt als strafmatigende factoren in aanmerking dat verdachte nog jong is en op de zitting spijt heeft betuigd. Het baart de rechtbank wel zorgen dat de eerder opgelegde taakstraffen hem er niet van hebben weerhouden om opnieuw geweld uit te oefenen. De rechtbank zal daarom – als laatste waarschuwing en als stevige stok achter de deur – een voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte opleggen. Hoewel de rechtbank vanwege het strafblad van verdachte aanleiding ziet om hieraan bijzondere voorwaarden te verbinden, zal de rechtbank vanwege het advies van de reclassering daartoe niet overgaan.
Conclusie
Alles afwegende legt de rechtbank verdachte gevangenisstraf op van 90 dagen met aftrek van voorarrest op, waarvan 87 dagen voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast wordt aan verdachte een taakstraf van 180 uren opgelegd.
7. Ten aanzien van de vorderingen benadeelde partijen
7.1.
Vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert € 1.976,38 aan schadevergoeding, bestaande uit € 976,38 aan vergoeding voor materiële schade en € 1.000,- aan vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1.1.
Standpunt officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen, omdat de vordering voldoende is onderbouwd.
De raadsman van verdachte heeft verzocht om [benadeelde partij 2] nietontvankelijk te verklaren in zijn vordering, aangezien de geleden schade het gevolg zou zijn geweest van het eigen handelen van [benadeelde partij 2] , zoals bedoeld in artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Het is lastig vast te stellen waarop dit eigen aandeel van [benadeelde partij 2] kan worden bepaald, zodat de vordering door een civiele rechter moet worden behandeld.
7.1.2.
Oordeel van de rechtbank
Eigen schuld
Bij een beroep op ‘eigen schuld’ is het aan de verdediging om de feiten en omstandigheden te stellen op grond waarvan de geleden schade mede aan het slachtoffer kan worden toegerekend. De rechtbank is van oordeel dat er gelet op de inhoud van het vonnis geen sprake is van ‘eigen schuld’, zodat er geen aanleiding is om de benadeelde partij nietontvankelijk te verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding. Verdachte heeft immers als eerste een klap uitgedeeld aan [benadeelde partij 2] , zodat verdachte een tegenreactie kon verwachten.
Materiële schade
Vaststaat dat aan [benadeelde partij 2] door het onder 1, 2 en 4 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding voor materiële schade komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
Immateriële schade
[benadeelde partij 2] heeft op grond van artikel 6:106, eerste lid, sub b BW recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van immateriële schade, aangezien hij door het onder 1, 2 en 4 bewezenverklaarde lichamelijk letsel heeft opgelopen. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
Conclusie
De rechtbank zal de vordering van € 1.976,38 toewijzen. Verdachte moet over dit bedrag de wettelijke rente betalen en aan hem wordt de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Daarnaast moet hij de kosten betalen die [benadeelde partij 2] heeft gemaakt en nog moet maken voor de tenuitvoerlegging hiervan. Deze kosten zijn tot nu toe begroot op nihil.
De vordering wordt hoofdelijk met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] toegewezen, omdat verdachte met hen het onder 4 bewezenverklaarde openlijk geweld tegen [benadeelde partij 2] heeft gepleegd.
7.2.
Vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 1.222,- aan schadevergoeding, bestaande uit € 659,- aan vergoeding voor materiële schade en € 563,- aan vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering verklaren, omdat verdachte van de feiten waarvoor vergoeding wordt gevorderd, wordt vrijgesproken. [benadeelde partij 1] en verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 47, 55, 57, 63, 141, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1, primair en 3, primair en subsidiair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, subsidiair, 2, subsidiair en 4 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
1, subsidiair:
-
poging tot zware mishandeling
2, subsidiair:
-
medeplegen van mishandeling
4:
-
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
90 (negentig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een
gedeelte, groot 87 (zevenentachtig) dagen, van deze gevangenisstraf
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
180 (honderdtachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet (naar behoren) heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 (negentig) dagen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] toe tot een bedrag van € 1.976,38 (duizend negenhonderd zesenzeventig euro en achtendertig eurocent), bestaande uit € 976,38 (negenhonderd zesenzeventig euro en achtendertig eurocent) aan vergoeding voor materiële schade en € 1.000,- (duizend euro) aan vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade van 17 maart 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens (een van) zijn mededaders is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 2] aan de Staat € 1.976,38 (duizend negenhonderd zesenzeventig euro en achtendertig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade van 17 maart 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 29 (negenentwintig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of (een van) zijn mededaders heeft voldaan aan een van de opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Verklaart de benadeelde partij
[benadeelde partij 1] niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] en verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.R.J. van Wel, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en M.C.H. Broesterhuizen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Brokkelkamp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 januari 2025.

Voetnoten

1.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2024063394-53 van 20 maart 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1] , ongenummerde pagina.
2.De eigen waarneming van de rechtbank op 17 december 2024 van de camerabeelden met de bestandsnaam ‘ [naam 3] ’, [naam 4] [31], minuut 04:40 tot en met 05:23.
3.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2024063394-36, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 2] , doorgenummerde pagina’s 39 t/m 40.
4.De verklaring van verdachte zoals afgelegd op de zitting van 17 december 2024.
5.De eigen waarneming van de rechtbank op 17 december 2024 van de camerabeelden met de bestandsnaam ‘ [naam 5] ’, minuut 00:40 tot en met 01:12.
6.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2024063394-36, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 2] , doorgenummerde pagina 43.
7.De eigen waarneming van de rechtbank op 17 december 2024 van de camerabeelden met de bestandsnaam ‘ [naam 5] ’, minuut 01:11 tot en met 01:21.
8.Een proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij 2] met nummer PL1300-2024063394-22 van 17 maart 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 3] , doorgenummerde pagina’s 7 (bovenaan), 8 (eerste alinea onderaan en tweede alinea).
9.Een geschrift, te weten een letselrapportage van de Forensische Geneeskunde GGD Amsterdam van 18 maart 2024, opgemaakt door ‘ [nr] ’, ongenummerde pagina’s (digitale pagina 3).
10.Een proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij 1] met nummer PL1300-2024063394-23 van 17 maart 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 4] , doorgenummerde pagina’s 1 (bovenaan) en 2 (tweede alinea).
11.Een geschrift, te weten een letselrapportage van de Forensische Geneeskunde GGD Amsterdam van 20 maart 2024, opgemaakt door drs M.L Goudswaard, forensisch arts, ongenummerde pagina’s (digitale pagina 3 t/m 6).
12.Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1300-2024063394-34 van 17 maart 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 6] , doorgenummerde pagina’s 58 (zesde alinea) en 59 (eerste en laatste alinea).