ECLI:NL:RBAMS:2025:2170

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
13/387669-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een poging tot medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving, diefstal in vereniging, openlijke geweldpleging in vereniging en medeplegen van het voorhanden hebben van vuurwapens

Op 1 april 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen verdachte [verdachte], die op 4 december 2024 in Amsterdam betrokken was bij een gewelddadig incident. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte samen met medeverdachten een poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving heeft gedaan, diefstal in vereniging heeft gepleegd, openlijk geweld heeft gebruikt en zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van vuurwapens. De feiten vonden plaats na een mislukte Marktplaats-deal, waarbij de verdachten de aangever confronteerden en hem met geweld probeerden te dwingen om in hun bus te stappen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van zware mishandeling, maar hem wel schuldig bevonden aan de andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 16 maanden opgelegd, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en een contactverbod met de aangever als bijzondere voorwaarde. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die materiële en immateriële schade heeft geleden door de daden van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/387669-24 (Promis)
Datum uitspraak: 1 april 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte](verdachte wordt hierna aangeduid als ‘verdachte [verdachte] ’)
,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[BRP-adres] ,
thans gedetineerd te: [penitentiaire inrichting] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 maart 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Willemsen, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. G.J.P.M. Grijmans, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen door mr. J.L. L’Homme, advocaat te Amsterdam, namens de benadeelde partij [aangever] ( [aangever] ) naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte [verdachte] is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 4 december 2024 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
1. een poging tot medeplegen van wederechtelijke vrijheidsberoving van [aangever] ;
2. diefstal met geweld in vereniging;
3. primair het medeplegen van zware mishandeling;
subsidiair openlijke geweldpleging in vereniging met letsel tot gevolg;
4. medeplegen van het voorhanden hebben van een revolver en een pistool.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte [verdachte] vrijgesproken dient te worden van feit 3 primair, omdat niet bewezen kan worden dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. De onder 1, 2, 3 subsidiair en 4 ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte [verdachte] integraal vrijgesproken moet worden. Ten aanzien van feit 1, feit 2 en feit 3 is sprake van samenloop. Verdachte [verdachte] heeft geen rol gespeeld bij het geweldsincident en heeft slechts op enige afstand, in paniek, naar het voorval gekeken. Verdachte [verdachte] heeft geen opzet gehad op de diefstal (met geweld) en het is ook niet vast te stellen dat verdachte goederen heeft weggenomen. Voor feit 2 en 3 is niet vast te stellen dat verdachte [verdachte] aangever heeft vastgepakt. Verder heeft verdachte [verdachte] zich gedistantieerd van het geweld. Hij heeft geprobeerd het handelen van zijn medeverdachten te stoppen, maar daarin is hij niet geslaagd. Verdachte [verdachte] kan ook niet worden veroordeeld in het kader van medeplegen omdat hij geen rol heeft gehad bij de feiten. Het slechts niet-ingrijpen is onvoldoende voor medeplegen. Voor feit 4 kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte [verdachte] wetenschap had van de wapens. Zijn DNA is op een eerder moment, namelijk twee weken daarvoor op de zaak, op het wapen gekomen. Hij heeft toen een wapen in een plastic tasje gezien en het wapen toen vastgepakt.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 4 december 2024 maken verdachte [verdachte] ( [verdachte] ) en aangever een afspraak om elkaar te ontmoeten voor de koop van een band met velg. [aangever] is in de veronderstelling dat deze band die avond wordt opgehaald in Amsterdam. De verdachten hebben de afspraak met [aangever] evenwel gemaakt om hem te confronteren met spullen die medeverdachte [medeverdachte 1] ( [medeverdachte 1] ) wel zou hebben betaald, maar niet geleverd heeft gekregen.
De vier verdachten, [medeverdachte 3] ), [medeverdachte 2] ), [medeverdachte 1] en [verdachte] , vertrekken hierop naar Amsterdam en spreken met aangever af op de [straat] . Aangever komt om 20:40:57 uur aan op de afgesproken plek en parkeert zijn witte Opel-bus (de Opel). Om 20:58:10 arriveren de vier verdachten in een donkerblauwe Mercedes Vito bus (de Vito). [verdachte] , de bestuurder van de Vito, parkeert de bus haaks op de Opel van aangever. Aangever stapt uit de Opel. Ook stappen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] uit. Zij lopen naar achterkant van de Opel waarna aangever deze opent. [medeverdachte 3] pakt de band met velg uit de Opel en zet deze in de Vito. Ondertussen stappen [verdachte] en [medeverdachte 1] ook uit de Vito. [medeverdachte 1] opent hierop de deur van de bestuurderszijde van de Opel en betreedt deze. [verdachte] blijft bij de Vito staan. Aangever staat op dat moment nog achter de Opel met [medeverdachte 2] . Later sluiten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [verdachte] daar ook bij aan. Er ontstaat een schermutseling en de vier verdachten en aangever verplaatsen zich verder naar links, op ongeveer 20 meter afstand van beide geparkeerde bussen. Vervolgens lopen twee verdachten terug naar de Opel van aangever en doorzoeken deze. Om 21:01:50 uur voegen deze twee verdachten zich weer bij de andere twee medeverdachten die nog altijd bij aangever staan. De vier verdachten omsingelen aangever nogmaals. [medeverdachte 2] grijpt aangever bij zijn keel. [verdachte] houdt aangever vast waarop [medeverdachte 3] aangever ongeveer twaalf keer slaat op het lichaam en hoofd. Om 21:02:44 uur lopen [verdachte] en [medeverdachte 3] terug naar de Vito. [verdachte] pakt hierop een wit langwerpig voorwerp uit de Vito en overhandigt dit aan [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] loopt terug naar aangever, pakt hem van achteren om zijn nek vast en trekt hem achterover. [medeverdachte 3] haalt nogmaals uit naar aangever. Er ontstaat een worsteling en aangever wordt door meerdere verdachten geslagen en geduwd. Het witte voorwerp belandt op de grond. Een van de verdachten pakt dit op en slaat aangever met dit voorwerp. Verdachten duwen aangever tegen het hek. Het witte langwerpige voorwerp wordt vervolgens teruggelegd in de auto. Getuige [getuige] ( [getuige] ) ziet het incident gebeuren en filmt het. [getuige] beschrijft dat hij vier personen bovenop aangever ziet duiken en dat hij deze mannen hoort zeggen dat aangever het busje in moet. [getuige] belt de politie, die om 21:07:39 uur ter plaatse komt. Aangever loopt met behoorlijk gezichtsletsel, een gebroken neus en veel bloed, op de politie af. Ook heeft hij duct tape om zijn nek en op de enkel van zijn broek. De politie ziet in de Mercedes bus tie-wraps liggen. Er liggen ook tie-wraps en een stuk afgescheurd duct tape in het gras. Aangever verklaart bij de politie dat hij een bedrag van ongeveer € 830,-, een armband, verschillende sleutels en een velg kwijt is. Aangever zegt dat zijn armband van zijn arm is afgetrokken tijdens het incident. Bij [verdachte] wordt een bedrag van € 1.350,- aangetroffen. De armband van aangever wordt in de sok van [medeverdachte 3] aangetroffen. De sluiting van de armband is kapot. Bij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] worden verschillende sleutels aangetroffen. Aangever heeft door het incident een gebroken neus opgelopen die in mei 2025 gecorrigeerd zal worden.
De politie treft bij de doorzoeking van de Vito in de middenconsole een tasje met twee vuurwapens (zonder munitie) aan. De wapens zijn onderzocht en op het pistool is op de slede en de trekker een DNA-mengprofiel aangetroffen dat matcht met het DNA van verdachte [verdachte] , met een matchkans van minder dan één op één miljard. De rechtbank leidt daaruit af dat het DNA van verdachte [verdachte] zich op de slede en de trekker van de revolver bevond.
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat het pistool van hem is. Het andere wapen is volgens [medeverdachte 2] van [medeverdachte 3] . [medeverdachte 2] heeft ook verklaard dat [verdachte] tijdens een stop onderweg naar Amsterdam in het tasje heeft gekeken en een van de wapens heeft aangeraakt. [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 1] hebben verklaard niets te weten over de aangetroffen wapens.
4.3.2.
Vrijspraak van het onder 3 primair, ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen wat onder 3 primair is ten laste gelegd. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel bij aangever. Verdachte [verdachte] zal daarvan worden vrijgesproken.
4.3.3.
Het oordeel over het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan een diefstal in vereniging. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Uit de verklaring van aangever volgt dat bij hem verschillende voorwerpen zijn ontvreemd. Zo is zijn armband van zijn arm afgetrokken, mist hij zijn geld en sleutels en is zijn band met velg uit zijn bus weggepakt. Bij verdachte [verdachte] is een geldbedrag van € 1.280,- aangetroffen. Verdachte [verdachte] heeft hierover verklaard dat dit deels zijn eigen geld was en deels het geld van aangever was. Hij heeft verklaard dat hij dit geld overhandigd heeft gekregen van [medeverdachte 3] of [medeverdachte 2] en toen in zijn broekzak heeft gestopt. De rechtbank is van oordeel dat verdachte [verdachte] door het geld in zijn broekzak te stoppen en uit de beschikkingsmacht van de eigenaar te brengen zich als heer en meester over het geld is gaan beschikken en komt tot het oordeel dat verdachte zich (met zijn medeverdachten) het geld wederrechtelijk heeft toegeëigend.
De gestolen armband, geld en sleutels zijn bij de verschillende verdachten aangetroffen. Verder heeft medeverdachte [medeverdachte 3] de band met velg in de Vito gelegd. Om die reden acht de rechtbank bewezen dat verdachte [verdachte] de diefstal tezamen en in vereniging met de medeverdachten heeft gepleegd en dat daarbij sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking die in de kern heeft bestaan uit een gezamenlijke uitvoering.
De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachten geweld hebben toegepast om de diefstal gemakkelijk te maken of het bezit van het gestolene te verzekeren. Hierom is geen sprake van diefstal met geweld. De rechtbank spreekt verdachte [verdachte] daarvan partieel vrij.
4.3.4.
Het oordeel over het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat uit feiten en omstandigheden zoals uiteengezet onder 4.3.1. volgt dat verdachten het voornemen hadden om aangever te ontvoeren. Zo zijn de verdachten met zijn vieren naar Amsterdam vertrokken omdat zij van mening waren dat zij recht hadden op terugbetaling van een bedrag van aangever na een eerdere Marktplaats-deal. Verdachten hebben zich door het meebrengen van wapens, duct tape en tie-wraps voorbereid op alles wat zij daar zouden kunnen tegenkomen. Zij hebben er dus rekening mee gehouden dat aangever zou worden bedreigd en/of dat geweld tegen hem zou worden gebruikt. Dat het plan niet geheel specifiek uitgedacht en onderling besproken was, doet hier niet aan af.
Voor opzettelijke vrijheidsberoving is voldoende dat sprake is van een situatie waarin de daders fysiek een overwicht op het slachtoffer hebben en dat er gelegenheid is om het slachtoffer te overmeesteren en mee te nemen.
Verdachte [verdachte] heeft als bestuurder van de Vito, bij aankomst op het parkeerterrein hun Mercedes bus voor de Opel van aangever geparkeerd waardoor de Opel van aangever werd geblokkeerd. Op de beelden is te zien dat verdachte [verdachte] een wit langwerpig voorwerp uit de Vito heeft gepakt en aan medeverdachte [medeverdachte 3] heeft gegeven. Gelet op het aantreffen van tie-wraps op de plek van de schermutseling en de verklaring van verdachte op de zitting, stelt de rechtbank vast dat dit witte voorwerp een bundel tie-wraps betreft. Daarnaast blijkt uit de verklaring van aangever dat zijn enkels aan elkaar zijn vastgebonden en dat duct tape op zijn mond is geplakt, en dat door de verdachten is gezegd: “
Duct tape, duct tape, we gaan hem meenemen”. Aangever heeft zich aan het hek moeten vastklampen om te voorkomen dat de verdachten hem in het busje zouden zetten. De verklaring van aangever wordt gesteund door de verklaringen van de verbalisanten ter plaatse. Zij treffen aangever aan met duct tape op zijn enkel en om zijn nek. De verklaring van [getuige] ondersteunt ook hetgeen aangever heeft verklaard. [getuige] verklaart dat de vier verdachten aangever in het busje probeerden te krijgen door aan zijn lichaam te sleuren en hoorde hij de verdachten tegen aangever zeggen dat hij het busje in moest. De rechtbank leidt uit dit alles af dat verdachten de enkels van aangever wilden vasttapen zodat hij niet kon wegrennen en met tape op diens mond wilden voorkomen dat aangever om hulp zou kunnen roepen. Verdachten wilden niet dat aangever kon ontsnappen en wilden aangever in de Vito krijgen. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat een begin van uitvoering gemaakt is van de wederrechtelijke vrijheidsberoving. Uit al het voorgaande volgt ook dat de vier verdachten nauw en bewust hebben samengewerkt bij de poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [verdachte] schuldig is aan een poging om opzettelijk en in vereniging met anderen aangever wederrechtelijk van zijn vrijheid te beroven.
4.3.5.
Het oordeel over het onder 3, subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de feiten en omstandigheden zoals uiteengezet onder 4.3.1. bewezen is dat verdachte [verdachte] zich samen en in vereniging met anderen heeft schuldig gemaakt aan openlijk geweld tegen aangever. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Nadat [medeverdachte 3] de band met velg uit de bus van aangever heeft gepakt en in de Mercedes Vito heeft gezet, omsingelen de vier verdachten aangever. Aangever wordt vervolgens door medeverdachte [medeverdachte 2] bij zijn keel gegrepen. Verdachte [verdachte] houdt aangever vast waarna [medeverdachte 3] hem twaalf keer slaat op het lichaam en hoofd. Ook verdachte [verdachte] heeft verklaard dat hij aangever heeft vastgepakt. Vervolgens lopen [medeverdachte 3] en verdachte [verdachte] richting de Vito. [medeverdachte 3] krijgt een wit langwerpig voorwerp van verdachte [verdachte] waarop ze terug lopen naar de andere medeverdachten en aangever. [medeverdachte 3] pakt aangever van achteren om zijn nek vast, trekt hem achterover en haalt nogmaals uit. Vervolgens is weer een worsteling te zien waarin aangever geslagen wordt. Aangever wordt ook geslagen met het witte voorwerp – de tie-wraps – en tegen het hek aan geduwd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte [verdachte] door te handelen als hij heeft gedaan, opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen en daaraan een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Zijn gedragingen zijn, anders dan verdachte stelt, niet aan te merken als pogingen om het geweld te stoppen. Enige serieuze actie van verdachte [verdachte] om een einde te maken aan het geweld blijkt niet uit de beelden, en ook niet uit de verklaringen.
Aangever heeft verklaard dat hij met gebalde vuisten is geslagen, geschopt en knietjes heeft gekregen. Blijkens de letselverklaring van 9 december 2024 heeft aangever meerdere kleine botbreuken in zijn neus overgehouden aan het voorval. Hij ervaart hoofdpijn, duizeligheid en pijn over het hele lichaam. Daarnaast ziet hij dubbel en heeft hij last van zijn hand en knie.
Op grond van deze verklaring van aangever in combinatie met de beschrijving van de camerabeelden en de letselverklaring stelt de rechtbank vast dat aangever meerdere keren geslagen is en dat hij hieraan een gebroken neus en pijn heeft overgehouden. De rechtbank acht hiermee bewezen dat het door verdachte [verdachte] gepleegde geweld lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad.
4.3.6.
Het oordeel over het onder 4 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat bewezen is dat verdachte [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het voorhanden hebben van twee vuurwapens. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Voor een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van een vuurwapen is vereist dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de vuurwapens in de bus. Het vuurwapen moet zich daarnaast in de machtssfeer van de verdachte hebben bevonden, in de zin dat hij erover kon beschikken. Daarvoor is niet doorslaggevend aan wie dat vuurwapen toebehoorde.
De vuurwapens zijn aangetroffen in de middenconsole van de bus waarmee de vier verdachten naar Amsterdam zijn gereden. Verdachte [verdachte] kon dus over de wapens beschikken. De rechtbank concludeert ook dat verdachte [verdachte] zich bewust was van de aanwezigheid van de vuurwapens. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat verdachte [verdachte] op enig moment het wapen heeft aangeraakt op 4 december 2024 toen hij in het tasje keek. Het forensisch onderzoek ondersteunt zijn verklaring. Uit het DNA-onderzoek van het pistool blijkt inderdaad dat DNA van verdachte [verdachte] aanwezig was op het pistool. De verklaring die verdachte (pas) op de zitting heeft gegeven omtrent het aantreffen van zijn DNA op het wapen acht de rechtbank ongeloofwaardig, terwijl de rechtbank de verklaring van [medeverdachte 2] geloofwaardig acht omdat deze steun vindt in de overige bewijsmiddelen en hij zichzelf hiermee heeft belast.
Gelet op de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] en het aangetroffen DNA van verdachte [verdachte] op het vuurwapen is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte [verdachte] , samen met de medeverdachten bewust was van de aanwezigheid van de vuurwapens en de beschikkingsmacht over de vuurwapens had.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte [verdachte]
1.
op 4 december 2024 te Amsterdam, op of aan de openbare weg, te weten de [straat] , tezamen en in vereniging met anderen,
- een band en een velg en
- een gouden armband en
- een geldbedrag van (ongeveer) 830 euro en
- sleutels,
die aan [aangever] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
op 4 december 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om opzettelijk [aangever] wederrechtelijk van de vrijheid te beroven,
- voornoemde [aangever] heeft vastgepakt en
- de woorden “Duct tape, duct tape, we gaan hem meenemen”, heeft gezegd, en
- duct tape op de mond en het hoofd en rondom de enkels van voornoemde [aangever] heeft geplakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
op 4 december 2024 te Amsterdam, openlijk, te weten aan de [straat] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [aangever] , door
- voornoemde [aangever] om de nek te grijpen en
- voornoemde [aangever] te duwen en
- tegen het hoofd en het gezicht en het lichaam van voornoemde [aangever] te slaan en te schoppen en
- met een langwerpig voorwerp tegen het lichaam van voornoemde [aangever] te slaan,
terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een neusfractuur, voor voornoemde [aangever] ten gevolge heeft gehad;
4.
op 4 december 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging, wapens van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een revolver, van het merk Zastava, model M83/91, kaliber .357 Magnum, zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver en
- een pistool, van het merk Fabrique Nationale (FN), model 1910, kaliber 7.65mm Browning (synoniem .32 AGP), zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool,
voorhanden heeft gehad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte [verdachte] is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte [verdachte] voor de door haar onder 1, 2, 3 subsidiair en 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Zij heeft daarnaast gevorderd om verdachte [verdachte] een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende contactverbod met aangever.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat, voor zover verdachte [verdachte] niet wordt vrijgesproken, een straf gelijk aan het voorarrest moet worden opgelegd. Eventueel zou daar een taakstraf of een voorwaardelijke straf aan toegevoegd kunnen worden. Verdachte [verdachte] heeft groot belang om vrij te komen zodat hij zijn financiën weer op orde kan maken. De raadsman heeft daarom ook verzocht om de voorlopige hechtenis op te heffen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte [verdachte] , zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
8.3.1.
Ernst van de feiten
Verdachte [verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan een viertal strafbare feiten op 4 december 2024. Zo heeft hij samen met de medeverdachten een diefstal, een poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving (ontvoering) en een openlijke geweldpleging gepleegd. Verdachten hebben na een (mislukte) Marktplaats-deal het recht in eigen handen willen nemen en zijn willens en wetens met vuurwapens, tie-wraps en duct tape naar Amsterdam vertrokken om bij aangever verhaal te halen. Dit is niet alleen een zeer beangstigende ervaring voor aangever geweest maar hierdoor is bij hem ook letsel en schade aan zijn eigendommen ontstaan. Dat het niet tot een daadwerkelijke ontvoering is gekomen, is in de eerste plaats te danken aan ingrijpen van de politie na het ontvangen van de 112-melding van een buurtbewoner. Ontvoering, zeker in combinatie met geweld, is een feit dat grote en langdurige impact heeft op slachtoffers. De rechtbank rekent dit verdachte [verdachte] zeer aan. Na het incident heeft de politie ook nog twee vuurwapens aangetroffen in de bus van verdachten. Het voorhanden hebben van (ongeladen) vuurwapens in een voertuig terwijl de verdachten een afspraak hebben met een persoon bij wie zij verhaal willen halen op de openbare weg, vooronderstelt ook het mogelijke dreigen met deze wapens, wat een nog beangstigender ervaring voor het slachtoffer zou betekenen. Gelukkig lijkt het erop dat deze vuurwapens de auto tijdens het incident hebben verlaten. De rechtbank zal deze omstandigheid in strafmatigende zin meewegen.
8.3.2.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte [verdachte] van 30 januari 2025. Hieruit blijkt dat verdachte [verdachte] niet eerder is veroordeeld. De rechtbank beschouwt verdachte [verdachte] hierom als
first offender. Uit het reclasseringsrapport van 3 maart 2025 betreffende verdachte [verdachte] komt naar voren dat hij een stabiele leefsituatie en voldoende beschermende factoren heeft. Er is geen sprake is van een delictpatroon. De reclassering ziet geen aanknopingspunten voor het inzetten van gedragsinterventies. Verdachte [verdachte] heeft op de zitting verklaard geen bezwaar te hebben tegen een contactverbod met het slachtoffer.
8.3.3.
Straf
De hiervoor genoemde omstandigheden geven aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat deze feiten in beginsel hoge onvoorwaardelijke gevangenisstraffen rechtvaardigen, maar zal gelet op de hierboven genoemde omstandigheden een deels voorwaardelijke straf opleggen. De rechtbank legt een gevangenisstraf op voor de duur van 16 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank verbindt hieraan het contactverbod met het slachtoffer als bijzondere voorwaarde.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
- 1280 EUR Geld Euro (Goednr. G6590286).
De rechtbank is gebleken dat een deel van het in beslaggenomen geld, € 830,- aan aangever toebehoort, maar ook een deel van het geld, € 450,-, aan verdachte [verdachte] toebehoort. De rechtbank is daarom van oordeel dat het geld (verdeeld) retour kan naar de rechthebbenden, zoals hier voornoemd.

10.De vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [aangever] vordert € 14.152,73 aan vergoeding van materiële schade en € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 december 2024.
De vordering is ter zitting door de advocaat van de benadeelde partij nader toegelicht. Hij heeft de medische kosten voor de neuscorrectie met een e-mail van de KNO-arts, een afspraakbevestiging en een factuur onderbouwd. Deze kosten worden voor de benadeelde partij niet door de zorgverzekeraar vergoed. Daarnaast heeft hij ook de kosten voor de taxirit met een bon onderbouwd. De toekomstige, niet nader gespecificeerde “medische kosten” moeten niet-ontvankelijk worden verklaard omdat deze schade op dit moment niet nader kan worden onderbouwd. De immateriële schadevergoeding komt voor toewijzing in aanmerking gelet op het trauma dat gepaard gaat met grote angst, het slecht slapen en de gebroken neus dat voor de benadeelde partij een zeer grote impact heeft gehad en nog altijd heeft.
10.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering dient hoofdelijk te worden toegewezen.
10.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij primair niet-ontvankelijk dient te worden verklaard gelet op de bepleitte vrijspraak. Subsidiair is aangevoerd dat de materiële schade met betrekking tot de armband, de jas, de schoenen, de toekomstige medische kosten en de kosten voor de neusoperatie niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard omdat deze posten onvoldoende duidelijk en onderbouwd zijn. De immateriële schade dient ook niet-ontvankelijk te worden verklaard dan wel afgewezen te worden omdat het gestelde geestelijke letsel niet is onderbouwd is met een deskundigenrapport.
10.3.
Het oordeel van de rechtbank
10.3.1.
De materiële schadevergoeding
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1, 2 en 3 subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering ten aanzien van de reparatiekosten van de armband, de Canada Goose-jas, Louboutin schoenen en de kosten voor de neusoperatie voldoende is onderbouwd en komen vast te staan. De kosten voor de armband zijn onderbouwd met een factuur voor de reparatie. De rechtbank acht voldoende duidelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden aan zijn jas en schoenen. Daarnaast is voor het toekennen van de medische kosten voor de neusoperatie voldoende dat de schade rechtstreeks is veroorzaakt door het feit en dat de schade nog niet is vergoed. De eventuele mogelijkheid dat de benadeelde partij ook – in plaats van de onderhavige schadevergoeding – vergoeding door de zorgverzekeraar zou kunnen vragen maakt dat niet anders. De rechtbank zal deze posten, net als de reiskosten en de kosten voor het eigen risico, toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij met betrekking tot de toekomstige medische kosten niet-ontvankelijk verklaren.
Al met al zal de rechtbank de vordering tot vergoeding van materiële schade toewijzen tot een bedrag van in totaal € 11.152,73, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 4 december 2024.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
10.3.2.
De immateriële schadevergoeding
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 3 subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De rechtbank overweegt als volgt. De benadeelde partij heeft lichamelijk letsel opgelopen en heeft een zeer beangstigende situatie moeten ervaren. Gelet daarop komt hij in aanmerking voor vergoeding van zijn immateriële schade. De rechtbank weegt bij de vaststelling van de hoogte van de immateriële schadevergoeding mee dat de wederrechtelijke vrijheidsberoving bij een poging is gebleven en dat het incident – gelukkig – van korte duur is geweest. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1.750,-.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [aangever] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht hoofdelijk aan verdachte [verdachte] opgelegd.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 47, 57, 141, 282, 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 3 primair, ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte [verdachte] daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte [verdachte] het onder 1, 2, 3 subsidiar en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte [verdachte] meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte [verdachte] daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van feit 2:
medeplegen van een poging tot opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven.
Ten aanzien van feit 3, subsidiair:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Ten aanzien van feit 4:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte [verdachte] tot een gevangenisstraf voor de duur van
16 (zestien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
8 (acht) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
Contactverbod
Veroordeelde mag gedurende de proeftijd 2 (twee) jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [aangever] , geboren op [geboortedag] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Voorwaarde daarbij is dat de veroordeelde gedurende de proeftijd ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
1280 EUR Geld Euro (Goednr. G6590286).
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever] toe tot een bedrag van € 11.152,73 (elfduizend honderdtweeënvijftig euro en drieënzeventig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 1.750,- (duizend zevenhonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 4 december 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever] aan de staat € 12.902,73 (twaalfduizend negenhonderdtwee euro en drieënzeventig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 4 december 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 99 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte of een ander dan wel anderen aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. H.H.J. Zevenhuijzen en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. van den Berg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 april 2025.
[…]
[…]
[…]
[…]