ECLI:NL:RBAMS:2025:2245

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
C13/761300 / HA ZA 24-1376
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake rechtsgeldigheid van volmacht tussen ZIQITZA HEALTH CARE LIMITED en International Centre for Emergency Techniques B.V.

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 maart 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen ZIQITZA HEALTH CARE LIMITED (hierna: ZHC) en International Centre for Emergency Techniques B.V. (hierna: ICET). ZHC, een in India gevestigd bedrijf dat gespecialiseerd is in ambulanceservices, had samen met ICET een consortium gevormd om deel te nemen aan een aanbesteding voor de exploitatie van een ambulancedienst in Rajasthan, India. Na het winnen van de aanbesteding en de uitvoering van de opdracht, werd er een onderzoek ingesteld door de regering van Rajasthan naar klachten over de uitvoering. Het Central Bureau of Investigation (CBI) concludeerde dat meerdere overeenkomsten tussen ZHC en ICET niet rechtsgeldig tot stand waren gekomen.

ZHC startte een arbitrageprocedure bij het London Court of International Arbitration (LCIA) om de geldigheid van de overeenkomsten te valideren, maar het LCIA oordeelde dat het niet bevoegd was omdat ICET inmiddels ontbonden was. ZHC heeft vervolgens een procedure aangespannen tegen [gedaagde], die als [naam functie] van ICET verschillende overeenkomsten had ondertekend. In een eerdere uitspraak van 31 juli 2024 heeft de rechtbank de vorderingen van ZHC toegewezen, omdat [gedaagde] de feiten had erkend.

In de huidige procedure vorderde ZHC dat de rechtbank verklaarde dat de volmacht, die ZHC als wettelijke vertegenwoordiger van het consortium aanstelde, rechtsgeldig tot stand was gekomen. [gedaagde] verscheen in de procedure maar voerde geen verweer en erkende de rechtsgeldigheid van de volmacht. De rechtbank oordeelde dat, aangezien [gedaagde] de vorderingen niet had betwist, de vordering van ZHC werd toegewezen. De rechtbank compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. Het vonnis is openbaar uitgesproken op 5 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/761300 / HA ZA 24-1376
Vonnis van 5 maart 2025 (bij vervroeging)
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
ZIQITZA HEALTH CARE LIMITED,
te Mumbai (India),
eisende partij,
hierna te noemen: ZHC,
advocaat: mr. S.C. Blonk,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. R. Ridder.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 10 december 2024, met producties 1 tot en met 4,
- de conclusie van antwoord met één bijlage.
1.2.
Partijen hebben eenstemmig laten weten af te willen zien van een mondelinge behandeling. Deze is dan ook niet gehouden.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
ZHC is een in India gevestigd bedrijf gespecialiseerd in het leveren van ambulanceservices.
2.2.
[gedaagde] is de [naam functie] van de besloten vennootschap International Centre for Emergency Techniques B.V. (hierna: ICET). ICET heeft als doel landen en organisaties te assisteren bij het verbeteren van plannen, acties en besluitvorming bij rampen en crises. Dit wordt zowel op commerciële basis als pro bono gedaan.
2.3.
ZHC en ICET vormden samen een consortium (hierna: het Consortium) om in aanmerking te komen voor een overheidsopdracht (hierna: de aanbesteding), uitgegeven door de regering van Rajasthan, India, voor de exploitatie van de ambulancedienst voor noodgevallen in de staat Rajasthan. ZHC en ICET sloten verschillende overeenkomsten om het Consortium te formaliseren en als zodanig een bieding in te dienen voor de aanbesteding.
2.4.
Het Consortium won de aanbesteding. De opdracht is daarna uitgevoerd.
2.5.
Na afloop van de opdracht heeft de regering van Rajasthan een onderzoek gelast met betrekking tot klachten die zijn geuit over de uitvoering van de opdracht. Dit onderzoek werd onder andere uitgevoerd door het Central Bureau of Investigation (hierna: het CBI). Het CBI concludeerde dat meerdere overeenkomsten tussen ZHC en ICET die ten grondslag liggen aan het Consortium niet rechtsgeldig tot stand zijn gekomen.
2.6.
ZHC is een arbitrageprocedure gestart bij het London Court of Internatonal Arbitration (hierna: LCIA) – de in de overeenkomsten tussen partijen aangewezen instantie om de geldigheid van de overeenkomsten te beoordelen – om alle documenten waarvan de geldigheid door het CBI in twijfel is getrokken te valideren. Het LCIA oordeelde dat het niet bevoegd was, omdat [gedaagde] niet langer de bevoegdheid had om namens ICET op te treden als gevolg van het feit dat ICET inmiddels ontbonden was.
2.7.
ZHC is in 2024 een procedure tegen [gedaagde] begonnen, omdat [gedaagde] als [naam functie] van ICET verschillende overeenkomsten en documenten heeft ondertekend. Daarbij vorderde zij voor recht te verklaren dat deze overeenkomsten en documenten rechtsgeldig tot stand zijn gekomen. De rechtbank heeft bij vonnis van 31 juli 2024 de vorderingen van ZHC toegewezen, omdat [gedaagde] de daaraan ten grondslag liggende feiten heeft erkend.
2.8.
In die procedure is de door ZHC en ICET verstrekte volmacht ‘
Power of Attorney for Lead Member of Consortium’, waarbij ZHC werd aangewezen als
Lead Memberen wettelijke vertegenwoordiger van het Consortium, niet in het geding gebracht.

3.Het geschil

3.1.
ZHC vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart dat de volmacht ‘
Power of Attorney for Lead Member of Consortium’ namens ICET rechtsgeldig tot stand is gekomen.
3.2.
[gedaagde] is in de procedure verschenen, maar verweert zich niet tegen de vordering. [gedaagde] erkent dat de volmacht ‘
Power of Attorney for Lead Member of Consortium’ namens ICET rechtsgeldig tot stand is gekomen.

4.De beoordeling

4.1.
De bevoegdheid van deze rechtbank om van het geschil kennis te nemen vloeit voort uit het bepaalde in artikel 2 en artikel 99 Rv.
4.2.
Nu [gedaagde] de vorderingen en de daaraan ten grondslag liggende feiten niet heeft betwist wordt de vordering van ZHC toegewezen.
4.3.
De rechtbank ziet aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.4.
Omdat dit vonnis declaratoir is, blijft de gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad achterwege.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat de volmacht ‘
Power of Attorney for Lead Member of Consortium’ namens ICET rechtsgeldig tot stand is gekomen,
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Wouters, rechter, bijgestaan door mr. R.D. Lok, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2025.