In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 maart 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen ZIQITZA HEALTH CARE LIMITED (hierna: ZHC) en International Centre for Emergency Techniques B.V. (hierna: ICET). ZHC, een in India gevestigd bedrijf dat gespecialiseerd is in ambulanceservices, had samen met ICET een consortium gevormd om deel te nemen aan een aanbesteding voor de exploitatie van een ambulancedienst in Rajasthan, India. Na het winnen van de aanbesteding en de uitvoering van de opdracht, werd er een onderzoek ingesteld door de regering van Rajasthan naar klachten over de uitvoering. Het Central Bureau of Investigation (CBI) concludeerde dat meerdere overeenkomsten tussen ZHC en ICET niet rechtsgeldig tot stand waren gekomen.
ZHC startte een arbitrageprocedure bij het London Court of International Arbitration (LCIA) om de geldigheid van de overeenkomsten te valideren, maar het LCIA oordeelde dat het niet bevoegd was omdat ICET inmiddels ontbonden was. ZHC heeft vervolgens een procedure aangespannen tegen [gedaagde], die als [naam functie] van ICET verschillende overeenkomsten had ondertekend. In een eerdere uitspraak van 31 juli 2024 heeft de rechtbank de vorderingen van ZHC toegewezen, omdat [gedaagde] de feiten had erkend.
In de huidige procedure vorderde ZHC dat de rechtbank verklaarde dat de volmacht, die ZHC als wettelijke vertegenwoordiger van het consortium aanstelde, rechtsgeldig tot stand was gekomen. [gedaagde] verscheen in de procedure maar voerde geen verweer en erkende de rechtsgeldigheid van de volmacht. De rechtbank oordeelde dat, aangezien [gedaagde] de vorderingen niet had betwist, de vordering van ZHC werd toegewezen. De rechtbank compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. Het vonnis is openbaar uitgesproken op 5 maart 2025.