ECLI:NL:RBAMS:2025:2312

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
13/401753-24 (A), 13/285163-24 (B) en 13/314642-24 (C)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanval op duo vanuit het niets: voorwaardelijke ISD-maatregel

De rechtbank Amsterdam heeft op 9 april 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 40-jarige man, die op 17 december 2024 in Amsterdam twee kinderen aanviel. De verdachte, geboren in Polen en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van mishandeling en vernieling. Tijdens de zitting op 26 maart 2025 werden de zaken onder de parketnummers 13/401753-24 (A), 13/285163-24 (B) en 13/314642-24 (C) gevoegd. De officier van justitie, mr. F.E.A. Duyvendak, vorderde een voorwaardelijke ISD-maatregel van twee jaar, terwijl de verdediging pleitte voor een deels voorwaardelijke straf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de mishandeling van de kinderen en de vernieling van fietsen, maar sprak hem vrij van de vernieling van een auto. De rechtbank legde de voorwaardelijke ISD-maatregel op, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en ambulante behandeling, en stelde een proeftijd van twee jaar vast. De benadeelde partij in zaak B werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummers: 13.401753.24, 13.285163.24 (ter terechtzitting gevoegd) en 13.314642.24 (ter terechtzitting gevoegd)
[verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/401753-24 (A), 13/285163-24 (B) en 13/314642-24 (C)
Datum uitspraak: 9 april 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] 1985,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [verblijfsadres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 maart 2025.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.E.A. Duyvendak, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. I. Tol, advocaat te Koog aan de Zaan, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A:
1. mishandeling van [ slachtoffer 1] op 17 december 2024;
2. vernieling van fietsen op 17 december 2024;
3. mishandeling van [slachtoffer 2] op 17 december 2024;
Zaak B:vernieling van een auto van [slachtoffer 3] op 27 augustus 2024;
Zaak C:vernieling van een auto van [slachtoffer 4] op 2 oktober 2024.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de feiten in zaak B en C, omdat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat verdachte de vernielingen van de auto’s heeft gepleegd. De feiten in zaak A kunnen wel worden bewezen. De officier van justitie heeft daartoe de relevante bewijsmiddelen opgesomd.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van zaak B en zaak C, wegens onvoldoende wettig bewijs. Verdachte moet ook worden vrijgesproken van feit 1 en 3 in zaak A. Verdachte heeft vanaf zijn aanhouding ontkend dat hij de kinderen heeft mishandeld. Bovendien had hij een tas met verzamelde flesjes en blikjes in zijn handen, waardoor het fysiek niet eens mogelijk was om de kinderen te mishandelen. Ten aanzien van feit 2 in zaak A heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak van zaak B: vernieling van een auto van [slachtoffer 3]
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte de auto van [slachtoffer 3] heeft vernield. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
3.3.2.
Oordeel over zaak A
Feit 1 en feit 3: mishandeling van [ slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
De rechtbank acht bewezen dat verdachte [ slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft mishandeld. Zij overweegt daartoe als volgt.
Aangeefster [ slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij op 17 december 2024 omstreeks 11:00 uur met haar klasgenoten en lerares naar de bushalte op de Oostzanerdijk in Amsterdam liep. Zij zag dat een man met blauwe kleding haar richting op kwam lopen en ineens werd ze met kracht door die man bij haar linker pols gegrepen. Daarna voelde ze een harde klap met een langwerpig voorwerp tegen haar kaak en nek. Ze had meteen veel pijn. De man was aan het schreeuwen en liep vervolgens naar een klasgenootje. Aangever [naam 1] heeft verklaard dat er onrust was in de groep en dat hij hoorde dat er iemand geslagen was. Opeens zag hij dat een man met een blauwe jas en blauwe tas naar hen toe kwam lopen en dat de man een ijzeren staaf uit zijn tas pakte. Vervolgens heeft de man hem met de ijzeren staaf op zijn voet geslagen. Aangever voelde pijn bij zijn linkervoet. Na de aangifte legitimeerde aangever zich met een geldig identiteitsbewijs op naam van [slachtoffer 2] . Getuige [getuige 1] zag dat de man [ slachtoffer 1] bij zijn linker pols pakte. Hij pakte haar zo stevig vast dat ze geen kant op kon. Vervolgens sloeg de man haar met een ijzeren staaf tegen haar nek of kaak. Vervolgens liep de man naar [naam 1] toe en de man sloeg [naam 1] met die ijzeren staaf tegen zijn enkel. De verbalisanten die ter plaatste kwamen hebben verdachte om 11:46 uur aangehouden op de Kometensingel. Hij droeg een blauwe jas, een blauwe Albert Heijn tas en had een ijzeren voorwerp bij zich.
De rechtbank is op grond van voornoemde bewijsmiddelen (die ook zijn opgenomen in de bijlage II bij dit vonnis), in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat verdachte de persoon is die [ slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft mishandeld. De rechtbank concludeert dat feit 1 en feit 3 kunnen worden bewezen.
Feit 2: vernieling van fietsen
De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen in het dossier en de bekennende verklaring van verdachte op de zitting van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte op 17 december 2024 fietsen heeft vernield. Nu verdachte dit feit heeft bekend en de raadsvrouw geen vrijspraak heeft bepleit, wordt op grond van het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
3.3.3.
Oordeel over zaak C: vernieling van een auto van [slachtoffer 4]
Anders dan de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat het feit in zaak C kan worden bewezen. Zij overweegt daartoe als volgt.
Aangeefster [slachtoffer 4] heeft op 2 oktober 2024 aangifte gedaan van vernieling van de spiegel van haar auto met kenteken [kenteken] . Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij een persoon door de Alkmaarstraat zag fietsen en dat die persoon met zijn hand tegen de spiegel van het voertuig met kenteken [kenteken] sloeg. [getuige 2] zag dat de spiegel stuk was. De man droeg een donkerblauwe jas en hij had een grote blauwe tas achterop zijn fiets. De verbalisanten die ter plaatse kwamen, zagen in de melding dat de persoon iets blauws op zijn bagagedrager zou vervoeren en dat dit volgens de melder om een tent zou kunnen gaan. De verbalisanten hebben vervolgens verdachte aangehouden, die aan het signalement voldeed. In het dossier is een foto van een fiets gevoegd met een blauwe tas met een tent op de bagagedrager. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat die fiets met de tent van hem is.
De rechtbank is op grond van voornoemde bewijsmiddelen van oordeel dat verdachte de persoon is die de spiegel van de auto van [slachtoffer 4] heeft beschadigd.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Zaak A
1.
op 17 december 2024 te Amsterdam, [ slachtoffer 1] heeft mishandeld door haar
- bij haar pols vast te pakken en vast te houden en vervolgens
- met een hard voorwerp, tegen haar kaak en nek te slaan;
2.
op 17 december 2024 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk fietsen die aan onbekend gebleven personen toebehoorden, heeft vernield;
3.
op 17 december 2024 te Amsterdam, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem (met kracht), met een hard voorwerp tegen zijn enkel te slaan;
Zaak C
hij op 2 oktober 2024 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een auto (met het kenteken [kenteken] ), die aan [slachtoffer 4] toebehoorde, heeft beschadigd.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Voorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaar, zonder aftrek van voorarrest.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht om geen ISD-maatregel, maar een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden aan verdachte op te leggen. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om een voorwaardelijke ISD-maatregel aan verdachte op te leggen.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de voorwaardelijk op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van [ slachtoffer 1] (12 jaar oud) en [slachtoffer 2] (13 jaar oud), door hen met een hard voorwerp te slaan. Verdachte heeft de slachtoffers uit het niets aangevallen toen zij met hun schoolklas op straat liepen. Daarmee heeft verdachte inbreuk gemaakt op hun lichamelijke integriteit. De rechtbank neemt dat verdachte kwalijk, temeer nu het jonge kinderen zijn en de mishandelingen op de openbare weg hebben plaatsgevonden.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan de vernieling van fietsen en het beschadigen van een auto.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering van 14 maart 2025, opgemaakt door E.L. Willems. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Bij verdachte is sprake van een patroon in het plegen van vernielingen en hij voldoet aan de harde eisen voor de ISD-maatregel. Naast een pro-criminele houding ziet de reclassering aanwijzingen voor beperkte copingvaardigheden en een gebrekkige agressieregulatie. Risicofactoren lijken te liggen in de houding en het psychosociaal functioneren. Problemen op praktische leefgebieden zoals wonen, werken en inkomen dragen daarnaast bij aan het in stand houden van het al langer durende dakloze bestaan van verdachte.
Ondanks twijfels over de haalbaarheid van een reclasseringstoezicht, gelet op de vermoedelijk aanwezige middelenproblematiek en de wisselende motivatie van verdachte, neigt de reclassering naar het adviseren van een voorwaardelijke ISD-maatregel. Verdachte verblijft vooralsnog rechtmatig in Nederland en het is niet uitgesloten dat hij recht heeft op een sociale voorzieningen. Stichting Barka ziet mogelijkheden voor huisvesting en werk. Bij het inzetten van (reclasserings)interventies is taal geen belemmering. Er zijn vooralsnog geen signalen dat verdachte in detentie harddrugs gebruikt, wat zou betekenen dat hij inmiddels langere tijd abstinent van middelen is. De reclassering kan niet vaststellen dat verdachte voldoet aan de zachte criteria voor het opleggen van een ISD-maatregel. Er waren (weliswaar beperkte) mogelijkheden voor begeleiding in een vrijwillig kader en verdachte heeft deze niet aangegrepen. Aan verdachte is echter nooit hulp aangeboden binnen een verplicht kader en de reclassering wil hem hierin een kans geven. Het stevige kader van een voorwaardelijke ISD-maatregel is belangrijk om extra motivatie te creëren voor verdachte om zich in te zetten voor bijzondere voorwaarden. De reclassering adviseert om een voorwaardelijke ISD-maatregel aan verdachte op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, begeleid/beschermd wonen of maatschappelijke opvang, ambulante behandeling met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname en het meewerken aan middelencontrole.
De rechtbank heeft voornoemde reclasseringswerker op de zitting als deskundige gehoord. Zij heeft de informatie uit het reclasseringsrapport bevestigd en in aanvulling daarop verklaard dat een stevig kader nodig is om verdachte te motiveren om aan de bijzondere voorwaarden mee te werken. Oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarden is daarom niet wenselijk. Verder heeft de reclasseringswerker op de zitting geadviseerd om het vonnis dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Oplegging van de voorwaardelijke ISD-maatregel
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 10 februari 2025 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 27 augustus 2024 ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten.
De rechtbank stelt vast dat aan de formele eisen voor het opleggen van een ISD-maatregel voldaan.
De rechtbank is echter van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op dit moment (nog) niet opportuun is. Aan verdachte is immers nooit hulp aangeboden binnen een verplicht kader. Gelet op de omstandigheid dat de verdachte hulpverlening lijkt te accepteren, acht de rechtbank de veiligheid van personen en goederen, alsmede de beveiliging van de maatschappij daarmee voldoende gewaarborgd.
Anders dan door de officier van justitie gevorderd, zal de rechtbank daarom volstaan met de oplegging van een voorwaardelijke ISD-maatregel, zodat verdachte kan worden begeleid en behandeld. De rechtbank zal de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij geholpen wil worden en dat hij aan alle voorwaarden wil meewerken. Als verdachte zich niet aan deze voorwaarden houdt, dan kan – als stevige stok achter de deur – alsnog de ISD-maatregel ten uitvoer worden gelegd. De door de raadsvrouw (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden volstaat niet, omdat daar onvoldoende strafdreiging van uitgaat. De rechtbank acht een strak kader nodig om verdachte te motiveren om zich in te zetten voor bijzondere voorwaarden.
De rechtbank zal de ISD-maatregel in voorwaardelijke vorm opleggen voor de maximale termijn van twee jaren en een proeftijd vaststellen voor duur van twee jaren. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht zal niet in mindering worden gebracht op de duur van de ISD-maatregel. De rechtbank stelt daarbij een proeftijd van twee jaren en zal als bijzondere voorwaarden opleggen: een meldplicht, beschermd/begeleid wonen of maatschappelijke opvang, ambulante behandeling met de mogelijkheid tot kortdurende klinische opname en het meewerken aan middelencontrole.
De rechtbank zal niet bevelen dat de voorwaarden en het toezicht daarop dadelijk uitvoerbaar zijn, nu de wet die mogelijkheid niet biedt in het kader van een voorwaardelijke ISD-maatregel.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert € 1.417,91 aan vergoeding van materiële, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte wordt vrijgesproken van het feit in zaak B.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 38p, 57, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak B ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1, 2 en 3 en het in zaak C ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A, feit 1 en feit 3:
telkens: mishandeling;
Ten aanzien van zaak A, feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van zaak C
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort, beschadigen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Beveelt dat deze maatregel
niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1.
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich uiterlijk op de dag na de uitspraak bij de reclassering van het Leger des Heils op het adres Van Swietenlaan 23, 9728 NX in Groningen. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
2.
Beschermd, begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Indien de toezichthouder dit nodig vindt, verblijft veroordeelde in een beschermde woonvorm of een maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zodra er een plek beschikbaar is. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
3.
Ambulante behandeling met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname
Veroordeelde werkt mee aan diagnostiek en, indien geïndiceerd, een ambulante behandeling bij een organisatie voor ambulante forensische verslavingszorg en/of psychiatrie of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling(en) duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Bij een terugval in middelengebruik kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor detoxificatie en stabilisatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling.
4.
Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde werkt mee aan controle op drugs en alcohol. De controle gebeurt met urine- en/of ademonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 38p, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
Verklaart [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Degenaar, voorzitter,
mrs. H.J. Bos en A.M. Grüschke, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Gerven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 april 2025.