ECLI:NL:RBAMS:2025:2329

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
81/326580-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van werkgever voor arbeidsomstandigheden en veiligheid bij dodelijk ongeval in de recyclingsector

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 april 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een bedrijf dat verantwoordelijk werd gehouden voor een dodelijk ongeval dat plaatsvond op 13 april 2023. De verdachte, een recyclingbedrijf, werd beschuldigd van het opzettelijk nalaten van verplichtingen die voortvloeien uit de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit. Tijdens de zitting op 13 maart 2025 werd het onderzoek gesloten en de rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.S. de Weijer, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. A.B. Vissers en mr. E.H. Houwaard.

Het ongeval vond plaats toen een werknemer, [slachtoffer], ernstig gewond raakte en overleed terwijl hij werkte met een Vecoplan-shredder. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet had voldaan aan de veiligheidsvoorschriften en dat er onvoldoende maatregelen waren genomen om de veiligheid van de werknemers te waarborgen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele onderdelen van de tenlastelegging, maar achtte bewezen dat de verdachte opzettelijk had nagelaten een deugdelijke risico-inventarisatie en -evaluatie uit te voeren en dat de shredder niet was voorzien van de vereiste beveiligingsinrichtingen.

De rechtbank legde een geldboete op van € 80.000,-, rekening houdend met de ernst van de overtredingen en de impact van het ongeval op de betrokkenen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van werkgevers om te zorgen voor een veilige werkomgeving en de noodzaak om te voldoen aan de wettelijke vereisten op het gebied van arbeidsomstandigheden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 81/326580-23 (Promis)
Datum uitspraak: 11 april 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische kamer, in de zaak tegen:
[verdachte],
gevestigd op het adres [adres] ,
hierna: [verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 maart 2025. Het onderzoek is (enkelvoudig) gesloten op de terechtzitting van 11 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.S. de Weijer, en van wat de vertegenwoordiger van [verdachte] , [naam 1] , en de raadslieden van [verdachte] , mr. A.B. Vissers en mr. E.H. Houwaard, naar voren hebben gebracht.

2.Inleiding en tenlastelegging

2.1.
Inleiding
[verdachte] is onderdeel van de [bedrijvengroep] groep. Dit is een internationaal concern gespecialiseerd in de recycling van kunststof met meerdere vestigingen in Nederland en het buitenland. [verdachte] exploiteert sinds de jaren ‘90 een kunststofrecyclingbedrijf aan de [adres] . Op deze locatie wordt tuinbouwverpakkingsmateriaal zoals plastic bloempotjes en trays afkomstig van de bloemenveiling in Aalsmeer verwerkt. Dit polystyreenplastic (hierna: PS) wordt met een zogenoemde PS-waslijn schoongemaakt en gerecycled. Het PS materiaal staat in de hal opgeslagen en kan daar door de werknemers van [verdachte] worden gepakt en aan de PS-waslijn worden aangeboden. Aan het begin van de PS-waslijn staat een balenbreker waarmee het PS materiaal klein wordt gemaakt. Vervolgens gaat het PS materiaal via een lopende band omhoog en komt dit via de bovenkant in een verticale shredder van het merk Vecoplan terecht. Daarna wordt het verkleinde PS materiaal via een lopende band afgevoerd zodat het kan worden schoongemaakt.
Op 13 april 2023 vond er tijdens de nachtdienst een dodelijk ongeval in de Vecoplan shredder plaats. Die nacht bediende voorman [naam 2] met twee operators, [slachtoffer] en [naam 3] , de PS-waslijn. Zij probeerden rollen PS te verwerken die te groot waren om op de gebruikelijke manier via de balenbreker aan de PS-waslijn aan te bieden. [naam 2] plaatste met een vorkheftruck een PS rol direct via de bovenkant in de verticale shredder. De shredder liep vervolgens meerdere keren vast, waarschijnlijk door de ongebruikelijke vorm van het PS. Volgens de verklaring van [naam 2] schakelden hij en [slachtoffer] de shredder meerdere keren uit zodat zij de shredder konden betreden om de PS rol uit elkaar te drukken. Hierna verlieten zij de shredder, werd deze opnieuw opgestart en kon de shredder de PS rol weer verwerken. De laatste keer dat zij hiermee bezig waren heeft [naam 2] , volgens zijn verklaring, [slachtoffer] aangestoten, gebaard en gezegd dat hij achter hem aan moest komen en de shredder verlaten. [naam 2] was in de veronderstelling dat [slachtoffer] achter hem aan de shredder uit was gekomen en schakelde de shredder weer in. [slachtoffer] bleek echter nog in de shredder te zijn, waardoor [slachtoffer] zeer ernstige verwondingen opliep waaraan hij ter plaatse is overleden.
Naar aanleiding van dit ongeval heeft de Nederlandse Arbeidsinspectie (hierna: de Arbeidsinspectie) een onderzoek uitgevoerd. Volgens de Arbeidsinspectie blijkt uit dit onderzoek dat [verdachte] meerdere bepalingen van de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: Arbowet en Arbobesluit) heeft overtreden. Op grond van dit onderzoek is het Openbaar Ministerie tot de volgende tenlastelegging gekomen.
2.2.
Tenlastelegging
Aan [verdachte] is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij op 13 april 2023 te Zeewolde, [slachtoffer] arbeid heeft laten verrichten, terwijl niet werd voldaan aan meerdere bepalingen van de Arbowet en het Arbobesluit, terwijl zij wist of redelijkerwijs moest weten dat daardoor levensgevaar of ernstig gevaar voor de gezondheid van [slachtoffer] en/of andere werknemers kon ontstaan.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in de
bijlagebij dit vonnis.

3.Dagvaarding gedeeltelijk nietig

In onderdeel A van de tenlastelegging is opgenomen dat verdachte niet heeft voldaan aan:
“(a) het bepaalde in artikel 3 lid 1 onder b van de Arbeidsomstandighedenwet, immers heeft zij als werkgever onvoldoende gezorgd voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemer(s) inzake alle met de arbeid verbonden aspecten en daartoe onvoldoende beleid gevoerd dat was gericht op zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden, waarbij zij, gelet op de stand van de wetenschap en
professionele dienstverlening, niet in acht heeft genomen dat de gevaren en risico’s voor de veiligheid of de gezondheid van de werknemers zoveel mogelijk in eerste aanleg bij de bron daarvan werden voorkomen of beperkt, en/of naar de mate waarin dergelijke gevaren en risico’s niet bij de bron konden worden voorkomen of beperkt, daartoe voldoende andere doeltreffende maatregelen getroffen waarbij maatregelen gericht op collectieve bescherming voorrang hadden boven maatregelen gericht op individuele bescherming, terwijl dit redelijkerwijs wel van haar als werkgever kon worden gevergd.”
Dit onderdeel van de tenlastelegging is (min of meer) gelijk aan de tekst van artikel 3 lid 1 onder b van de Arbeidsomstandighedenwet en bevat daarmee geen concrete feitelijke gedragingen die [verdachte] worden verweten. De officier van justitie heeft tijdens de zitting desgevraagd alleen in algemene zin aangegeven dat de onderdelen B tot en met F van de tenlastelegging als verfeitelijking van onderdeel A moeten worden gezien. De rechtbank concludeert dat niet duidelijk is welk feitelijk handelen of nalaten dan (tezamen) zouden moeten leiden tot het oordeel dat sprake is van overtreding van artikel 3 lid 1 onder b van de Arbeidsomstandighedenwet. Het is dan ook onduidelijk welk concreet verwijt [verdachte] wordt gemaakt en waartegen zij zich zou moeten verdedigen. De rechtbank oordeelt daarom dat dit onderdeel van de tenlastelegging niet voldoet aan de vereisten van artikel 261 Wetboek van Strafvordering en verklaart de tenlastelegging met betrekking tot dit onderdeel nietig.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde kan worden bewezen.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de in de tenlastelegging genoemde overtredingen van de Arbowet en het Arbobesluit niet kunnen worden bewezen. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de gevaarlijke situatie door het gedrag van voorman [naam 2] is ontstaan en dat dit niet aan [verdachte] kan worden toegerekend. Meer subsidiair kan niet worden bewezen dat [verdachte] wist of moest weten dat door deze overtredingen (kort gezegd) gevaar zou ontstaan.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Samenvatting
De rechtbank acht bewezen dat [verdachte] niet heeft voldaan aan de bepalingen van de Arbowet en het Arbobesluit die in onderdelen B en F van de tenlastelegging worden genoemd, terwijl zij wist of redelijkerwijs moest weten dat daardoor levensgevaar of ernstig gevaar voor de gezondheid van [slachtoffer] (en/of andere werknemers) kon ontstaan. De rechtbank acht niet bewezen dat [verdachte] niet heeft voldaan aan de bepalingen van de Arbowet en het Arbobesluit die in onderdelen C, D en E van de tenlastelegging worden genoemd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.3.2.
Algemene vaststellingen
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
[verdachte] heeft verklaard dat [verdachte] in totaal over tientallen machines beschikt, waaronder shredders en maalmolens. [2] [verdachte] had een arbeidsovereenkomst met [slachtoffer] van 2 september 2022 tot 1 mei 2023 waardoor zij de werkgever van [slachtoffer] was. [3] [slachtoffer] was op 13 april 2023 met, onder andere, [naam 2] aan het werk [4] en verwerkte PS door middel van de Vecoplan-shredder in de PS-waslijn. [5] De werkzaamheden en het ongeval vonden plaats op de locatie van [verdachte] op het adres [adres] . [6]
De rechtbank bespreekt hierna eerst de vrijspraken van onderdelen C, D en E van de tenlastelegging en daarna de bewezenverklaringen voor onderdelen B en F. Daarna volgt de conclusie dat hierdoor gevaar voor [slachtoffer] en/of andere werknemers te verwachten was, dat [verdachte] dit wist of redelijkerwijs moest weten, en dat zij deze feiten opzettelijk heeft gepleegd.
4.3.3.
Vrijspraken onderdelen C, D en E van de tenlastelegging
Onderdeel C
In onderdeel C is opgenomen dat [verdachte] heeft gehandeld in strijd met:
“het bepaalde in artikel 8 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet, immers is door haar als werkgever nagelaten ervoor te zorgen dat de werknemers doeltreffend worden ingelicht over de te verrichten werkzaamheden en de daaraan verbonden risico's, alsmede over de maatregelen die erop gericht zijn deze risico 's te voorkomen of te beperken, immers heeft zij
- niet in haar personeelshandboek (in de Poolse taal) de veiligheidsrisico’s met betrekking tot de specifieke machines, waaronder de (Vecoplan-)shredder, laten opnemen; en/of
- niet voldoende gewaarborgd dat kennisoverdracht met betrekking tot de veiligheidsvoorschriften op de werkvloer aan (nieuwe) collega’s werd gegarandeerd.”
Ten aanzien van het eerste gedachtestreepje blijkt uit het dossier dat [verdachte] haar werknemers wees op het gevaar van shredders in het algemeen. Dit gebeurde onder andere door een PowerPointpresentatie die door alle werknemers moest worden bekeken. Deze presentatie betrof verschillende vormen van veiligheid. Werknemers moesten een verklaring ondertekenen dat zij van deze presentatie hadden kennisgenomen. In het dossier bevindt zich ook een dergelijke verklaring van [slachtoffer] dat hij deze presentatie in de Poolse taal heeft bekeken. Daarnaast verstrekte [verdachte] veiligheidsinstructies met betrekking tot de shredders. Daarin werd door middel van een stappenplan beschreven hoe moest worden gehandeld als materiaal vastzat in een shredder. Dit stappenplan was onder andere te vinden op de shredder. In dit stappenplan werd melding gemaakt van veiligheidsmaatregelen. Dat de veiligheidsrisico’s van specifieke machines waaronder de Vecoplan shredder niet in het personeelshandboek stonden betekent nog niet dat werknemers niet doeltreffend werden ingelicht over veiligheidsrisico’s. Artikel 8 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet schrijft namelijk niet voor dat dit in het personeelshandboek moet gebeuren. Dit mag ook op andere wijze gebeuren en uit het voorgaande blijkt dat [verdachte] dit heeft gedaan.
Ten aanzien van het tweede gedachtestreepje blijkt uit het dossier en het verhandelde ter zitting dat de kennisoverdracht voor een groot deel mondeling verliep en dat nieuwe werknemers het vak leerden van ervaren werknemers. Om tot een bewezenverklaring te komen had het op de weg van het Openbaar Ministerie gelegen verder uiteen te zetten wat [verdachte] nog meer had moeten doen, waarom dit noodzakelijk was en dat door het ontbreken van deze aanvullende maatregelen artikel 8 lid 1 Arbowet is overtreden. Dit is echter niet gebeurd.
De rechtbank komt dan ook niet tot de conclusie dat [verdachte] haar werknemers onvoldoende (doeltreffend) heeft ingelicht over de te verrichten werkzaamheden, de risico’s daarvan en de maatregelen die werden getroffen om ervoor te zorgen dat deze risico’s niet zouden intreden. De rechtbank spreekt [verdachte] dan ook vrij van het overtreden van deze bepaling.
Onderdeel D
In onderdeel D is opgenomen dat [verdachte] heeft gehandeld in strijd met:
“het bepaalde in artikel 7.4a lid 1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, immers is door haar als werkgever nagelaten ervoor te zorgen dat een arbeidsmiddel waarvan de veiligheid afhangt van de wijze van installatie, te weten de (Vecoplan-)shredder, na de installatie en voordat het voor de eerste maal in gebruik wordt genomen, wordt gekeurd op de juiste wijze van installatie en goed en veilig functioneren, immers was bij installatie de shredder, in tegenstelling tot wat was voorgeschreven in de bedieningshandleiding van de shredder (DOC-005-04), de opstellingszone van het bedieningspaneel niet zo ingericht dat er vanaf het bedieningspaneel (voldoende) zicht was op de gevaarlijke delen van de machine.”
Artikel 7.4a lid 1 Arbobesluit verplicht de werkgever arbeidsmiddelen waarvan de veiligheid afhangt van de wijze van installatie, voor het eerste gebruik te laten keuren op de juiste wijze van installatie en goed en veilig functioneren. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt dat de Vecoplan shredder een dergelijk arbeidsmiddel is en dat deze voor het eerste gebruik niet (extern) was gekeurd op de juiste wijze van installatie en goed en veilig functioneren. In de tenlastelegging is de overtreding van dit artikel echter verfeitelijkt met de stelling dat in tegenstelling tot wat was voorgeschreven in de bedieningshandleiding vanaf het bedieningspaneel geen zicht op de gevaarlijke delen van de shredder was. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt inderdaad dat, in tegenstelling tot wat was voorgeschreven in de bedieningshandleiding, de opstellingszone van het bedieningspaneel niet zo was ingericht dat vanaf het bedieningspaneel voldoende zicht was op de gevaarlijke delen van de machine. Deze verfeitelijking kan echter niet leiden tot de conclusie dat de shredder na de installatie niet was gekeurd en dat dus artikel 7.4a lid 1 Arbobesluit is geschonden. Door deze wijze van ten laste leggen door de officier van justitie kan de rechtbank niet anders dan [verdachte] hiervan vrijspreken.
Onderdeel E
In onderdeel E is opgenomen dat [verdachte] heeft gehandeld in strijd met:
“(e) het bepaalde in artikel 7.5 lid 2 en lid 3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, immers is door haar als werkgever nagelaten ervoor te zorgen dat onderhouds-, reparatie- en reinigingswerkzaamheden, dan wel productie- en afstelwerkzaamheden, met/aan een arbeidsmiddel slechts worden uitgevoerd indien het arbeidsmiddel is uitgeschakeld en drukloos of spanningsloos is gemaakt,
immers was de hoofdschakelaar van de shredder niet voorzien van een of meer (persoonlijke) sloten (een zogenoemd LOTOTO-systeem).”
Dit onderdeel van de tenlastelegging suggereert dat het gebruiken van een volledig LOTOTO-systeem de enige manier is om de shredder uit te schakelen en druk- of spanningsloos te maken. Dat is niet het geval en [verdachte] heeft voldoende duidelijk gemaakt dat zij een andere methode hanteerde die er op neerkwam dat de shredder door middel van twee schakelaars druk- of spanningsloos werd gemaakt voordat daaraan werkzaamheden werden verricht. Het ontbreken van een LOTOTO-systeem betekent op zichzelf dan ook niet dat artikel 7.5 lid 2 en 3 Arbobesluit is overtreden. Dat het LOTOTO-systeem een beproefde en veiligere procedure is om werknemers te beschermen doet daaraan niet af. De rechtbank spreekt [verdachte] vrij van dit onderdeel van de tenlastelegging.
4.3.4.
Bewijsmotivering
Onderdeel B
In onderdeel B is opgenomen dat [verdachte] heeft gehandeld in strijd met:
“(b) het bepaalde in artikel 5 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet, immers is door haar als werkgever nagelaten een arbeidsomstandighedenbeleid te voeren, waarbij in een inventarisatie en evaluatie, schriftelijk was vastgelegd welke risico's
de arbeid voor de werknemers met zich brengt, te weten de risico’s met betrekking tot het werken met een (Vecoplan-)shredder (van de PS-waslijn).”
Uit artikel 5 lid 1 Arbowet volgt dat de werkgever:
- de risico’s moet vastleggen die de arbeid voor de werknemers met zich brengt. Dit schriftelijke stuk heet de risico-inventarisatie en -evaluatie; en
- schriftelijk in de risico-inventarisatie en -evaluatie moet vastleggen welke maatregelen binnen welke termijn genomen zullen worden in verband met die risico’s. Dit onderdeel van de risico-inventarisatie en -evaluatie heet het plan van aanpak.
Dit is in de memorie van toelichting bij de Arbowet (Tweede Kamer, vergaderjaar 1997-1998, 25879, nr. 3) als volgt toegelicht:
“Om een doeltreffend arbeidsomstandighedenbeleid te voeren moet de werkgever een goed inzicht hebben in de gevaren die zich in zijn bedrijf kunnen voordoen. Een dergelijk inzicht maakt het mogelijk prioriteiten te stellen en planmatig de gesignaleerde gevaren te voorkomen en te beperken. Vandaar dat in het eerste lid van artikel 5 is bepaald dat het arbobeleid van de werkgever gebaseerd moet zijn op een
deugdelijke en op schrift gestelde inventarisatie en evaluatie van de gevaren die de arbeid met zich kan brengen en wat de aard en de ernst van deze gevaren zijn. De omvang en de inhoud van de inventarisatie zal van bedrijf tot bedrijf verschillen. Onder de bedoelde gevaren worden onder meer begrepen de gevaren van de werktuigen,
machines, toestellen en andere hulpmiddelen bij de arbeid, de stoffen of preparaten waarmee wordt gewerkt en de inrichting van de arbeidsplaats.[onderstrepingen door rechtbank]”
Uit artikel 14 van de Arbowet in combinatie met artikel 2.1 van de Arbeidsomstandighedenregeling volgt dat [verdachte] de risico-inventarisatie en -evaluatie (hierna: RI&E) moet laten toetsen door een gecertificeerde arbodienst of een gecertificeerde kerndeskundige.
Uit het dossier blijkt dat het bedrijf Perspectief op 3 september 2020 in opdracht van [verdachte] een RI&E rapport heeft opgesteld. [7] Hierin wordt echter in het geheel niet ingegaan op de risico’s die het werken met de machines/shredders voor de werknemers van [verdachte] kon hebben. In deze RI&E staat namelijk expliciet opgenomen dat machine RI&E’s niet aanwezig zijn. [8] Ook onder het kopje “
Wettelijk verplichte inventarisatie / evaluatie van: Arbeidsmiddelen en Machineveiligheid” staat: “Nadere inventarisatie machineveiligheid/arbeidsmiddelen vereist”. [9] In het “Plan van aanpak” van Perspectief van 3 september 2020 staat ook onder het kopje “Aandachtspunten machineveiligheid” dat er geen machine-RI&E aanwezig is. Als één van de beheersmaatregelen is in dit document opgenomen dat een dergelijke aanvullende machine-RI&E moet worden opgemaakt, zodat op basis hiervan aanvullende maatregelen genomen kunnen worden. [10] [verdachte] heeft tijdens de zitting bevestigd dat deze machine RI&E op 13 april 2023 nog niet was opgesteld. [11]
Daarmee staat vast dat [verdachte] niet heeft voldaan aan de vereisten van artikel 5 lid 1 Arbowet omdat [verdachte] niet beschikte over een deugdelijke en op schrift gestelde RI&E van de gevaren die de arbeid met zich kan brengen en wat de aard en de ernst van deze gevaren zijn. Door in het geheel niet (extern) te laten onderzoeken en/of toetsen wat de gevaren van de machines (en de Vecoplan shredder in het bijzonder) zijn kan niet gezegd worden dat [verdachte] deugdelijk geïnformeerd was over de aard en ernst van de gevaren van deze machines. Terwijl die machines nu juist de kern vormden van het recyclebedrijf van [verdachte] . Van [verdachte] mocht daarom worden verwacht dat zij aandacht zou geven aan de risico’s van deze machines. Daaraan doet niet aan af dat [verdachte] tijdens de zitting heeft verklaard dat de risico’s van het werken met de shredder wel intern beoordeeld zijn. Interne adviezen van ‘deskundigen’ binnen [verdachte] zouden daarnaast ter harte zijn genomen en toegepast op de PS-waslijn en de shredder. De Arbowet vereist echter juist dat externe deskundigen deze beoordeling doen. De rechtbank acht dit onderdeel van de tenlastelegging dan ook bewezen.
Onderdeel F
In onderdeel F is opgenomen dat [verdachte] heeft gehandeld in strijd met:
“(f) het bepaalde in artikel 7.7 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, immers is door haar als werkgever nagelaten de betreffende shredder, terwijl de bewegende delen van dit arbeidsmiddel gevaar (kunnen) opleveren, (afdoende) te voorzien van zodanige schermen en/of beveiligingsinrichtingen, dat dit gevaar zoveel mogelijk werd voorkomen en/of konden die schermen en/of beveiligingsinrichting(en) eenvoudig worden genegeerd en/of buiten werking worden gesteld,
immers: werden door het (permanent) opgestelde bordes en het luik in de vultrechter, dat niet was voorzien van een afscherming en/of een veiligheidsvergrendeling, de veiligheidsafstanden niet gewaarborgd, waardoor:
- het mogelijk was om toegang te krijgen tot de shredder en/of de gevaarlijke delen daarvan binnen die veiligheidsafstand en/of de machine kon worden betreden, terwijl deze ingeschakeld was; en/of
- het mogelijk was de shredder in te schakelen terwijl personen zich in de shredder of in de gevarenzone daarvan bevonden;”
Kort gezegd wordt de werkgever in artikel 7.7 lid 1 jo. lid 4 Arbobesluit verplicht arbeidsmiddelen met bewegende delen die gevaar opleveren, te voorzien van schermen en/of beveiligingsinrichtingen die dit gevaar zoveel mogelijk voorkomen en die niet makkelijk kunnen worden omzeild.
De Arbeidsinspectie heeft onderzoek gedaan naar de opstelling van de Vecoplan-shredder. Uit dit onderzoek blijkt dat naast de shredder een bordes met een traptoegang stond opgesteld. Vanaf dit bordes kon de shredder met een knop worden uitgeschakeld/spanningsloos worden gemaakt en was de shredder met een trap te betreden. [12] De toegang tot de op de shredder geplaatste trechter kon worden afgesloten met een beweegbaar deel (hierna: het luik). Dit luik was voorzien van een vergrendeling, maar zonder (automatisch) afsluitmechanisme. Op de trechter bevonden zich geen veiligheidsschakelaars. [13]
[naam 2] heeft verklaard dat er een schep bij de shredder stond, waarmee het te verwerken materiaal in de shredder vanaf het bordes kon worden aangedrukt en weggeduwd terwijl de shredder draaide en dat tijdens die werkzaamheden de klep (de rechtbank begrijpt: het luik) open stond. [14] [verdachte] heeft verklaard dat het klopt dat de shredder niet automatisch uitschakelde wanneer het luik werd geopend. [15]
[naam 4] , monteur bij [verdachte] , heeft verklaard dat hij al 15 jaar bij [verdachte] werkt en dat hij niet anders weet dan dat het bordes er stond. [16] [naam 2] heeft verklaard dat het bordes al 6 jaar op dezelfde plek aan de PS-waslijn stond. [17]
Uit het dossier blijkt tot slot dat de hoogte van de afscherming van de gevaarlijke bewegende delen van de shredder, bij een dichtgeklapt luik 1,2 meter was. Bij een opengeklapt luik was sprake van een hoogte van 0,8 meter. [18] Dit terwijl in de gebruikershandleiding van de shredder voor dit onderdeel een minimale veiligheidsafstand van 1,2 meter werd vereist. [19]
De verdediging heeft zich ten aanzien van dit laatste onderdeel op het standpunt gesteld dat de vaststelling van deze afstand in het dossier niet klopt. Volgens de verdediging moet de veiligheidsafstand namelijk vanaf de grond worden gemeten en niet vanaf het bordes. Zoals [verdachte] heeft verklaard, was het bordes namelijk verrijdbaar en was het de bedoeling dat dit borders als een verplaatsbare ladder werd gebruikt. Ter terechtzitting heeft [verdachte] echter erkend dat het bordes in de praktijk zo goed als permanent tegen de shredder aan stond. De rechtbank overweegt dat onder die omstandigheden het bordes feitelijk als permanent onderdeel van de shredder kon worden aangemerkt. Daarom moet de veiligheidsafstand worden gemeten vanaf het bordes. Uit het voorgaande blijkt dan ook dat bij een geopend luik, niet aan de voorgeschreven veiligheidsafstand werd voldaan, terwijl de machine niet automatisch uitschakelde bij opening van het luik.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat een automatische vergrendeling geen vereiste is. De trechter (waarin het luik zich bevond), was namelijk als extra verhoging op de shredder geplaatst en was daarmee een middel om de shredder veiliger te maken. Bovendien was de shredder zelf op hoogte geplaatst. De rechtbank is echter van oordeel dat de verhoogde trechter de toegang tot de shredder weliswaar bemoeilijkte, maar dat de eventuele veiligheidsfunctie hiervan en de veiligheidsafstand door het permanent opgestelde bordes en het handmatig te openen luik (bij opening) werd opgeheven.
De rechtbank oordeelt gezien het voorgaande als volgt. Doordat het luik niet was voorzien van een automatische vergrendeling als de shredder was ingeschakeld en evenmin van een automatische uitschakeling van de shredder als het luik werd geopend, was het mogelijk de shredder te betreden terwijl deze ingeschakeld was. Bovendien was het mogelijk de shredder met de knop die vanaf het bordes kon worden bediend weer in te schakelen terwijl zich iemand in de shredder bevond. was. Gezien het voorgaande oordeelt de rechtbank dan ook dat kan worden bewezen dat [verdachte] de shredder niet heeft voorzien van schermen en/of beveiligingsinrichtingen die zoveel mogelijk voorkomen dat gevaar intreedt en die niet makkelijk kunnen worden omzeild. De rechtbank acht dan ook bewezen dat [verdachte] niet aan artikel 7.7 Arbobesluit heeft voldaan.
(Wetenschap van) gevaar voor [slachtoffer] en/of andere medewerkers
In de gebruikershandleiding van de Vecoplan-shredder staat dat bij gebruik van de shredder lichamelijk en dodelijk letsel kan ontstaan. Dit in het bijzonder wanneer (onder andere) vereiste veiligheidsvoorzieningen ontbreken of niet werken. Dit gevaar wordt beschreven direct nadat is beschreven dat de shredder een niet-voltooide machine is die voor de inbouw of samenbouw met andere machines bestemd is. [verdachte] wordt er door de fabrikant op gewezen dat de inbedrijfstelling van de machine overeenkomstig de wet verboden is voordat een verklaring voorhanden is waaruit blijkt dat (kort gezegd) de machine goed en in overeenstemming met de machinerichtlijn is ingebouwd. In de inbouwverklaring voor niet-voltooide machines van 10 september 2018 is deze waarschuwing herhaald. [verdachte] heeft verklaard dat het klopt dat de shredder en de PS-waslijn voor de inbedrijfstelling niet door een extern bedrijf zijn gekeurd. Daarnaast bleek al uit de RI&E uit 2020 dat nader onderzoek naar de risico’s van de shredder noodzakelijk was.
[verdachte] heeft echter vóór 13 april 2023 geen machine RI&E laten uitvoeren. Daarnaast zijn geen voorzieningen getroffen waarmee werd voorkomen dat het mogelijk was om de machine te betreden terwijl deze in werking was of waarmee werd voorkomen dat het mogelijk was om de machine in te schakelen terwijl zich iemand in de machine bevond.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande en de hiervoor vastgestelde overtredingen van de Arbowet en het Arbobesluit vast dat levensgevaar of gevaar voor ernstige schade aan de gezondheid van [slachtoffer] en/of andere werknemers te verwachten was.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevaarlijke situatie die kon ontstaan, niet aan [verdachte] kan worden toegerekend vanwege ongebruikelijk handelen van de voorman [naam 2] op 13 april 2023. De rechtbank oordeelt echter dat het voornoemde gevaar reeds kon ontstaan door het niet doen van een RI&E in combinatie met het ontbreken van voldoende veiligheidsmaatregelen bij een gevaarlijke machine. Het handelen van [naam 2] , ongebruikelijk of niet, is hiervoor niet relevant. De rechtbank verwerpt dit verweer dan ook.
De rechtbank is op grond van het voorgaande tevens van oordeel dat het niet anders kan dan dat [verdachte] wist of redelijkerwijs moest weten dat er sprake was van een zeer gevaarlijke machine en dat bij het niet voldoen aan de vereiste veiligheidsvoorschriften (levens)gevaar voor de gebruikers van die machine kon ontstaan. Daar was [verdachte] immers bij herhaling op gewezen. De rechtbank stelt vast dat het niet anders kan dan dat [verdachte] wist of redelijkerwijs moest weten dat er een (levens)gevaarlijke situatie voor [slachtoffer] en/of andere werknemers kon ontstaan.
Opzettelijk
In de motivering van het voorgaande ligt besloten dat de overtredingen van de Arbowet en het Arbobesluit opzettelijk zijn gepleegd. [verdachte] wist dat zij aanvullend onderzoek moest laten doen aan de shredder (artikel 5 Arbowet), maar heeft dit niet gedaan en heeft (mede daardoor) de aanmerkelijke kans aanvaard dat niet werd voldaan aan de veiligheidsvereisten van artikel 7.7 Arbobesluit. Aangezien de rechtbank heeft vastgesteld dat [verdachte] wist of redelijkerwijs moest weten dat daardoor gevaar voor werknemers kon ontstaan, heeft zij het ten laste gelegde opzettelijk gepleegd.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht gezien het voorgaande bewezen dat [verdachte] op 13 april 2023 te Zeewolde, in haar hoedanigheid als werkgever, opzettelijk handelingen heeft nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en de daarop rustende bepalingen,
immers heeft verdachte, op het adres [adres] , zijnde een arbeidsplaats als bedoeld in artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet, door [slachtoffer] , zijnde een werknemer van verdachte, arbeid laten verrichten, bestaande die arbeid onder meer uit - zakelijk weergegeven - het versnipperen van polystyreen met behulp van een shredder, terwijl niet werd voldaan aan:
( b) het bepaalde in artikel 5 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet, immers is door haar als werkgever nagelaten een arbeidsomstandighedenbeleid te voeren, waarbij in een inventarisatie en evaluatie, schriftelijk was vastgelegd welke risico's
de arbeid voor de werknemers met zich brengt, te weten de risico’s met betrekking tot het werken met een Vecoplan-shredder van de PS-waslijn; en/of
( f) het bepaalde in artikel 7.7 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, immers is door haar als werkgever nagelaten de betreffende shredder, terwijl de bewegende delen van dit arbeidsmiddel gevaar kunnen opleveren, afdoende te voorzien van zodanige schermen en beveiligingsinrichtingen, dat dit gevaar zoveel mogelijk werd voorkomen, immers konden die schermen en beveiligingsinrichtingen eenvoudig worden genegeerd en/of buiten werking worden gesteld,
immers: werden door het (permanent) opgestelde bordes en het luik in de vultrechter, dat niet was voorzien van een veiligheidsvergrendeling, de veiligheidsafstanden niet gewaarborgd, waardoor:
- het mogelijk was om toegang te krijgen tot de shredder en de gevaarlijke delen daarvan binnen die veiligheidsafstand en de machine kon worden betreden, terwijl deze ingeschakeld was en
- het mogelijk was de shredder in te schakelen terwijl personen zich in de shredder of in de gevarenzone daarvan bevonden;
terwijl daardoor, naar zij wist of redelijkerwijs moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van die [slachtoffer] en/of één of meer werknemers, te verwachten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. [verdachte] is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van [verdachte] uitsluit. [verdachte] is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 100.000,-.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de meewerkende houding van [verdachte] met betrekking tot het onderzoek. Daarnaast heeft [verdachte] het veiligheidsbeleid binnen het bedrijf in de breedste zin na het ongeval herzien. Met betrekking tot de hoogte van de geldboete refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de omstandigheden van [verdachte] , zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
[verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van twee bepalingen van de Arbowet en het Arbobesluit, waardoor levensgevaar voor werknemers kon ontstaan. Dit is een ernstig feit. Werkgevers worden geacht zorg te dragen voor een veilige werkomgeving en dienen zich daarbij te houden aan de bepalingen uit de Arbowet en het Arbobesluit. [verdachte] was gewaarschuwd dat het nodig was om (onder andere) een machine-RI&E te laten doen, maar besloot desondanks dat interne controle en onderzoek voldoende was. Het was bovendien mogelijk de Vecoplan-shredder te betreden terwijl deze aanstond en de shredder in te schakelen terwijl iemand zich in de shredder bevond. Weliswaar bestonden er maatregelen om dit te voorkomen (kort gezegd: een ‘veiligheidsinstructie shredder’ met een tien stappenplan), maar deze maatregelen waren volledig afhankelijk van menselijk handelen. Werknemers maken nu eenmaal fouten en het was onder deze omstandigheden de verantwoordelijkheid van [verdachte] om werknemers tegen zichzelf in bescherming te nemen. Daarbij weegt de rechtbank mee dat sprake was van communicatieproblemen tussen werknemers, omdat zij verschillende talen spraken en omdat er in de fabriekshal veel lawaai was waardoor het moeilijk was om elkaar te begrijpen en te verstaan. [verdachte] had dan ook meer moeten en kunnen doen om gevaar te voorkomen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van [verdachte] van 30 januari 2025. Hieruit blijkt dat [verdachte] niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Wel is haar bij strafbeschikking van 17 januari 2024 een geldboete van € 18.000,- en van 29 november 2024 een geldboete van € 2.000,- opgelegd. De rechtbank houdt met deze geldboetes rekening in het kader van artikel 63 Wetboek van Strafrecht, aangezien deze zijn opgelegd tussen het plegen van onderhavig feit en dit vonnis.
De door de officier van justitie geëiste geldboete van € 100.000,- zou in principe passend zijn voor een zaak van deze omvang en ernst. De rechtbank houdt echter in het voordeel van [verdachte] rekening met de omstandigheid dat zij direct na het ongeval begonnen is met het doorvoeren van veranderingen in haar veiligheidsbeleid en de veiligheidscultuur binnen het bedrijf en zij daaraan nog steeds veel aandacht besteed. Daarnaast heeft [verdachte] van het begin af aan meegewerkt aan het onderzoek van de Arbeidsinspectie en lijkt het erop dat zij goed is omgegaan met de medewerkers en de nabestaanden van het ongeval op 13 april 2023. Tot slot houdt de rechtbank rekening met de impact die het feit op [verdachte] en haar medewerkers heeft gehad.
De rechtbank acht daarom een geldboete van € 80.000,- passend.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
23, 24c en 63, van het Wetboek van Strafrecht;
1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
5 en 32 van de Arbeidsomstandighedenwet; en
7.7
van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de dagvaarding ten aanzien van onderdeel A op de tenlastelegging nietig, zoals hiervoor in rubriek 3 is weergegeven.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van
€ 80.000,-(tachtigduizend euro).
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Dekkers, voorzitter,
mrs. A.H.E. van der Pol en N. Versteeg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.C. Roodenburg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 april 2025.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier (onderzoek Hamburg) bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. De met DOC aangeduide bewijsmiddelen zijn steeds geschriften. De genoemde paginanummers betreffen telkens de doorgenummerde pagina’s van het dossier, tenzij anders vermeld. De inhoud van de bewijsmiddelen is steeds zakelijk weergegeven.
2.Verklaring van [verdachte] ter terechtzitting van 13 maart 2025.
3.DOC-005-06, p. 441.
4.V-002-01, p. 78.
5.V-002-02, p. 93.
6.DOC-001-01, p. 287.
7.DOC-005-23, p. 675.
8.DOC-005-23, p. 696.
9.DOC-005-23, p. 703.
10.DOC-005-24, p. 711.
11.Verklaring van [verdachte] ter terechtzitting van 13 maart 2025.
12.AMB-001-02, p. 217.
13.AMB-001-02, p. 218.
14.V-002-01, p. 79 en 84.
15.Verklaring [verdachte] ter terechtzitting van 13 maart 2025.
16.G-005-01, p. 182.
17.V-002-02, p. 92.
18.AD, p. 32.
19.DOC-005-04, p.377.
20.DOC-005-04, p. 369.
21.DOC-005-08, p. 443.
22.Verklaring [verdachte] ter terechtzitting van 13 maart 2025.
23.DOC-005-04, p. 369.
24.DOC-005-08, p. 443.
25.Verklaring [verdachte] ter terechtzitting van 13 maart 2025.