ECLI:NL:RBAMS:2025:2339

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
766895
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over intrekking ORT-certificering van kosher cateringbedrijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 april 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een kosher cateringbedrijf, aangeduid als [eiseres], en het kerkgenootschap Nederlands Israëlitische Hoofd Synagoge Amsterdam (NIHS). De NIHS had de ORT-certificering van het cateringbedrijf ingetrokken, wat leidde tot een vordering van [eiseres] om de voortzetting van de Admissieovereenkomst te bewerkstelligen. Tijdens de zitting op 8 april 2025 werd duidelijk dat er een betalingsachterstand was van meer dan een jaar met betrekking tot de retributie die [eiseres] aan de NIHS verschuldigd was. De voorzieningenrechter oordeelde dat de NIHS op grond van de admissieovereenkomst bevoegd was om het ORT-predicaat per onmiddellijk in te trekken en de overeenkomst op te zeggen. De vorderingen van [eiseres] werden afgewezen, terwijl de tegenvordering van de NIHS tot betaling van achterstallige retributie werd toegewezen. De voorzieningenrechter benadrukte dat de NIHS recht had op de teruglevering van de ORT-certificaten en dat de situatie van [eiseres] ernstig in gebreke was. De proceskosten werden aan [eiseres] opgelegd, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
Zaaknummer: C/13/766895 / KG ZA 25-230 IHJK/MAH
Vonnis in kort geding van 10 april 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
ook
h.o.d.n. [handelsnaam] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. J. du Bois te Amsterdam,
tegen
het kerkgenootschap
NEDERLANDS ISRAËLITISCHE HOOFD SYNAGOGE AMSTERDAM,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
hierna te noemen: de NIHS,
advocaat: mr. A.T. Eisenmann te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Op de zitting van 8 april 2025 waren aanwezig:
- aan de kant van [eiseres] : [naam 1] (partner), [naam 2] (partner) en [gemachtigde] (gevolmachtigde), met mr. Du Bois,
- aan de kant van de NIHS: [naam 3] (voorzitter Joodse Gemeente Amsterdam (de NIHS)), [naam 4] (rabbijn) en [naam 5] (rabbijn), met mr. Eisenmann.
1.2.
[eiseres] heeft de dagvaarding toegelicht en de NIHS de vordering in reconventie (tegenvordering). Partijen hebben over en weer verweer gevoerd. Beide partijen hebben producties en spreekaantekeningen ingediend. [eiseres] heeft verzocht om mondeling vonnis, althans vonnis op zeer korte termijn, maar aan het slot van de zitting hebben partijen besloten nog een dag te proberen er onderling uit te komen. Afgesproken is vervolgens dat op 10 april 2025 (eventueel kopstaart-)vonnis zal worden gewezen, tenzij [eiseres] voor einde middag 9 april 2025 bericht dat dat niet meer nodig is. Dat bericht is er niet gekomen. Daarom is vonnis bepaald op vandaag.

2.2. De feiten

2.1.
[eiseres] exploiteert een kosher cateringbedrijf. De NIHS, ook wel de Joodse Gemeente Amsterdam, is een Asjkenazische orthodox-Joodse gemeente en de koepel van 10 sjoelgemeenschappen in Amsterdam. De rabbijnen zijn in dienst van de NIHS, maar het Rabbinaat functioneert autonoom in – kort gezegd – halachische [1] zaken.
2.2.
Op 23 mei 2023 heeft de NIHS met [eiseres] een Admissieovereenkomst gesloten. Daarin staat, voor zover van belang:

Artikel 1
1. (…) De NIHS verleent [handelsnaam] voor de duur van de onderhavige overeenkomst verlof tot het voeren van het predicaat ORT [2] voor het cateringbedrijf (…). Dit zolang de verantwoordelijk rabbijn van de NIHS en de verantwoordelijk rabbijn hierna te noemen "het Rabbinaat” – dan wel het bestuur van de NIHS niet anders bepalen.
(…)
Artikel 4
1. Alle rituele instructies worden door of namens het Rabbinaat mondeling of schriftelijk kenbaar gemaakt met het recht deze op ieder gewenst ogenblik te wijzigen, dit ter uitsluitende beoordeling van het Rabbinaat. Een mondelinge instructie wordt steeds gevolgd door een schriftelijke bevestiging.
2. Het Rabbinaat stelt [handelsnaam] een overzicht ter hand van specifieke kasjroet [3] -instructies die gelden in [handelsnaam] en die onlosmakelijk deel uitmaken van deze overeenkomst, hierna te noemen het kasjroet-protocol.
(…)
Artikel 6
1. (…)
[handelsnaam] draagt de zorg voor het huren of in dienst nemen van zogenaamde toezichthouders (masgiach), die het vertrouwen van het rabbinaat heeft. De toezichthouders hebben een dienstverband bij [handelsnaam] maar dienen voor wat betreft de joods-wettelijke vereisten, de richtlijnen van het rabbinaat te volgen, onder meer maar niet beperkt tot de kosjere (voor)bereiding(swijze) en ingrediënten.
(…)
Artikel 8
1. [handelsnaam] is verplicht aan de NIHS te betalen de door laatstgenoemde vast te stellen retributie voor [handelsnaam] , wegens het direct door het Rabbinaat uitgeoefende toezicht en voor de door het Rabbinaat te verlenen standaard diensten op het gebied van kasjroet.
2. (…)
3. De hoogte van de retributie wordt jaarlijks bepaald door de Raad van Toezicht van de NIHS. Thans bedraagt die, € 625,-- [4] per kwartaal
4. Betaling van de verschuldigde retributie geschiedt steeds bij volledige vooruitbetaling per kwartaal, bij gebreke waarvan de NIHS bevoegd is om het predicaat/hechsjer per onmiddellijk in te trekken.
5. (…)
6. Bij niet of niet-tijdige nakoming door [handelsnaam] van haar verplichtingen voortvloeiende uit deze overeenkomst, is de NIHS gerechtigd deze overeenkomst onmiddellijk op te zeggen.
Artikel 9
1. Het Rabbinaat heeft het recht in de volgende gevallen met onmiddellijke ingang het in artikel 1 lid 1 genoemde predicaat in te trekken:
a. [handelsnaam] komt de overeenkomst en daaraan door het Rabbinaat verbonden eisen, voorwaarden of instructies niet of niet volledig na, onafhankelijk of dit [handelsnaam] te verwijten valt;
b. het Rabbinaat is van oordeel dat [handelsnaam] het kasjroet en/of de toezichthouder(s) in gevaar brengt/heeft gebracht, schaadt/heeft geschaad dan wel de controle op het kasjroet bemoeilijkt of onmogelijk maakt/heeft gemaakt.
2. Als de situatie zoals beschreven in artikel 9 lid 1 zich voordoet, heeft het Rabbinaat het recht onmiddellijk algemeen bekend te maken dat het predicaat is ingetrokken.
3. Bij intrekking van het in artikel 1 lid 1 genoemde predicaat, is deze overeenkomst van rechtswege gelijktijdig beëindigd. Deze beëindiging laat onverlet de verschuldigdheid van kosten en verplichtingen door [handelsnaam] aan de NIHS.. In geval de NIHS hierdoor gevolgschade leidt dient deze door [handelsnaam] naar redelijkheid te worden vergoed.
4. De NIHS kan niet aansprakelijk worden gesteld voor eventuele schade die [handelsnaam] B.V lijdt bij beëindiging van deze overeenkomst.
Artikel 10
Bij einde of beëindiging van deze overeenkomst anders dan om redenen als genoemd in artikel 9, zal de NIHS in een publicatie meedelen dat [handelsnaam] niet langer het predicaat ORT mag voeren; dit nadat zij mededeling hiervan heeft gedaan aan het Rabbinaat.”
2.3.
Op 3 januari 2025 hebben [naam 3] en [naam 2] gesproken over de onderneming van [eiseres] , achterstanden in de betaling van de retributie op grond van de admissieovereenkomst en van salaris van de toezichthouder (masgiach of sjoumer) en over de opleiding van sjoumers. In een e-mail van 6 januari 2025 aan [naam 2] , cc aan de rabbijnen [naam 4] en [naam 5] , schrijft [naam 3] bij wijze van verslag van dat gesprek onder meer:
“(…)
Kasjroet certificaat
Momenteel is er een behoorlijke achterstand in de betaling van de certificaten. Afspraak is dat wij maandag inzicht verstrekken en dan een betalingsafspraak maken in 2 delen. Exacte info: Er staat een bedrag open van €3.234 aan kasjroet certificaten en een rekening van €1.050 van ons richting [handelsnaam] . Per saldo dus een bedrag van €2.184. Het is akkoord dat de helft hiervan voor eind januari wordt betaald en de andere helft voor 30 juni 2025.
(..)
Wij verlengen het hechsjer voor 2025 tot en met 31 januari 2025 om de bedrijfsvoering van [handelsnaam] niet te belemmeren en gaan ervan uit dat bovenstaande punten dan in gang zijn gezet!
(…)”
2.4.
Op vrijdag 21 maart 2025 rond 13:00 uur heeft een emotionele discussie plaatsgehad in/bij het bedrijf van [eiseres] , waarbij [naam 6] (de sjoumer van [eiseres] ), [naam 2] , [naam 1] en rabbijn [naam 5] betrokken waren. Aanleiding was de vraag of een bepaald product wel of niet kosher was. [naam 6] is huilend vertrokken. Zij heeft zich ziek gemeld.
2.5.
Bij e-mail en brief van 24 maart 2025 aan [eiseres] heeft de NIHS de admissieovereenkomst per onmiddellijk opgezegd en [eiseres] gesommeerd om de rabbinale ORT-zegels, stickers, certificaten e.d. in te leveren en om € 3.324,00 aan achterstallige retributie te betalen.
In de brief staat, voor zover van belang:
“(…) Voor zover nodig zeggen wij hierbij, mede namens het Rabbinaat, de admissieovereenkomst per onmiddellijk op, een en ander onder meer op basis van artikel 8.4, 8.6 en 9.1 onder a en b van de Overeenkomst.
(…)
Er hebben zich ernstige zaken voorgedaan die inbreuk hebben gemaakt op de onafhankelijkheid van de toezichthouder. Ook heeft uw gedrag tegenover de toezichthouder ertoe geleid dat het Rabbinaat niet langer kan instaan voor deugdelijk gebruik en een deugdelijke waarborg van het ORT-certificaat. Het Rabbinaat kan wat ons betreft dan ook niet anders dan dit Predicaat per onmiddellijk in te trekken.
Bovendien is er door uw handelen en nalaten een onherstelbare vertrouwensbreuk
ontstaan tussen het Rabbinaat en het NIHS-bestuur enerzijds en u anderzijds, waardoor een normale samenwerking onmogelijk is geworden.
Wij zeggen hierbij de Overeenkomst dan ook per onmiddellijk op en voegen daaraan nog een grond toe, te weten het bij voortduring niet betalen van de retributie voor door ons verleende diensten. Er is thans een achterstand van meer dan een jaar. Een gesprek tussen het bestuur en u van afgelopen januari heeft ook niet geleid tot nakoming van de toezegging om de betalingen te hervatten en de achterstanden in te lopen.
(…)
Praktisch gezien leidt een en ander conclusie dat u met ingang van heden niet langer het predicaat
ORT Onder Rabbinaal Toezicht, mag voeren, in welke vorm of uiting dan ook. Ook betekent het dat u per onmiddellijk gehouden bent om het certificaat/de certificaten van het rabbinaat in te leveren en niet langer te gebruiken. Dat geldt ook voor de stickers en andere zegels of certificaten die u gebruikt waaruit blijkt dat u ORT gecertificeerd was. (…)
Wij, alsook het Rabbinaat zullen later vandaag bekendmaken, dat uw certificaat is ingetrokken en dat u niet langer onder rabbinaal toezicht staat.
(…)”
De brief is ondertekend door [naam 3] en [naam 4] .
2.6.
Bij brief van dezelfde dag heeft rabbijn [naam 4] aan het bestuur van de NIHS geschreven dat het Rabbinaat het ORT-hechsjer van [eiseres] per direct intrekt. Dat is vervolgens ook op de website van de NIHS bekend gemaakt, maar ten tijde van de kortgedingzitting stond het bericht niet meer op die website.
2.7.
Nadien hebben partijen nog gecorrespondeerd en overlegd, maar zijn niet tot een oplossing gekomen. Bij e-mail van [gemachtigde] van 27 maart 2025 heeft [eiseres] de NIHS gesommeerd tot hervatting van de admissieovereenkomst en rectificatie van alle publicaties en aankondigingen aan derden. Aan de sommaties is geen gehoor gegeven.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiseres] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
A. de NIHS te bevelen tot onmiddellijke voortzetting van de Admissieovereenkomst, in die zin dat zij binnen twee uur na het ten deze te wijzen vonnis schriftelijk aan [eiseres] verklaart dat de onderneming nog altijd onder toezicht staat van het Rabbinaat van de NIHS en alle noodzakelijke Kasjroet gerelateerde assistentie aan eiseres verleent om de bedrijfsactiviteiten voort te zetten, op zulks op straffe van een dwangsom van € 5.000,-- per uur en de dwangsom te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf datum dagvaarding;
B. de NIHS te veroordelen aan [eiseres] te betalen een voorschot op de door [eiseres] geleden
en/of te lijden schade, zulks middels betaling van een bedrag groot € 50.000,-- en de
betaling te doen binnen 48 uur na het ten deze te wijze vonnis en op straffe van een
dwangsom van € 1.000,-- per dag of dagdeel en de dwangsom te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf datum dagvaarding;
C. de NIHS te veroordelen binnen twee uur na het ten deze te wijzen vonnis de thans gepubliceerde berichtgeving rondom intrekking van het Hechsher van [eiseres] te
verwijderen en verwijderd te houden en deze publicatie te vervangen door een rectificatie op de homepage van de website van de NIHS en de rectificatietekst uitsluitend te laten luiden zoals neergeschreven in het lichaam van de dagvaarding (sub 35), voorzien van de handtekeningen zoals neergeschreven in randnummer 36 van de dagvaarding, op straffe van een dwangsom van € 5.000,-- per uur of gedeelte daarvan en de dwangsom te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf datum dagvaarding;
D. de NIHS te veroordelen in de kosten van deze procedure, met inbegrip van de
advocaatkosten.
3.2.
De NIHS voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.
in reconventie
3.4.
De NIHS vordert, na correctie ter zitting van het gevorderde geldbedrag, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. veroordeling van [eiseres] tot betaling van € 2.834,00 [5] aan de NIHS, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het instellen van deze vordering tot aan de dag der algehele betaling;
II. [eiseres] te bevelen om de rabbinale zegels, stickers, certificaten en hologrammen bij het Rabbinaat (althans bij de NIHS) in te leveren binnen 2 dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis, een en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- per dag of dagdeel van een dag dat zij hieraan geen gevolg geeft;
III. met veroordeling van [eiseres] in de kosten van dit geding.
3.5.
[eiseres] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1.
[eiseres] stelt dat de kwestie zeer spoedeisend is om de volgende reden. Meerdere opdrachtgevers van [eiseres] hebben langlopende overeenkomsten opgezegd op de grond dat [eiseres] niet langer aan haar contractuele verlichtingen zou kunnen voldoen doordat men geen Kosher eten kan leveren. [eiseres] kan daar als gevolg van de handelswijze van de NIHS niets tegenin brengen. Slechts als op de kortst mogelijke termijn de admissieovereenkomst wordt voorgezet en (het Rabbinaat van) de NIHS het Hechsher in ere herstelt en zodra [eiseres] beschikt over voldoende financiële middelen kan men door met de bedrijfsactiviteiten. Anders gaat [eiseres] failliet, aldus steeds [eiseres] .
4.2.
Daarmee heeft [eiseres] voldoende gesteld over het spoedeisend belang, zodat haar vorderingen in kort geding kunnen worden beoordeeld.
4.3.
Deze beoordeling leidt echter niet tot toewijzing van de in conventie gevraagde voorzieningen. De voorzieningenrechter licht dat hieronder toe.
4.4.
De retributie dient per kwartaal bij vooruitbetaling te worden voldaan. Vaststaat dat [eiseres] een betalingsachterstand van meer dan een jaar heeft met betrekking tot de retributie. [eiseres] erkent dat ook, maar stelt dat er een betalingsregeling is getroffen. Over de inhoud daarvan verklaart zij verschillend. Volgens de dagvaarding hield de in het gesprek van 3 januari 2025 overeengekomen betalingsregeling in dat de retributie eind 2025 zou zijn voldaan. Ter zitting heeft mr. Du Bois echter verklaard dat [eiseres] voor 3 juni 2025 zal voldoen. Hoe dit ook zij, de tekst van de mail van [naam 3] van 6 januari 2025 (waar ook in de dagvaarding naar wordt verwezen) is duidelijk over wat er op 3 januari 2025 is besproken:
“Per saldo dus een bedrag van €2.184. Het is akkoord dat de helft hiervan voor eind januari wordt betaald en de andere helft voor 30 juni 2025.”
4.5.
[eiseres] heeft op de zitting erkend dat zij geen betaling heeft gedaan voor eind januari 2025. Zij is ook niet meer teruggekomen op haar bewering in de dagvaarding dat de NIHS na 3 januari 2025 voor de betaling die gedaan zou worden “voor eind januari” opnieuw uitstel zou hebben verleend en wel tot na de Pesach inkomsten. De NIHS betwist dat en het blijkt ook nergens uit, zodat hieraan voorbij gegaan zal worden.
4.6.
Al met al is duidelijk dat [eiseres] ernstig in gebreke is met de betaling van de retributie, zodat de NIHS op grond van artikel 8.4 en 8.6 van de admissieovereenkomst bevoegd was om het ORT-predicaat/hechsjer per onmiddellijk in te trekken en deze overeenkomst onmiddellijk op te zeggen. Op grond van artikel 10 van de overeenkomst was de NIHS ook gerechtigd om in een publicatie mee te delen dat [handelsnaam] niet langer het predicaat ORT mag voeren. Daarop stuiten de vorderingen tot voortzetting van de Admissieovereenkomst en tot verwijdering en rectificatie (vorderingen A en C) af. Het gevolg is dat ook voor het gevorderde voorschot op schadevergoeding geen grond is, zodat ook vordering B zal worden afgewezen.
4.7.
Het is begrijpelijk dat de NIHS in deze situatie de ORT-certificaten e.d. zo spoedig mogelijk terug wil hebben. Dat de NIHS daarop recht heeft blijkt ook uit de tekst op de aan [eiseres] verstrekte certificaten:
“Dit certificaat blijft ten aller tijde eigendom der N.I.H.S.. Ieder verzoek tot retournering van dit certificaat dient terstond te worden ingewilligd.”[eiseres] heeft ter zitting verklaard dat de ORT-zegels e.d. in de kluis liggen en dat zij deze, in geval van afwijzing van haar vorderingen in conventie, aan de NIHS zal overhandigen. De voorzieningenrechter vertrouwt erop dat [eiseres] haar toezegging zal nakomen, maar zal voor de zekerheid reconventionele vordering II toewijzen. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt zoals vermeld in de beslissing.
4.8.
Uit hetgeen onder 4.4 en 4.5 is overwogen volgt dat de tegenvordering van de NIHS tot betaling van de achterstallige retributie (eis in reconventie I) eveneens toewijsbaar is. Dit met uitzondering van de retributie van € 650,00 voor het eerste kwartaal van 2025, die blijkens de door de NIHS overgelegde factuur pas op 16 april 2025 opeisbaar is. Dat betekent dat van de gevorderde € 2.834,00 een bedrag van € 2.184,00 zal worden toegewezen. Dat bedrag is door [eiseres] ook niet betwist. De eis in reconventie is ingesteld op de zitting van 8 april 2025. De gevorderde rente over de hoofdsom zal met ingang van die datum worden toegewezen.
4.9.
Bij deze stand van zaken kan in het midden blijven of de admissieovereenkomst (ook) op grond van artikel 9 lid 3 van die overeenkomst als van rechtswege beëindigd moet worden beschouwd, zoals de NIHS in de conventie heeft aangevoerd. Ten overvloede wordt opgemerkt dat dit voorshands niet het geval lijkt. [eiseres] heeft een sjoumer in loondienst. De taken en bevoegdheden van de sjoumer zijn opgenomen in het Kasjroetprotocol dat deel uitmaakt van de admissieovereenkomst. Zij is verantwoording verschuldigd aan het rabbinaat. De indruk bestaat dat het incident op 21 maart 2025 met deze sjoumer een communicatieprobleem betrof. Zij is Oekraïense en spreekt geen of nauwelijks Nederlands of Engels. In dit kort geding is onvoldoende duidelijk geworden of kasjroetregels zijn overtreden en/of dat deze toezichthoudster door [eiseres] is beschadigd, zoals vereist is voor intrekking van het ORT-predicaat als bedoeld in artikel 9 lid 1 en daarmee voor automatische beëindiging van de admissieovereenkomst.
4.10.
[eiseres] is zowel in conventie als in reconventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de NIHS worden begroot op:
- griffierecht
2.995,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.280,00.
Vanwege de samenhang met de conventie worden de kosten in reconventie begroot op nihil.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 4.280,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met – indien dit vonnis wordt betekend – € 92,00 plus de kosten van betekening,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.5.
veroordeelt [eiseres] om aan de NIHS te betalen een bedrag van € 2.184,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek, met ingang van 8 april 2025 tot de dag van volledige betaling,
5.6.
beveelt [eiseres] om alle rabbinale zegels, stickers, certificaten en hologrammen bij het Rabbinaat (althans bij de NIHS) in te leveren binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, een en ander op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt,
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, begroot op nihil,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H.J. Konings, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2025.
Type: MAH
Coll: JT

Voetnoten

1.Halacha: de (godsdienstige) Joodse wet
2.Onder Rabbinaal Toezicht
3.de Joodse spijswetten
4.Inmiddels €650,-
5.In de akte eis in reconventie was € 3.464,-- gevorderd