ECLI:NL:RBAMS:2025:2354

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
11 april 2025
Zaaknummer
C/13/750552
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met een perspectiefbesluit

Op 20 maart 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een beschikking gegeven over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [betrokkene]. De zaak betreft een verzoek van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: GI) om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen. De minderjarige is op 25 november 2024 uit huis geplaatst na zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder. De GI heeft een perspectiefbesluit genomen waarin is aangegeven dat [betrokkene] bij de pleegmoeder zal opgroeien. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de mogelijkheden van terugplaatsing bij de ouders, ondanks dat de ouders hierop hebben aangedrongen. De rechtbank oordeelt dat het dossier onvoldoende onderbouwd is om het perspectiefbesluit te dragen en gelast de Raad voor de Kinderbescherming om onderzoek te doen naar de opvoedkwaliteiten van de ouders. De rechtbank heeft besloten de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 26 augustus 2025, omdat de huidige thuissituatie bij de moeder onveilig is en er geen adequate zorg kan worden geboden. De rechtbank benadrukt het belang van een gedegen onderzoek naar de mogelijkheden van de ouders om in de toekomst voor [betrokkene] te zorgen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummers: C/13/750552 / JE RK 24-294
Datum uitspraak: 20 maart 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[betrokkene], geboren op [geboortedatum] 2023 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [betrokkene] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ;
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] .
De kinderrechter merkt als informanten aan:
[de pleegmoeder],
hierna te noemen de pleegmoeder,
en
[de (half)zus],
de (half)zus van [betrokkene] .

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De inhoud van de beschikkingen van 2 juli 2024 en 11 februari 2025 wordt hier als herhaald en ingelast beschouwd.
1.2.
Nadien heeft de kinderrechter kennisgenomen van de navolgende stukken:
- de schriftelijke toelichting van de pleegmoeder, ingekomen op 7 maart 2025;
- de schriftelijke toelichting, met bijlagen, van de GI, ingekomen op 18 maart 2025.
1.3.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren is voortgezet op 20 maart 2025.
Daarbij waren aanwezig:
- [naam 1] , namens de GI;
- [naam 2] , namens de Raad;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. C. Schreinemacher;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. T.F.W. Kouwenhoven;
- de pleegmoeder;
- [de (half)zus]

2.De (nadere) standpunten

2.1.
De GI handhaaft het verzoek en voert aan, kort en zakelijk weergegeven, dat het voor de toekomst belangrijk is dat [betrokkene] duidelijkheid gaat ervaren waar hij kan opgroeien en dat hij de juiste zorg en behandeling krijgt. Ondanks de afwezigheid van een jeugdbeschermer zijn de afspraken voor [betrokkene] de afgelopen periode opgepakt en doorgezet. Vanuit Parlan (pleegzorg) is er voldoende begeleiding geweest en is er intensieve hulpverlening ingezet. De omgang tussen [betrokkene] en de moeder is voortgezet.
2.2.
De GI heeft ter zitting nog aangevoerd, kort en zakelijk weergegeven, dat er nog geen vaste gezinsmanager voor het gezin beschikbaar is en het nog niet bekend is wanneer dat wel het geval zal zijn. Het dossier is overgedragen aan een GI in een andere regio, en daar bestaat een wachtlijst. De GI beseft dat de zaak urgent is. Voor [betrokkene] is het belangrijk dat er op korte termijn een besluit wordt genomen waar hij gaat opgroeien zodat er duidelijkheid is. Er ligt inmiddels een perspectiefbesluit waarin de GI uiteenzet dat [betrokkene] niet bij ouders kan opgroeien. [betrokkene] zit bij pleegmoeder op de juiste plek. De GI vindt het belangrijk dat de moeder en de vader meer betrokken gaan worden bij [betrokkene] . Daarvoor dient een derde, neutrale partij te worden aangesteld die de contacten voor de moeder en de vader onderhoudt. Dat zal de samenwerking met de pleegmoeder ten goede komen. Het contact tussen de moeder en de vader en de pleegmoeder verloopt namelijk stroef.
2.3.
De Raad voert ter zitting aan, kort en zakelijk weergegeven, dat na uitvoerig onderzoek een perspectiefbesluit is genomen. Het perspectief van [betrokkene] ligt bij de pleegmoeder. Er ligt een duidelijk advies waartoe de ouders in staat zijn. Spoedhulp Levvel en de GI geven aan dat [betrokkene] niet meer thuisgeplaatst kan worden omdat de moeder en de vader niet in staat zijn om [betrokkene] op te voeden. Dat doet niets af aan de rol die de moeder en de vader zullen moeten hebben, zij hebben een band met [betrokkene] en zijn als ouders belangrijk in zijn leven. Aan de moeder en de vader zal uitgelegd moeten worden wat hun rol inhoudt. Het is misgegaan met de communicatie tussen de betrokkenen. Op dit moment is er weinig omgang tussen [betrokkene] en de moeder. Ook is het belangrijk dat duidelijk wordt wie in de toekomst de gezagsbeslissingen ten aanzien van [betrokkene] zal gaan nemen. Een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing is noodzakelijk.
2.4. De moeder voert ter zitting aan, kort en zakelijk weergegeven, dat zij altijd een goede band heeft gehad met [betrokkene] . Zij heeft op 6 maart 2025 voor het laatst omgang gehad met [betrokkene] . Het voelt zwaar dat zij [betrokkene] niet bij zich heeft. Zij wil dat [betrokkene] weer thuis komt wonen. Zij weet hoe zij [betrokkene] met opvoeden en verzorgen. Dat heeft zij eerder al gedaan. Als [betrokkene] weer bij haar komt wonen, is er hulp in de thuissituatie beschikbaar van verschillende instanties. Zij gaat trouw naar afspraken met haar psychiater en psycholoog en gebruikt haar medicatie. Zij wil meer omgang met [betrokkene] .
2.5.
De advocaat van de moeder voert ter zitting aan, kort en zakelijk weergegeven, dat de moeder wil dat [betrokkene] weer thuis komt wonen. De moeder is van mening dat zij [betrokkene] kan opvoeden, met de inzet van de betrokken hulpverlening. De moeder heeft altijd hulpverlening aanvaard en zal dat blijven doen. Er staat hulp in de startblokken als [betrokkene] weer thuiskomt, van Terra Mental Health, Levvel, GGZ, Actief en Advies en Thuiszorg. Het is de taak van de GI om bij iedere uithuisplaatsing te onderzoeken of terugplaatsing mogelijk is, zo ook bij [betrokkene] . Na de tweede uithuisplaatsing van [betrokkene] is door de GI echter nooit onderzocht op welke voorwaarden [betrokkene] weer bij de moeder zou kunnen wonen. Er dient dus alsnog in kaart te worden gebracht of de moeder in staat is om [betrokkene] op te voeden en te verzorgen. De moeder komt haar afspraken met haar psychiater en psycholoog trouw na en gebruikt haar medicatie. Het contact tussen de moeder en de vader is goed. De moeder krijgt van de GI ten onrechte geen informatie over [betrokkene] . De GI heeft het huidige verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing onvoldoende onderbouwd, zodat het dient te worden afgewezen.
2.6.
De vader voert ter zitting aan, kort en zakelijk weergegeven, dat hij het gevoel heeft dat hij gepasseerd wordt als vader. Hij heeft het gevoel aan een competitie te moeten deelnemen. De vader is stabiel, hij heeft een woonplek en dagbesteding. Hij wil zijn rol als vader voor [betrokkene] op zich nemen, maar niemand wil met hem in gesprek over wat hij als vader voor [betrokkene] kan betekenen. Hij staat achter de wens van moeder om [betrokkene] bij moeder te plaatsen. De vader wil een ruimere omgangsregeling met [betrokkene] .
2.7.
De advocaat van de vader voert ter zitting aan, kort en zakelijk weergegeven, dat er door de GI te weinig is ingezet op terugplaatsing van [betrokkene] . De GI heeft ook te weinig regie gevoerd met betrekking tot de omgang tussen de ouders en [betrokkene] . De pleegmoeder is in dat gat gesprongen, met de beste bedoelingen, maar dat is niet de rol van de pleegmoeder. Op grond van jurisprudentie van het EHRM dient bij een uithuisplaatsing te worden voorkomen dat door enkel tijdsverloop de band tussen het kind en de biologische ouders wordt doorgesneden waardoor een wijziging van het perspectief onvermijdelijk wordt, maar dat is precies wat er in deze zaak dreigt te gebeuren. Dit moet worden voorkomen, doordat de GI gaat doen wat zij al veel eerder had moeten doen. De GI dient intensieve begeleiding in te zetten en te onderzoeken wat de moeder en de vader nodig hebben om zorg te dragen voor de opvoeding en verzorging van [betrokkene] . Er is te weinig naar de dynamiek van de moeder en de vader gekeken. De vader heeft inmiddels een verblijfsvergunning en passende begeleiding. De vader woont begeleid en heeft een dagbesteding. Hij heeft hulp bij praktische zaken. Zijn begeleiders worden op dit moment niet in de communicatie rondom [betrokkene] betrokken, terwijl dat wel helpend zou zijn; vader kan dat niet alleen. De moeder en de vader wonen niet meer in één huis en terugplaatsing van [betrokkene] bij de vader is niet aan de orde. De vader steunt de moeder wel en de vader kan met passende begeleiding een rol spelen in het leven van [betrokkene] . Er mag nu niet gezegd worden dat het klaar is voor de moeder en de vader. De Staat heeft de bal laten vallen en de GI moet de bal oppakken en aan de slag. [betrokkene] moet weten dat hij met iedereen goed contact mag hebben, in veiligheid. Dat komt nu niet van de grond. Er wordt geen contact met de vader gelegd om de vader omgang te laten hebben met [betrokkene] . De vader is niet tegen verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, maar die machtiging dient voor een korte periode te zijn, met als doel terugplaatsing van [betrokkene] bij de moeder.
2.8.
De pleegmoeder voert ter zitting aan, kort en zakelijk weergegeven, dat de moeder en de vader belangrijk zijn voor [betrokkene] . Het is wel lastig samenwerken met de moeder en de vader. Het gaat goed met [betrokkene] , maar [betrokkene] is beschadigd en getraumatiseerd. De moeder heeft elke maand omgang met [betrokkene] .
3. De beoordeling
3.1.
De rechtbank moet in deze procedure een beslissing nemen op het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing ten aanzien van [betrokkene] voor de periode van 26 maart 2025 tot 26 augustus 2025. Daarbij moet de rechtbank beoordelen of een verlenging van de uithuisplaatsing van [betrokkene] noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding.
3.2.
Bij die beoordeling is allereerst van belang dat de GI op 25 november 2024 ten aanzien van [betrokkene] een zogenoemd perspectiefbesluit heeft genomen, waarin aan de ouders is medegedeeld dat wat de GI betreft [betrokkene] (en zijn zus [naam 3] ) zullen opgroeien bij de pleegmoeder. Dit perspectiefbesluit heeft tot gevolg dat de GI geen inspanningen meer verricht gericht op terugplaatsing van [betrokkene] bij de moeder, en is in dit opzicht van grote invloed op de beoordeling van de beslissing op het verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing. De rechtbank zal het perspectiefbesluit over [betrokkene] dan ook betrekken bij de beoordeling en overweegt in dat verband als volgt.
Het perspectief van [betrokkene]
3.3.
[betrokkene] is op [geboortedatum] 2024 prematuur geboren. Eind december 2024 is hij vanwege grote zorgen en onveiligheid in de opvoedsituatie van de moeder met spoed uit huis geplaatst bij de pleegmoeder. Begin januari 2024 is hij weer bij de moeder teruggeplaatst. Eind januari 2024 is ten aanzien van [betrokkene] voor de tweede keer een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend, na een melding van de behandelend arts uit het ziekenhuis waar [betrokkene] op dat moment ter observatie verbleef. Sindsdien verblijft [betrokkene] bij de pleegmoeder, ten tijde van deze beschikking voor de duur van meer dan een jaar. Gebleken is dat [betrokkene] veel zorg nodig heeft, maar dat hij zich positief ontwikkelt bij de pleegmoeder. De moeder heeft maandelijks begeleide omgang met [betrokkene] . Er is geen contact tussen de vader en [betrokkene] .
3.4.
Al in februari 2024 heeft de GI aan Levvel Spoedhulp gevraagd wat de mogelijkheden zijn voor [betrokkene] (en zijn zus [naam 3] ) om bij de moeder op te groeien. De GI en de Raad hadden de wens zo spoedig mogelijk zicht te krijgen op de opvoedvaardigheden en emotionele beschikbaarheid van moeder in de huidige situatie. De inzet vanuit spoedhulp was volgens het rapport essentieel om zo goed in kaart te brengen wat de belastbaarheid zowel als de leerbaarheid is van moeder. Daarnaast diende er zo snel mogelijk zicht worden verkregen over de hechting tussen moeder en [betrokkene] . Levvel Spoedhulp heeft daarop in april 2024 een rapport opgesteld, waarin Levvel Spoedhulp ten aanzien van [betrokkene] tot het volgende advies is gekomen:
- Spoedhulp is van mening dat moeder onvoldoende in staat is om de zorg voor [naam 3] en [betrokkene] te dragen, waardoor het advies is dat de huidige thuissituatie bij de moeder thuis te onveilig is om terug te keren. Spoedhulp ziet een moeder die veel liefde heeft voor haar kinderen. Spoedhulp adviseert aan moeder alle hulpverlening aan te gaan om contact met haar kinderen eventueel te kunnen uitbreiden.- Spoedhulp adviseert dat [betrokkene] bij zijn oudere zussen en hun pleegmoeder kan blijven zolang dit nodig is. (…)
- Spoedhulp steunt het advies van pleegzorg, om moeder een VIB (Video Interactie Begeleiding) traject te laten volgen. Moeder kan hierdoor inzicht krijgen in wat haar kinderen van haar nodig hebben en dit te leren toepassen.
3.5.
De rechtbank maakt uit de stukken en de mondelinge behandeling op dat de GI na dit advies, dat inmiddels ongeveer een jaar oud is, feitelijk geen onderzoek meer heeft verricht naar de mogelijkheden van terugplaatsing van [betrokkene] bij de moeder. Het plan van aanpak vermeldt daarover niets en er is voor zover de rechtbank bekend geen vaste gezinsbeschermer voor [betrokkene] aangesteld. De mogelijkheden van de moeder en de vader zijn niet verder onderzocht, net zomin als de mogelijkheden van begeleiding en opvoedondersteuning bij de moeder in de thuissituatie. Tussen de GI en de moeder en de vader is nauwelijks contact geweest.
3.6.
De rechtbank ziet zich in deze procedure dan ook gesteld voor de vraag of het dossier voldoende grond biedt om het perspectiefbesluit – en daarmee het uitblijven van inspanningen gericht op thuisplaatsing – te dragen. De ouders betwisten dit. Zoals hiervoor overwogen, bevat het huidige dossier ten aanzien van de vaststelling van het perspectief feitelijk uitsluitend het adviesrapport van Levvel Spoedhulp. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit rapport de verstrekkende beslissing van het verleggen van het perspectief van [betrokkene] echter onvoldoende dragen, alleen al omdat het rapport op meerdere punten onvolledig en onvoldoende inzichtelijk is. Zo valt uit het rapport niet op te maken wat de functie en deskundigheid van de opsteller van het rapport is, van welke vaststaande feiten wordt uitgegaan, welke informanten zijn geraadpleegd, welke stukken zijn geraadpleegd, hoeveel gesprekken er hebben plaatsgevonden en met wie, wat in die gesprekken precies aan de orde is gesteld, kortom, op welke informatie het rapport en de daarin opgenomen conclusies zijn gebaseerd. Nu er daarnaast na dit rapport door de GI nauwelijks aan verslaglegging is gedaan, is de rechtbank alles overziend van oordeel dat het perspectiefbesluit van februari 2025 onvoldoende is onderbouwd. Hoewel het perspectief besluit formeel niet ter toetsing voorligt, betrekt de rechtbank het bij haar oordeelsvorming, omdat het perspectiefbesluit van grote invloed is op de verdere beslissingen ten aanzien van uithuisplaatsing.
3.7.
Gelet op de zeer verstrekkende gevolgen van een perspectiefbesluit hebben de moeder en de vader recht op een gedegen onderzoek naar hun opvoedkwaliteiten en een onderbouwde verslaglegging daarvan, en hetzelfde geldt voor [betrokkene] . Voordat een beslissing ten aanzien van het perspectief kan worden genomen dient dan ook alsnog een gedegen analyse te komen van de moeder en de (on)mogelijkheden om in de toekomst voor [betrokkene] te zorgen, al dan niet in samenwerking met de vader.
3.8.
De rechtbank zal de Raad voor de Kinderbescherming dan ook gelasten onderzoek te doen en van advies te dienen omtrent het perspectief van [betrokkene] . Dit rapport dient een duidelijke analyse te bevatten van de mogelijkheden en onmogelijkheden van de moeder (al dan niet in samenwerking met de vader) voor de verzorging en opvoeding van [betrokkene] , met inachtneming van het heden en het verleden, en de mogelijkheden en onmogelijkheden van [betrokkene] ten aanzien van een terugplaatsing bij de moeder.
Verlenging uithuisplaatsing
3.9.
Voor de rechtbank is duidelijk dat [betrokkene] hangende het onderzoek door de Raad in elk geval niet teruggeplaatst kan worden bij de moeder. Daarvoor zijn de onveiligheid en het gebrek aan adequate zorg die tot de uithuisplaatsing hebben geleid te groot. In dat verband overweegt de rechtbank dat de moeder weliswaar stelt dat er hulpverlening in haar thuissituatie beschikbaar is, maar dat dit door haar niet concreet is gemaakt. Daar komt bij dat de rechtbank ook serieuze twijfels heeft over het vermogen van de moeder om die hulpverlening structureel en blijvend te aanvaarden. [betrokkene] is immers al eens thuisgeplaatst en kort daarna weer uithuisgeplaatst. Ook dat gegeven dient te worden betrokken in de besluitvorming. [betrokkene] is gebaat bij een stabiele en veilige opvoedsituatie, met een opvoeder die voor hem (emotioneel) beschikbaar is en bij hem kan aansluiten, hetgeen op dit moment wordt geboden bij de pleegmoeder.
3.10.
Een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing ten aanzien van [betrokkene] is dan ook noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek). De rechtbank zal de machtiging tot uithuisplaatsing ten aanzien van [betrokkene] dan ook verlengen en wel tot 26 augustus 2025.
3.11.
Gezien de huidige beperkte duur van de machtiging tot uithuisplaatsing – de einddatum van de ondertoezichtstelling is 26 augustus 2025 – is de verwachting dat de GI op korte termijn een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing zal indienen. De rechtbank zal daarbij aansluiten en voor nu reeds een datum voor de mondelinge behandeling van dat verzoek bepalen, zoals vermeld onder de beslissing. Het rapport en advies van de Raad voor de Kinderbescherming zal overgelegd dienen te worden uiterlijk een week voor deze mondelinge behandeling.
3.12.
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

De kinderrechter:
4.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing ten aanzien van [betrokkene] , voor verblijf in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij de pleegmoeder [de pleegmoeder] , met ingang van
26 maart 2025 tot 26 augustus 2025;
4.2.
gelast de Raad voor de Kinderbescherming te Amsterdam te rapporteren en advies uit te brengen omtrent het perspectief van [betrokkene] , met inachtneming van het bepaalde in rechtsoverweging 3.8, en bepaalt dat dit rapport
uiterlijk 14 augustus 2025dient te worden ingediend bij de rechtbank
onder gelijktijdige verstrekking aan partijen;
4.3.
bepaalt dat, in het geval een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [betrokkene] zal worden ingediend, dit verzoek zal worden behandeld van een mondelinge behandeling door
een meervoudige kamerop
21 augustus 2025om
09.00 uur, waarvoor de GI, de Raad, de moeder, de advocaat van de moeder, de vader, de advocaat van de vader, de pleegmoeder en [de (half)zus] , afzonderlijk zullen worden opgeroepen.
4.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
Deze beschikking is gegeven op 20 maart 2025 door mr. E. Dinjens, voorzitter, tevens kinderrechter, en mr. V. Zuiderbaan en mr. K. Oldekamp-Bakker, rechters, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van P.A.W. van Schaick als griffier.
Deze beschikking is schriftelijk uitgewerkt op 3 april 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.