ECLI:NL:RBAMS:2025:2355

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
11 april 2025
Zaaknummer
748429
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzegging bankrelatie door ABN AMRO Bank N.V. vanwege onvoldoende medewerking aan klantonderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een onderneming, aangeduid als [eiseres], en ABN AMRO Bank N.V. De bank heeft de bancaire relatie met [eiseres] willen beëindigen omdat zij onvoldoende medewerking heeft verleend aan een cliëntenonderzoek in het kader van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). [Eiseres] stelt dat zij aan de bank alle gevraagde informatie heeft verstrekt en vordert een verklaring voor recht dat de bank de relatie niet mag beëindigen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de bank op grond van haar contractuele opzeggingsbevoegdheid de relatie met [eiseres] mocht beëindigen. De vorderingen van [eiseres] zijn afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel is dat de bank voldoende gronden heeft om de relatie te beëindigen, onder andere vanwege integriteitsrisico's en het niet voldoen aan de informatieverplichtingen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de registratie van [eiseres] in interne registers van de bank rechtmatig is. [Eiseres] is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/748429 / HA ZA 24-288
Vonnis van 23 april 2025
in de zaak van

1.[eiser 1] B.V.,

gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [eiser 1] ,
2.
[eiser 2],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [eiser 2] ;
3.
[eiser 3],
wondende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [eiser 3] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eiseres] (vrouwelijk enkelvoud),
advocaat: mr. A. Taheri-Bhajan,
tegen
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd in Amsterdam,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de bank,
advocaat: mr. J.W. Achterberg.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 12 maart 2024, met producties 1 t/m 42,
- de conclusie van antwoord, met producties 1 t/m 11,
- het tussenvonnis van 24 juli 2024 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- het verkort proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 24 oktober 2024 waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt en de daarbij overgelegde spreekaantekeningen van [eiseres] ,
- de akte van [eiseres] van 2 december 2024, waarin [eiseres] waarin [eiseres] nader te noemen verzoeken doet,
- de akte uitlating eiswijziging en overige verzoeken eisers van 9 december 2024 van de bank,
- de akte van 9 december 2024, waarin [eiseres] reageert op de laatste akte van de bank,
- het e-mailbericht van 9 december 2024 van de bank, waarin de bank de rechtbank verzoekt de laatste akte van [eiseres] buiten behandeling te laten,
- het e-mailbericht van 11 december 2024 van [eiseres] ,
- het bericht van 12 december 2024 van de rechtbank dat op de verzoeken van [eiseres] bij vonnis zal worden beslist.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat er een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De beoordeling

de kern van de zaak
2.1.
[eiseres] bankiert bij de bank. De bank heeft [eiseres] laten weten de bancaire relatie met haar te willen beëindigen omdat de bank het cliëntenonderzoek naar [eiseres] in het kader van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (hierna: de Wwft) niet heeft kunnen afronden. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat zij – voor zover haar geheimhoudingsplicht zich daartegen niet verzet – aan de bank alle gevraagde informatie en documentatie heeft verstrekt. [eiseres] vordert daarom een verklaring voor recht dat zij niet gehouden is om meer informatie te verstrekken dan zij al heeft gedaan en te bepalen dat de bank de bancaire relatie tussen partijen niet mag beëindigen. De vorderingen van [eiseres] worden afgewezen. De bank mag op grond van haar contractuele opzeggingsbevoegdheid de relatie met [eiseres] beëindigen.
wat is er gebeurd?
2.2.
[eiser 1] is een onderneming die zowel binnen als buiten Nederland verschillende diensten (waaronder juridische) aanbiedt. [eiser 3] is directeur van [eiser 1] en heeft daarnaast een eenmanszaak die is ingebracht in [eiser 1] . Naast de vestiging in Nederland, heeft [eiser 1] nevenvestigingen in India, Iran, Suriname, Italië en Engeland. Daarnaast biedt [eiser 1] in het buitenland Nederlandse notariële diensten aan via een in Nederland geregistreerde notaris. Ook geeft [eiser 1] in Nederland belastingadvies als belastingconsulent, onderhoudt zij een boekhoud-/administratiekantoor en biedt zij op kleine schaal Payrolldiensten aan. Tot slot beschikt [eiser 1] over een zogeheten ‘embassy desk’ die aan ambassades, particulieren en ondernemers ambassadediensten verleent. Een aantal van de cliënten van [eiser 1] heeft een relatie met Iran.
2.3.
[eiser 1] bankiert sinds 2013 bij de bank en [eiseres] heeft daar op dit moment vijf rekeningen (hierna: de bankrekeningen) lopen:
  • een betaalrekening op naam van [eiser 1] ,
  • een betaalrekening op naam van de eenmanszaak van [eiser 3] ,
  • drie derdengeldenrekeningen op naam van [eiser 2] eindigend op ‘59’, ‘72’ en ‘79’.
Op de relatie tussen [eiseres] en de bank zijn de Algemene Bankvoorwaarden ABN
AMRO Bank N.V. 2017 (hierna: ABV) van toepassing.
2.4.
Daarnaast bankiert [eiser 1] nog bij Bunq Bank, waar zij een betaalrekening heeft lopen en heeft [eiser 3] een privé betaalrekening bij een andere bank.
2.5.
In 2019 heeft de bank twee betalingen van een entiteit met een Iraanse achtergrond naar de derdengeldenrekening tegengehouden en is zij een cliëntenonderzoek naar [eiseres] gestart. In haar e-mailbericht van 25 januari 2019 heeft de bank [eiseres] daar als volgt over geïnformeerd: “
(…) Zoals met u telefonisch besproken bevestig ik dat de inkomende betaling van National Iranian Tanker Co. N. I. T. C naar uw derdengeldrekening niet door ABN AMRO wordt gefaciliteerd. Deze betaling bevat een Iran element waarop door de bank restricties staan (…)”.
2.6.
In een brief van 22 augustus 2019 heeft de bank aan [eiseres] vragen gesteld over de organisatie, cliënten en dienstverlening van [eiseres]
2.7.
[eiseres] heeft in haar brief van 11 september 2019 bezwaar gemaakt tegen het feit dat de bank uitgebreide informatie over een periode van één jaar vraagt en heeft wat betreft de aan haar gestelde vragen die betrekking hebben op de aard van de door haar verrichte diensten een beroep gedaan op een op haar rustende geheimhoudingsplicht. [eiseres] heeft daarover het volgende geschreven:

(…) Voorop wordt gesteld dat uw vorenbedoelde schrijven onvoldoende gronden en redenen bevatten om thans de door u verzochte informatie aan u te verstrekken. (…) Om te kunnen toetsen of u thans al dan niet misbruik maakt van uw bijzondere positie als bank, dient u zondermeer aan te geven op grond van welke wettelijke bepalingen u thans genoodzaakt bent de verzochte informatie op te vragen en wat uw doel daarmee is. (…) Het zondermeer verstrekken van de door u verzochte informatie druist immers in tegen de beroepsverplichtingen die op geadresseerden rusten. Immers, het beroep van de zogenaamde ‘beroepsmatige rechtsbijstandverlener’ of ‘procesjurist’ behelst in het maatschappelijk verkeer immers een beroepsgeheim. (…) Er dient dus nagegaan te worden of u al dan niet een gerechtvaardigd belang heeft bij de verzochte informatie waarna er nagegaan dient te worden welke informatie er in redelijkheid wel en welke niet aan u verstrekt kunnen en/of mogen worden, alsook op welke wijze die informatie verstrekt kunnen worden. (…) Dit alles gezegd hebbende geven geadresseerden reeds de navolgende informatie (…).
2.8.
De bank heeft [eiseres] per brieven van 24 september 2019 en 9 oktober 2019 gevraagd om de vragen die [eiseres] in haar brief van 11 september 2019 niet heeft beantwoord alsnog te beantwoorden en deze te onderbouwen met documentatie. De bank heeft daarbij gewezen op haar verplichtingen op grond van art. 3 Wwft en bepalingen uit de ABV.
2.9.
Na correspondentie over en weer heeft de bank per brief van 10 april 2020 aangezegd de bankrelatie met [eiseres] te beëindigen. Als reden daarvoor heeft de bank het volgende genoemd: “
(…) U heeft, ondanks onze eerdere verzoeken, geen medewerking verleend om het klantenonderzoek af te kunnen ronden. Hierdoor handelt u in strijd met artikel 3 van de Algemene Bankvoorwaarden en kan de bank niet aan haar wettelijke verplichtingen voldoen. (…) Het gebrek aan inzicht brengt voor de bank niet in te schatten risico’s met zich mee. Dit soort risico’s kan en mag de bank niet aanvaarden. Wij maken dan ook gebruik van ons recht (op grond van artikel 35 van de Algemene Bankvoorwaarden) om de relatie (…) te beëindigen (…)”.
Wijziging van eis wordt toegestaan
2.10.
[eiseres] heeft bij akte van 2 december 2024 haar eis (na vonnisbepaling) gewijzigd. De bank heeft bij akte van 9 december 2024 hiertegen bezwaar gemaakt.
2.11.
Een eiswijziging is in beginsel mogelijk zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen, maar de gedaagde is bevoegd hiertegen bezwaar te maken op grond dat de verandering of vermeerdering in strijd is met de goede procesorde (artikel 130 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). De rechtbank staat de eiswijziging toe, omdat de bank bij akte voldoende in de gelegenheid is geweest om op de gewijzigde eis te reageren en dit ook heeft gedaan. Van strijd met de goede procesorde is dan ook geen sprake.
Wat wil [eiseres] ?
2.12.
[eiseres] wil primair dat de bank haar voornemen om de bankrelatie te beëindigen niet uitvoert en vordert na wijziging van eis – samengevat – te bepalen dat de beslissing tot beëindiging van de bankrelatie ongegrond is, dat de bank de relatie niet mag beëindigen en op gebruikelijke wijze moet voortzetten en dat de bank [eiseres] niet in haar Interne Register of enig ander register mag opnemen en de al gedane registratie te verwijderen. Zulks op straffe van een dwangsom van € 1000 per dag.
2.13.
Daarnaast wil [eiseres] een verklaring voor recht dat zij niet gehouden is om documentatie aan de bank te verstrekken die naar het oordeel van [eiseres] onder haar geheimhoudingsplicht valt en dat het cliëntenonderzoek zoals de bank dat nu uitvoert onrechtmatig, dan wel in strijd met de redelijkheid en billijkheid en de op haar rustende zorgplicht is. In ieder geval wil zij een verklaring voor recht dat de bank met de al door [eiseres] beschikbaar gestelde informatie en documentatie in staat is om het cliëntenonderzoek af te ronden.
2.14.
Subsidiair vordert [eiseres] de bank te veroordelen tot het voortzetten van de bankrelatie tot minimaal drie maanden na de datum van dit vonnis dan wel van het arrest van het gerechtshof (in het geval [eiseres] tijdig hoger beroep instelt).
2.15.
Tot slot vordert [eiseres] de bank te veroordelen in de kosten van deze procedure.
Verzoeken van [eiseres] worden afgewezen
2.16.
[eiseres] heeft tijdens de mondelinge behandeling voorgesteld om prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad. [eiseres] wil de Hoge Raad de vraag voorhouden of er op beroepsmatige rechtsbijstandverleners een plicht tot geheimhouding rust en of artikel 1a lid 5 Wwft van de veronderstelling uitgaat dat de beroepsbeoefenaars die met advocaten en notarissen gelijkgesteld kunnen worden een geheimhoudingsplicht hebben. Daarnaast heeft [eiseres] na de mondelinge behandeling bij akte van 2 december 2024 verzocht om het houden van een nieuwe mondelinge behandeling of bij afwijzing van het verzoek het dienen van dupliek. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat tijdens de mondelinge behandeling en uit de daarop volgende door [eiseres] aanhangig gemaakte wrakingsprocedure is gebleken dat de kern van het geschil niet goed bij de rechtbank is overgekomen. De rechtbank zou de haar voorliggende rechtsvraag beperkt zien tot alleen de uitleg van artikel 1a, lid 5 Wwft, terwijl dit niet de rechtsvraag is welke [eiseres] heeft willen voorleggen, zo zegt [eiseres] Tot slot heeft [eiseres] bij de akte van 2 december 2024 verzocht tot het houden van een enquête. [eiseres] wil door het doen horen van getuigen- dan wel partijdeskundigen bewijzen dat op beroepsmatige rechtsbijstandverleners een geheimhoudingsplicht rust.
2.17.
De rechtbank wijst de verzoeken af. Zoals hierna onder 2.20 en verder zal worden toegelicht, is de rechtbank van oordeel dat – uitgaande van de veronderstelling dat [eiseres] inderdaad een geheimhoudingsplicht heeft – de bank desondanks een beroep toekomt op haar contractuele opzeggingsbevoegdheid. Dat betekent dat voor de beantwoording van de vraag of de bank de bankrelatie met [eiseres] mag beëindigen, het bestaan van een geheimhoudingsplicht in het midden kan blijven. De rechtbank ziet dan ook geen reden voor het stellen van prejudiciële vragen of het horen van getuigen of partijdeskundigen. Ook voor het houden van een tweede mondelinge behandeling ziet de rechtbank geen aanleiding, omdat partijen zowel tijdens de mondelinge behandeling als daarna voldoende in de gelegenheid zijn geweest om al hun stellingen toe te lichten en op de standpunten van de ander te reageren.
2.18.
Daarnaast heeft [eiseres] verzocht om een voorlopig getuigenverhoor, omdat zij meent dat de bank op andere gronden dan zij heeft aangegeven, de bankrelatie heeft willen beëindigen.
2.19.
De bank heeft haar gronden om de bankrelatie met [eiseres] te beëindigen uitgebreid toegelicht. Niet in te zien valt welk doel [eiseres] met het doen horen van getuigen wenst te bereiken. Het staat de bank vrij om zelf te bepalen welke reden(en) zij aan de opzegging ten grondslag legt. De rechtbank wijst het verzoek daarom af.
Het beroep van de bank op contractuele opzeggingsbevoegdheid slaagt
2.20.
[eiseres] voert aan dat er voor de bank geen gronden zijn om de bankrelatie met [eiseres] te beëindigen. De bank is dus in strijd met de redelijkheid en billijkheid en in strijd met de op de bank rustende zorgplicht tot beëindiging overgegaan. [eiseres] verleent diensten waarvan een deel met die van advocaten en notarissen gelijkgesteld kunnen worden en moet daarom worden gezien als een gelijksoortige beroepsbeoefenaar. Bovendien geldt dat [eiseres] een geheimhoudingsplicht heeft. Dat betekent dat een deel van de werkzaamheden van [eiseres] niet onder de reikwijdte van de Wwft valt. [eiseres] is daarom niet gehouden om de bank van alle door de bank gevraagde gegevens te voorzien, zo stelt [eiseres]
2.21.
Of [eiseres] ten tijde van de opzegging aan haar verplichting tot medewerking aan het cliëntenonderzoek heeft voldaan, kan in het midden blijven. De bank heeft zich namelijk – naast de verplichting tot beëindiging van de relatie op grond van de Wwft – ook beroepen op haar contractuele opzeggingsbevoegdheid. De rechtbank is van oordeel dat de bank de bankrelatie met [eiseres] op deze grond heeft mogen opzeggen en licht dit hierna verder toe.
2.22.
Uitgangspunt is dat partijen hebben afgesproken dat de bank de klantrelatie mag opzeggen (artikel 35 ABV). Onder bijzondere omstandigheden kan het gebruik van deze opzeggingsbevoegdheid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn als bedoeld in artikel 6:248 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Deze toets is niet op ‘redelijkheid’ maar op ‘onaanvaardbaarheid’ gebaseerd en legt daarmee de lat hoog. Het ligt op de weg van de partij die tegen een opzegging protesteert om te stellen en bij gemotiveerde betwisting te bewijzen dat er omstandigheden zijn die de opzegging in het voorliggende geval onaanvaardbaar maken. Daarbij weegt mee dat banken verschillende zorgplichten hebben en bij een opzegging naar beste vermogen rekening moeten houden met de gerechtvaardigde belangen van hun klanten, bijvoorbeeld door een redelijke opzegtermijn in acht te nemen. Uit het YinYang II-arrest kan worden afgeleid dat voor de vraag of een bank verplicht is een relatie aan te gaan (of in stand te houden), zwaar weegt de omstandigheid dat het zonder betaalrekening vrijwel onmogelijk is om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en om een bedrijf te exploiteren. [1] Het gaat dus om de vraag of zich in dit geval omstandigheden voordoen die het gebruik van een overeengekomen opzeggingsbevoegdheid door de bank onaanvaardbaar maken.
2.23.
[eiseres] heeft niet gesteld waarom de opzegging door de bank in de gegeven omstandigheden onaanvaardbaar is. Wel begrijpt de rechtbank dat [eiseres] bij andere banken geen bankrekening kan krijgen waarmee zij dezelfde transacties kan verrichten als bij de bank als een beroep op de onaanvaardbaarheid van de beëindiging door de bank. De bank voert aan dat zij [eiseres] maar liefst vijf keer de kans heeft geboden om de door haar geconstateerde risicovolle transacties te verklaren en te onderbouwen met documentatie. Daarnaast heeft [eiser 1] bij Bunq Bank een betaalrekening en bankiert [eiser 3] nog bij een andere bank, zodat zij gewoon kunnen blijven deelnemen aan het betalingsverkeer.
2.24.
De bezwaren van [eiseres] tegen de opzegging, halen de hoge lat van onaanvaardbaarheid niet. [eiseres] vindt dat de bank oneerlijk met haar is omgegaan, omdat de bank al vanaf aanvang van de relatie wist dat er transacties van- en naar Iran zouden plaatsvinden en de bank dit altijd heeft toegelaten door [eiser 1] en [eiser 3] op de zogenaamde ‘white-list’ te plaatsen. Het dan op een later moment opzeggen van de relatie, zou niet mogen. Deze redenering gaat uit van een te beperkte opvatting van contractsvrijheid en onderbouwt onvoldoende de onaanvaardbaarheid van de opzegging in dit geval. Daar komt bij dat niet vast is komen te staan dat [eiseres] nergens anders kan bankieren omdat bij het openen van een nieuwe bankrekening het haar niet zal worden toegestaan om te bankieren van en naar (ver)hoog(d) risico landen. [eiseres] heeft dit standpunt niet onderbouwd. Bovendien heeft [eiseres] ter zitting bevestigd dat [eiser 1] nog beschikt over een bankrekening bij Bunq Bank en dat haar buitenlandse vestigingen ook over eigen bankrekeningen beschikken. Daarmee is niet gebleken dat [eiseres] zonder de diensten van de bank niet meer kan deelnemen aan het maatschappelijk verkeer, zodat dit de opzegging niet onaanvaardbaar maakt.
2.25.
De bank baseert de beëindiging in het bijzonder op de integriteitsrisico’s die zij loopt omdat het haar, ondanks herhaaldelijk opvragen van inlichtingen, niet lukt om inzicht te krijgen in de aard van de transacties die via de bankrekeningen van [eiseres] lopen en de herkomst van de daarmee gemoeide gelden. [eiseres] verricht verschillende diensten, die niet allemaal onder de vrijstelling van artikel 1a lid 5 Wwft vallen, en haar cliënten zijn vaak gevestigd in (ver)hoog(d) risico landen. Met een aantal van hen heeft de bank zelfs haar relatie beëindigd omdat die zelf een hoog risico vormen. Dat dit om meer dan 30% van het belang van de transacties over een periode van de laatste vier jaar gaat, wordt op zichzelf niet door [eiseres] betwist en volgt ook uit de door de bank overgelegde banktransacties. Ook staat vast dat [eiseres] , ondanks vele verzoeken van de bank geen volledige openheid van zaken heeft gegeven over de achtergrond van de transacties. Dat komt omdat [eiseres] zich op een geheimhoudingsplicht beroept. Hoewel [eiseres] erkent dat deze geheimhoudingsplicht niet voor alle door haar aangeboden diensten geldt, heeft [eiseres] op informatieverzoeken de bank naar aanleiding van specifieke transacties ter onderbouwing van haar beroep op een geheimhoudingsplicht veelal volstaan met algemene (niets zeggende) omschrijvingen zoals ‘juridische’, ‘notariële’, ‘accountancy’ of ‘administratieve dienstverlening’. [eiseres] heeft de bank ter onderbouwing daarvan geen nadere toelichting of onderliggende en leesbare documentatie verstrekt. [eiseres] heeft weliswaar bankafschriften overgelegd van transacties, maar de namen van degenen op wie deze betrekking hebben en de daarbij opgegeven omschrijvingen zijn door [eiseres] steeds volledig onleesbaar gemaakt. Dit maakt het voor de bank niet mogelijk om de betalingen die via de bankrekeningen zijn verlopen te controleren. [eiseres] heeft weliswaar na het starten van het cliëntenonderzoek afscheid genomen van de twee Iraanse cliënten die door de bank reeds waren gesanctioneerd, zij deed niet langer stortingen van contante gelden op de bankrekeningen en heeft toegezegd geen gebruik meer te zullen maken van de derdengeldenrekening voor transacties met een Iran-element, maar dit alles is onvoldoende om het vertrouwen van de bank te herwinnen. [eiseres] niet valt onder tuchtrechtelijk toezicht zoals andere geheimhouders. Zij doet een zeer ruim (en onvoldoende gemotiveerd) beroep op een geheimhoudingsplicht. De enkele omschrijving “juridische dienstverlening” is te weinig specifiek om een geheimhoudingsplicht te rechtvaardigen. De landen waar de cliënten van [eiseres] zijn gevestigd, de omvangrijke en onvoldoende gespecificeerde transacties van hoge en veelal afgeronde bedragen van- en naar deze landen, het ontbreken van achterliggende documentatie bij deze transacties en de vaststelling dat enkele facturen van [eiser 1] werden voldaan vanaf de derdengeldenrekening, maken dat het integriteitsrisico dat aan de opzegging ten grondslag ligt voldoende aannemelijk zijn. Daarbij gaat de rechtbank voorbij aan het standpunt van [eiseres] dat de bank haar zorgplicht heeft geschonden door niet met [eiseres] in gesprek te gaan en afspraken te maken over het gebruik van de betaalrekeningen. De bank is immers al vanaf 2019 met [eiseres] in gesprek over deze kwesties.
2.26.
Het voorgaande betekent dat het gebruik van de contractuele opzeggingsbevoegdheid niet onaanvaardbaar is en dat de vorderingen gericht op voortzetting van de bancaire relatie niet toewijsbaar zijn.
de bank mag [eiseres] in haar interne registers vermelden
2.27.
[eiseres] komt daarnaast op tegen de registratie van [eiseres] in registers van de bank.
2.28.
De bank voert aan dat er uitsluitend een registratie heeft plaatsgevonden in het intern verwijzingsregister (IVR). Externe financiële instellingen hebben hier geen toegang toe en kunnen geen informatie over deze lijst bij de bank opvragen, zodat deze registratie geen belemmering voor [eiseres] vormt om bij een andere bank te bankieren.
2.29.
Voor de verwerking van persoonsgegevens vereist artikel 6 AVG een verwerkingsgrondslag, waarbij het in dit geval aankomt op de f-grond van het eerste lid. Daaruit volgt dat de gegevensverwerking rechtmatig is als deze:
tot doel heeft een gerechtvaardigd belang te dienen,
noodzakelijk is voor de behartiging van dat gerechtvaardigde belang,
daar tegenover staande privacybelang niet prevaleert.
2.30.
De bank heeft voldoende onderbouwd dat de registratie dient ter bescherming van de integriteit van de financiële sector, in het bijzonder de bank zelf, zodat de bank (of een groepsmaatschappij) niet zonder meer een nieuwe relatie aan zal gaan met [eiseres] Dit is een gerechtvaardigd belang en daarvoor is registratie noodzakelijk nu van een alternatieve methode niet is gebleken. De gegevensverwerking is proportioneel, omdat een inbreuk op de privacy van [eiseres] beperkt blijft. Buiten de bank kan niemand zien of en waarvoor [eiseres] is geregistreerd. De vordering van [eiseres] zal op dit onderdeel eveneens worden afgewezen.
vonnis uitvoerbaar bij voorraad
2.31.
[eiseres] heeft subsidiair gevorderd de bank te veroordelen tot het voortzetten van de bankrelatie tot minimaal drie maanden na de datum van dit vonnis dan wel van het arrest in hoger beroep.
2.32.
De bank heeft al in april 2023 (voor de tweede maal) [eiseres] te kennen gegeven dat zij de relatie wilde beëindigen, waarbij het bezwaar van [eiseres] tegen de opzegging al op 30 oktober 2023 ongegrond is verklaard. Doordat [eiseres] na de mondelinge behandeling tweemaal een wrakingsverzoek heeft ingediend, is de afhandeling van deze zaak verder vertraagd. De bank heeft tot slot nog toegezegd [eiseres] na dit vonnis een termijn van twee weken te geven. [eiseres] heeft daarmee ruim de tijd gehad om elders een bankrekening te openen. Er bestaat dan ook onvoldoende grond de bank te dwingen de relatie met [eiseres] na verloop van die laatste termijn nog voort te zetten.
[eiseres] moet de proceskosten betalen
2.33.
[eiseres] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de bank worden begroot op:
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
1.535,00
(2,5 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.401,00
2.34.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
3.2.
veroordeelt [eiseres] (hoofdelijk) in de proceskosten van € 2.401,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.H. Blankevoort en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2025.

Voetnoten

1.Hoge Raad 5 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1652, r.o. 3.2