ECLI:NL:RBAMS:2025:2394

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
13/403087-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een bekennende verdachte tot gevangenisstraf met uitzetting naar Polen na diefstal van een elektrische fiets en verblijf als ongewenst vreemdeling

Op 10 april 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een bekennende verdachte, geboren in 1985 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De verdachte is veroordeeld tot 120 dagen gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest, zodat de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) hem na detentie kan uitzetten naar Polen. De zaak betreft een diefstal van een elektrische fiets in Aalsmeer, gepleegd tussen 15 en 19 december 2024, en het verblijf van de verdachte in Nederland als ongewenst vreemdeling op 19 december 2024. Tijdens de zitting op 27 maart 2025 heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.T. Haak, en de verdediging door mr. M.G. van Wijk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De verdachte heeft de feiten bekend, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de bewezenverklaring kan worden gebaseerd op de aangifte en de bekennende verklaring van de verdachte. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het opleggen van de straf. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling afgewezen, omdat de verdachte na het uitzitten van de gevangenisstraf zal worden uitgezet. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, en de beslissing is openbaar gemaakt op 10 april 2025.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/403087-24 en 13/196539-24 (vordering tul) (Promis)
Datum uitspraak: 10 april 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1985,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd te: [P.I.]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 maart 2025
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.T. Haak, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.G. van Wijk en reclasseringswerker [naam reclasseringswerker] naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in Aalsmeer heeft schuldig gemaakt aan
1.
primair: diefstal van een elektrische fiets in de periode van 15 december tot en met 19 december 2024;
subsidiair: (opzet)heling van een elektrische fiets op 19 december 2024;
2. als ongewenst vreemdeling in Nederland verblijven op 19 december 2024.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten kunnen worden bewezen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de bewezenverklaring geen verweer gevoerd.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Het oordeel over het onder 1 primair tenlastegelegde
Gelet op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte acht de rechtbank bewezen dat verdachte dit feit heeft begaan.
4.3.2.
Het oordeel over het in onder 2 tenlastegelegde
Gelet op het besluit van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) d.d. 13 januari 2022, dat aan verdachte is uitgereikt op 27 januari 2022 en de bekennende verklaring van verdachte acht de rechtbank bewezen dat verdachte dit feit heeft begaan.
Omdat verdachte beide feiten heeft bekend en de raadsman hiervoor geen vrijspraak heeft bepleit kan op grond van artikel 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1
op 19 december 2024 te Aalsmeer een elektrische fiets van het merk Sparta, die aan [slachtoffer] , toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
op 19 december 2024 te Aalsmeer, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van een wettelijk voorschrift, te weten artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, tot ongewenst vreemdeling was verklaard.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 primair en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van voorarrest. Subsidiair heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) wordt opgelegd voor de duur van een jaar met aftrek.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht dat verdachte een straf wordt opgelegd zoals primair door de officier van justitie is gevorderd. De Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) heeft dan na uitspraak van het vonnis zeven dagen de tijd om verdachte uit te zetten naar [geboorteland] .
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal van een elektrische fiets. Dit is een hinderlijk feit dat bij de betrokkenen tot veel ergernis en frustratie leidt. Verdachte heeft zich ook begeven op Nederlands grondgebied terwijl hij wist dat hij tot ongewenst vreemdeling is verklaard. Aldus heeft hij in Nederland verbleven terwijl de openbare orde zich daartegen verzet. De rechtbank vindt dit kwalijke feiten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 12 januari 2025. Hieruit blijkt dat verdachte nog steeds voldoet aan de harde eisen voor het opleggen van de ISD-maatregel. Een half jaar geleden heeft verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel opgelegd gekregen maar dit heeft verdachte er niet van weerhouden nieuwe misdrijven te plegen. Hij heeft ook niet meegewerkt aan een (duurzame) verwijdering uit Nederland. Uit het reclasseringsrapport van 11 maart 2025 blijkt dat de reclassering geen mogelijkheden ziet om met toezicht en interventies het risico op recidive te verlagen omdat verdachte onvoldoende binding heeft met Nederland en geen aanspraak kan maken op sociale voorzieningen. DT&V heeft aangegeven dat verdachte uitzetbaar is. De DT&V beschikt inmiddels over zijn paspoort. Voor uitzetting is een ISD-kader niet noodzakelijk. Uit de laatste informatie van de DT&V blijkt zelfs dat het opleggen van deze maatregel de terugkeer naar [geboorteland] zou kunnen vertragen.
Ter terechtzitting van 27 maart 2025 heeft de rechtbank reclasseringswerker [naam reclasseringswerker] als deskundige gehoord. Hij heeft het reclasseringsrapport bevestigd. Het was de bedoeling dat verdachte in september 2024, direct na het opleggen van de voorwaardelijke ISD-maatregel, uitgezet zou worden naar [geboorteland] . Dat is mislukt omdat verdachte toen na vrijlating niet is overgebracht naar vreemdelingenbewaring. Het paspoort van verdachte had bij Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) moeten liggen, maar dat bleek niet het geval te zijn. DT&V heeft nu aangegeven dat tussen de mededeling einde detentie en de daadwerkelijke invrijheidsstelling minimaal drie dagen moeten zitten. Inmiddels heeft DT&V ervoor gezorgd dat het paspoort alvast bij het boekingsbureau ligt.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij vrijwillig wil vertrekken uit Nederland. Verdachte heeft zelf niet eerder pogingen ondernomen omdat hij toch de hoop had dat hij zou mogen blijven en daarnaast beschikte hij niet over zijn paspoort.
Straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat verdachte een gevangenisstraf moet worden opgelegd zodat verdachte onder begeleiding van de DT&V uit Nederland kan worden gezet. De primaire eis van de officier van justitie is in lijn met de door de rechtbanken gehanteerde oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). De rechtbank acht deze eis van de officier van justitie daarom passend en geboden en zal aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen opleggen met aftrek van voorarrest. Deze straf zal DT&V voldoende tijd geven om na uitspraak van het vonnis de terugkeer van verdachte te realiseren.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
- 1 STK Boormachine (G6596157);
- 1 STK Slijpmachine (G6596162);
- 1 STK Lamp (G6596163);
- 1 STK Microfoon (G6596166);
- 1 STK Lamp (G6596167);
- 1 STK Kleding (G6596175);
- 1 STK Fiets Vouw (G6596067).
9.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen voorwerpen te bewaren ten behoeve van de rechthebbende.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich aangesloten bij de vordering van de officier van justitie.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
Omdat de verdachte heeft verklaard dat de goederen niet van hem zijn en er ook geen ander is die als rechthebbende kan worden aangemerkt, zal de rechtbank de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten van deze in beslag genomen voorwerpen.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 12 februari 2025 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/196539-24, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 27 september 2024 van de rechtbank Amsterdam, waarbij aan verdachte is opgelegd een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
10.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling wordt afgewezen, omdat oplegging van een ISD-maatregel niet samen gaat met de oplegging van een gevangenisstraf en zodat de voorwaardelijke ISD-maatregel boven het hoofd van verdachte blijft hangen.
10.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich aangesloten bij de vordering van de officier van justitie.
10.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt dat het toewijzen van de vordering tot de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling momenteel niet passend is. Verdachte zal Nederland worden uitgezet na het uitzitten van de opgelegde gevangenisstraf in onderhavige zaak. Mocht verdachte op enig moment toch weer terugkeren naar Nederland, dan zal deze voorwaardelijke ISD-maatregel als stok achter de deur boven zijn hoofd hangen. De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling daarom afwijzen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 197 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1, primair:
diefstal.
Ten aanzien van feit 2:
als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet, dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
120 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
- 1 STK Boormachine (G6596157);
- 1 STK Slijpmachine (G6596162);
- 1 STK Lamp (G6596163);
- 1 STK Microfoon (G6596166);
- 1 STK Lamp (G6596167);
- 1 STK Kleding (G6596175);
- 1 STK Fiets Vouw (G6596067).
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/196539-24 af.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.K. Oosterling-van der Maarel voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en C.W. Bianchi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. van den Berg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 april 2025.
[(...)]

[(...)]

.