ECLI:NL:RBAMS:2025:2524

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
C/13/750492 / HA RK 24-151
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor in een civiele zaak met betrekking tot onrechtmatig handelen en laster door subsidieverstrekkers

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 april 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor. De verzoekende partijen, [verzoeker 1] B.V. en [verzoeker 2], hebben het verzoek ingediend op basis van artikel 186 (oud) van de Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), omdat zij menen dat de verwerende partijen, waaronder de Stichting Nederlands Fonds voor de Film (NFF) en de Stichting Co-Productiefonds Binnenlandse Omroep (CoBO), onrechtmatig hebben gehandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat een deel van het verzoek niet voldoet aan de wettelijke vereisten, omdat de verzoekers niet duidelijk hebben gemaakt welke feiten zij met het getuigenverhoor willen onderzoeken. De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat er voldoende grond is om een voorlopig getuigenverhoor toe te staan met betrekking tot de vermeende laster door NFF en CoBO. De rechtbank heeft de verzoekers in de proceskosten veroordeeld, maar de kosten zijn gecompenseerd tussen de partijen. De rechtbank heeft een rechter-commissaris benoemd en het getuigenverhoor zal plaatsvinden in Amsterdam. De beslissing is openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer / rekestnummer: C/13/750492 / HA RK 24-151
Beschikking van 17 april 2025
in de zaak van

1.[verzoeker 1] B.V.,

te [vestigingsplaats] ,
2.
[verzoeker 2],
te [woonplaats 1] ,
verzoekende partijen (hierna:
[verzoeker 1],
[verzoeker 2]en samen:
[verzoekers]),
advocaat: mr. M.G. Kelder (voorheen: mr. L.H. Haarsma),
tegen

1.STICHTING NEDERLANDS FONDS VOOR DE FILM,

te Amsterdam,
verwerende partij (hierna:
NFF),
advocaat: mr. J.H.A. van der Grinten,

2.STICHTING CO-PRODUCTIEFONDS BINNENLANDSE OMROEP,

te Hilversum,
verwerende partij (hierna:
CoBO),
advocaat: mr. L. Broers,

3.[verweerder 3] ,

4.
[verweerder 4],
5.
[verweerder 5] B.V.,
alle te [woonplaats 2] ,
verwerende partijen (hierna:
[verweerder 3],
[verweerder 4]en
[verweerder 5]en samen:
[verweerders]),
advocaat: mr. D.C. Theunis,

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ter griffie ingekomen op 8 mei 2024;
- de brief van mr. Theunis van 11 juni 2024 met producties;
- de tussenbeschikking van 25 juli 2024 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de akte indienen producties namens CoBO;
- de akte houdende overlegging producties van NFF;
- het verweerschrift voorlopig getuigenverhoor namens CoBO;
- het verweerschrift voorlopig getuigenverhoor van NFF;
- het verkort proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 4 maart 2025.
1.2.
De beschikking is bepaald op vandaag.
2. De feiten
2.1.
[verzoeker 1] is een productiemaatschappij die zich bezighoudt met het produceren van films en televisieseries. [verzoeker 2] is [naam functie 1] van [verzoeker 1] .
2.2.
NFF is een publiekrechtelijk orgaan dat subsidies verstrekt ten behoeve van Nederlandse filmproducties. De subsidieverstrekking door NFF verloopt in twee fasen. Eerst wordt een subsidie bij beschikking verleend; vervolgens wordt deze, na afloop van het project waarop de subsidie betrekking heeft, definitief vastgesteld. Daarbij moet de subsidieverkrijger een aantal voorgeschreven bescheiden overleggen, waaronder een financiële verantwoording (eindafrekening) vergezeld van een goedkeurende controleverklaring van een accountant.
2.3.
CoBO is een repartitieorgaan dat auteursrechtelijke omroepvergoedingen beheert, int en verdeelt. Publieke omroepen kunnen bij CoBO een aanvraag doen voor een financiële bijdrage aan een film- of televisieproductie. CoBO stelt zorgvuldigheidseisen aan de aanvragen wat betreft de begroting, de eindafrekening en de opgaven van opbrengsten, waaronder een goedkeurende controleverklaring van een (register)accountant. De voorwaarden voor de financiering worden in een co-productieovereenkomst tussen de publieke omroep, de co-producent en CoBO vastgelegd.
2.4.
[verweerder 5] is een accountantskantoor. [verweerder 3] en [verweerder 4] zijn beiden als [naam functie 2] werkzaam bij [verweerder 5] .
2.5.
[verzoeker 1] heeft meerdere (jeugd)films geproduceerd die met subsidie van NFF tot stand zijn gekomen. CoBO was als medefinancier bij een aantal van deze producties betrokken.
2.6.
In 2017 constateerde NFF dat de eindafrekening van een van deze films,
[naam film 1] en de [naam film 2](2014), onregelmatigheden bevatte. Een accountant van het accountantskantoor MTH – de toenmalige accountant van [verzoeker 1] – had een goedkeurende controleverklaring afgegeven voor deze eindafrekening. Naar aanleiding van een klacht daarover van NFF heeft MTH erkend te zijn tekort geschoten bij de uitvoering van haar controlewerkzaamheden.
2.7.
Vervolgens heeft MTH (ook) de door haar afgegeven controleverklaringen van eerdere filmprojecten van [verzoeker 1] onderzocht. Dat leidde tot een rapport waarin MTH concludeerde dat ook de eindafrekening van de door [verzoeker 1] geproduceerde film
[naam film 2](2013) enkele onregelmatigheden bevatte. NFF en CoBO waren subsidieverstrekker respectievelijk medefinancier van deze film.
2.8.
Op 1 juli 2019 heeft [naam 1] (hierna: [naam 1] ), [naam functie 3] bij AVROTROS, aan [naam 2] (hierna: [naam 2] ), [naam functie 1] van CoBO, het volgende gemaild:
Ik heb vorige week een bespreking gehad met [naam 3] over toekomstige drama-projecten. Een van de projecten, die zowel bij AVROTROS als bij NPO hoog op de lijst staan is “ [naam serie] ” de serie. (…)Echter door het feit dat CoBo inmiddels alweer bijna een jaar financieel onderzoek doet naar verschillende filmprojecten van [verzoeker 1] op zoek naar onregelmatigheden in zijn administratie, durft men bij de NPO geen beslissing te nemen. Dat wordt mede gevoed door de roddel en achterklap, die op dit moment hoogtij viert.
(…)Ik wil daarom dringend verzoeken om of met een tussenrapportage te komen, waaruit blijkt dat [verzoeker 1] de boel ernstig heeft belazerd, of zo niet, dit bekend te maken, zodat wij kunnen doorgaan met hetgeen waarvoor wij zijn ingehuurd. Namelijk het maken en laten maken van mooie programma’s.
2.9.
Op 7 oktober 2019 heeft [naam 2] aan [verzoeker 2] het volgende gemaild:
Jij hebt de eindafrekeningen die MTH opstelde ten bate van de afrekening met het Filmfonds aan CoBO verstrekt om af te rekenen met CoBO. Nu daar extra onderzoek op is verricht (door MTH) vraagt CoBO jou om deze nieuwe bevindingen ook aan CoBO toe te sturen. (…) Dan is de verwachting van CoBO dat je de nieuwe bevindingen aan ons doorstuurt of laat doorsturen.Hangende ons onderzoek, wat nu dus weer niet kan worden afgerond, heeft het bestuur van CoBO besloten geen nieuwe CoBO-aanvragen van omroepen met [verzoeker 1] als coproducent aan te nemen.
2.10.
NFF heeft, bijgestaan door CoBO, op 16 december 2019 aan [verweerder 5] opdracht gegeven om een financieel forensisch onderzoek uit te voeren naar de eindafrekening van de film
[naam film 2]. Het onderzoek werd namens [verweerder 5] uitgevoerd door [verweerder 3] en [verweerder 4] .
2.11.
Op 7 september 2020 leverde [verweerder 5] het eindrapport op. Daarin concludeerde zij – kort weergegeven – dat de eindafrekening van de film
[naam film 2]op verschillende punten niet deugde.
2.12.
Op 24 maart 2021 heeft [verzoeker 1] een tuchtklacht ingediend bij de Accountantskamer tegen [verweerder 3] en [verweerder 4] . De klacht hield onder meer in dat [verweerder 3] en [verweerder 4] de voor hen geldende gedrags- en beroepsregels hebben overtreden, niet objectief en professioneel hebben gehandeld en het beginsel van hoor en wederhoor hebben geschonden. De klacht is op 17 december 2021 door de Accountantskamer ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker 1] hoger beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Er is nog geen uitspraak gedaan in hoger beroep.
2.13.
Sinds de start van het onderzoek naar de eindafrekening van de film
[naam film 2]heeft [verzoeker 1] geen films of televisieseries geproduceerd met financiering van NFF of CoBO.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoekers] verzoeken de rechtbank om op grond van artikel 186 (oud) Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een voorlopig getuigenverhoor te bevelen. [verzoeker 1] stellen zich op het standpunt dat alle verweerders onrechtmatig jegens hen hebben gehandeld, waardoor zij schade hebben geleden. Zij wensen getuigen te horen om, voordat zij een procedure beginnen, in het kader van zorgvuldigheid hun procespositie te bepalen. Het onrechtmatige handelen heeft volgens [verzoekers] – onder meer – bestaan uit het volgende:
Het rauwelijks opzeggen van het vertrouwen in [verzoeker 1] door NFF en CoBO, nadat jarenlang subsidies en financiële bijdragen aan [verzoeker 1] waren verstrekt, kennelijk met geen ander doel dan [verzoekers] te beschadigen,
Het in strijd met de procedure actief informeren en betrekken van de opdrachtgevers NFF en CoBO bij het financieel forensisch onderzoek naar [verzoeker 1] ,
Het op oneigenlijke gronden rauwelijks starten van dit onderzoek met geen ander doel dan [verzoekers] te schaden,
Het samenspannen tussen [naam 2] en [verweerder 3] met geen ander doel dan [verzoekers] schade toe te brengen,
Het lasteren van [verzoekers] door tegen [naam 1] (en eventuele anderen) te verklaren dat er sprake is van ernstige onregelmatigheden dan wel fraude binnen [verzoeker 1] ,
Nader te noemen onrechtmatige gedragingen.
3.2.
[verzoekers] willen de volgende getuigen horen:
[naam 2]
het bestuur van CoBO
[naam 4] (hierna: [naam 4] ), destijds [naam functie 4] van NFF
[verweerder 3]
[verweerder 4]
[verzoeker 2]
[naam 1]
de bestuurder van NFF.
3.3.
Op de zitting hebben [verzoekers] de volgende getuigen toegevoegd:
9. [naam 3] , voormalig [naam functie 5] van de NPO
10. [naam 5] , voormalig [naam functie 1] van NFF
11. [naam 6] , [naam functie 6] van CoBO
12. [naam 7] , [naam functie 6] van NFF.
3.4.
NFF, CoBO en [verweerders] verzetten zich – ieder voor zich – tegen toewijzing van het verzoek. Voor zover nodig wordt hierna op die verweren ingegaan, waarbij de verweren voor zover mogelijk in samenhang worden behandeld. Kort weergegeven komen de verweren erop neer dat het verzoek van [verzoekers] niet aan de wettelijke vereisten voor toewijzing voldoet, omdat het probandum onvoldoende bepaald is en het verzoekschrift niet duidelijk maakt op welk feitelijk gebeuren het getuigenverhoor betrekking zal hebben. Om die reden is het verzoek ook een
fishing expedition. [verweerders] voeren verder aan dat de feiten omtrent de aanpak van het onderzoek door [verweerders] niet ter discussie staan. Partijen hebben daarover al gedebatteerd ten overstaan van Accountantskamer, die bovendien heeft geoordeeld dat de klacht tegen [verweerder 3] en [verweerder 4] geheel ongegrond is. Daarnaast stellen CoBO en NFF zich op het standpunt dat [verzoekers] onvoldoende belang hebben bij een voorlopig getuigenverhoor en misbruik maken van recht door daarom te verzoeken.

4.De beoordeling

4.1.
Het verzoek is ingediend voor 1 januari 2025 en wordt daarom beheerst door artikel 186 (oud) Rv. Wettelijk uitgangspunt is dat in gevallen waarin getuigenbewijs is toegelaten een voorlopig getuigenverhoor wordt bevolen als een belanghebbende daarom verzoekt. Dan moet wel aan bepaalde voorwaarden zijn voldaan. Die voorwaarden staan in artikel 187 lid 3 (oud) Rv en hebben te maken met de inhoud van het verzoekschrift en met het doel van het voorlopig getuigenverhoor. In het verzoekschrift moet de verzoeker duidelijk vermelden waar de zaak globaal om gaat, wat hij vordert of wil vorderen, welke feiten hij wil bewijzen en wie de getuigen zijn. Vooral wat hij wil bewijzen moet voldoende duidelijk zijn voor de betrokken rechter(s) en de wederpartij. Ook moet duidelijk genoeg zijn wat de getuigen daarover kunnen verklaren. Heel gedetailleerd hoeft de verzoeker niet te zijn, omdat een voorlopig getuigenverhoor nu juist dient om onduidelijkheden op te helderen en om degene die om zo’n verhoor verzoekt in staat te stellen te beoordelen of het zinvol is een voorgenomen vordering in te stellen. [1]
4.2.
Als aan de formele eisen van het verzoekschrift is voldaan, kan de rechter het verzoek toch afwijzen. Dat kan als de verzoeker misbruik maakt van de bevoegdheid om een voorlopig getuigenverhoor te verzoeken (artikel 3:13 BW). Daarvan kan sprake zijn als het belang van de verzoeker veel minder zwaarwegend is dan het belang van de wederpartij bij het niet houden van een voorlopig getuigenverhoor. Ook kan het verzoek in strijd zijn met de eisen van een goede procesorde, bijvoorbeeld omdat het verzoek wordt gedaan op een moment dat het houden van een voorlopig getuigenverhoor een lopende procedure te veel doorkruist. De rechter kan ook oordelen dat er een andere, zwaarwegende reden is om het verzoek toch af te wijzen. Daarnaast kan van de bevoegdheid om een voorlopig getuigenverhoor te vragen geen gebruik worden gemaakt, als de verzoeker onvoldoende belang heeft bij toewijzing van het verzoek (artikel 3:303 BW). [2]
De rechtbank wijst het verzoek gedeeltelijk af
4.3.
Een deel van het verzoek voldoet niet aan de onder 4.1 genoemde voorwaarden. In grote lijnen zijn partijen het al eens over het door [verzoekers] gewraakte handelen van NFF, CoBO en [verweerders] en twisten zij niet over de feitelijke, maar de juridische vraag of dat handelen onrechtmatig was. Een voorlopig getuigenverhoor is echter niet bedoeld om aan te tonen dat reeds vaststaande feiten onrechtmatig zijn. [3] Wat [verzoekers] willen bewijzen is dan ook onvoldoende duidelijk en is in die zin aan te merken als een
fishing expedition.Het voorlopig getuigenverhoor over de onder 1 tot en met 4 opgesomde punten in rechtsoverweging 3.1. wordt daarom afgewezen. Daarbij is het volgende van belang.
4.3.1.
[verzoekers] willen getuigen horen over de gang van zaken rondom de start van het financieel forensisch onderzoek en het stopzetten van de financiële bijdragen door NFF en CoBO. Uit de voorgestelde vragen blijkt dat zij met name willen achterhalen wat de aanleiding voor NFF en CoBO was om het onderzoek in te stellen. Deze aanleiding is in deze procedure uitvoerig belicht. Zowel [verzoekers] als NFF, CoBO en [verweerders] hebben e-mails overgelegd, waaruit blijkt dat uitgebreid is gecorrespondeerd over de aanleiding voor en de aanloop naar het onderzoek. Uit deze e-mailcorrespondentie blijkt onder meer dat [naam 4] op 30 mei 2018 [verzoeker 2] meldde dat de door [verzoeker 1] aangeleverde en door MTH goedgekeurde eindafrekening van de film
[naam film 1] en de [naam film 2]niet voldeed aan de reglementen van NFF en dat NFF daarom overwoog vervolgstappen te nemen. Op 19 december 2019 informeerde [naam 4] , mede namens CoBO, dat een onderzoek zou worden uitgevoerd door [verweerder 5] naar de eindafrekening van de film
[naam film 2]. In dezelfde e-mail benadrukte [naam 4] dat de bevindingen van MTH naar aanleiding van haar onderzoek naar eerdere eindafrekeningen van [verzoeker 1] en afwijkingen tussen de onderbouwing van de eindafrekeningen gericht aan enerzijds NFF en anderzijds CoBO aanleiding waren voor dat onderzoek. Op 13 januari 2020 reageerde [verzoeker 2] op de verwijten van NFF en CoBO met betrekking tot de onregelmatigheden in de eindafrekeningen en gaf hij aan dat [verzoeker 1] mee zou werken aan het onderzoek. Uit deze correspondentie komt naar voren wat de aanleiding was voor NFF en CoBO om aan [verweerder 5] opdracht te gegeven voor het onderzoek en (voor CoBO) om hangende het onderzoek geen financiële bijdragen aan [verzoeker 1] te verstrekken, namelijk de onregelmatigheden in eerdere eindafrekeningen van [verzoeker 1] . Welke andere feiten [verzoekers] tijdens een getuigenverhoor willen onderzoeken met betrekking tot de aanloop naar het onderzoek door [verweerder 5] wordt niet duidelijk uit het verzoekschrift en de aanvullingen die [verzoekers] daarop tijdens de zitting hebben gedaan. In zoverre voldoet het verzoek niet aan de eisen die de wet in artikel 187 lid 3 sub b Rv stelt.
4.3.2.
De rechtbank constateert dat de voorgestelde vragen over het onderzoek en het stopzetten van financiering (door CoBO) vrijwel uitsluitend betrekking hebben op de beweegredenen van NFF en CoBO. [verzoekers] willen bijvoorbeeld weten ‘waarom NFF en CoBO het onderzoek nodig vonden’, ‘waarom specifiek [verweerder 5] voor het onderzoek werd uitgekozen’ of ‘wat heeft gemaakt dat NFF en CoBO gedurende het onderzoek geen aanvragen van [verzoeker 1] in behandeling wilden nemen’. De beantwoording van die vragen kan naar het oordeel van de rechtbank niet leiden tot vaststelling van (nadere) feiten, maar zal alleen het standpunt van NFF en CoBO over de gang van zaken rondom het starten van een financieel forensisch onderzoek en het schorsen van aanvragen gedurende het onderzoek weergeven. Een voorlopig getuigenverhoor is bedoeld om duidelijkheid te verkrijgen over feiten die de verzoeker in een eventuele hoofdzaak aan zijn vordering ten grondslag wil leggen, zodat de verzoeker kan beoordelen of het zinvol is de voorgenomen vordering in te stellen, en leent zich niet voor een onderzoek naar de standpunten en beweegredenen van de wederpartij.
4.3.3.
[verzoekers] verwijten NFF en CoBO verder dat zij sturend zijn opgetreden bij de uitvoering van het onderzoek door [verweerder 5] . [verzoekers] verwijten [verweerder 3] en [verweerder 4] dat zij zich voor het karretje hebben laten spannen van NFF en CoBO. [verzoekers] willen daarom getuigen horen over wat NFF, CoBO en [verweerders] onderling hebben besproken tijdens het onderzoek. Specifiek willen zij weten wat zich afspeelde rondom het wijzigen van de status van het rapport van ‘definitief’ naar ‘concept’ in april 2019. [verzoekers] hebben bij het verzoekschrift de e-mailcorrespondentie tussen [verzoeker 2] en [verweerder 3] van 21 en 22 april 2019 over de wijziging van de status van het rapport overgelegd. Daarin schrijft [verweerder 3] dat hij per ongeluk het rapport een definitieve status heeft gegeven, terwijl het nog in de conceptfase was, en dat hij deze fout daarom heeft hersteld. Wat zich verder heeft afgespeeld rondom het wijzigen van de status is uitvoerig aan de orde gekomen tijdens de tuchtprocedure, zoals blijkt uit de overgelegde processtukken en de uitspraak van de Accountantskamer. Een getuigenverhoor over deze bekende feiten is, zoals aangegeven, bij gebrek aan een concrete vraagstelling daarover niet toewijsbaar. Welke andere feiten [verzoekers] omtrent de uitvoering van het onderzoek opgehelderd willen krijgen hebben [verzoekers] niet duidelijk gemaakt.
4.3.4.
De rechtbank constateert daarbij dat uit de nadere toelichting van [verzoekers] op de zitting blijkt dat de vragen die [verzoekers] aan [verweerder 3] en [verweerder 4] willen voorleggen gericht zijn op de deugdelijkheid van het door hen verrichte onderzoek. Volgens [verzoekers] is de inhoud van het rapport onjuist. In dat verband wijzen zij op een aantal specifiek door hen benoemde missers waarover zij [verweerder 3] en [verweerder 4] willen bevragen. [verzoekers] willen bijvoorbeeld weten ‘waarom [verweerder 3] en [verweerder 4] bij het onderzoek een ander criterium hebben gehanteerd dan de regelgeving van NFF en CoBO’ of ‘waarom [verweerder 3] en [verweerder 4] geen rekening hebben gehouden met de verschillende definities die NFF en CoBO hanteren voor subsidiabele kosten’. De beantwoording van deze vragen kan ook geen nieuwe feiten aan het licht brengen, maar alleen de (vakinhoudelijke) standpunten en intenties van [verweerder 3] en [verweerder 4] weergeven. Daarvoor is een voorlopig getuigenverhoor, zoals hiervoor aangegeven, niet bedoeld.
De rechtbank wijst het verzoek gedeeltelijk toe
4.4.
Het voorgaande gaat niet op waar [verzoekers] getuigen willen horen over mogelijke laster van de zijde van NFF en CoBO. Het verweer dat [verzoekers] onvoldoende hebben onderbouwd waaruit de vermeende laster bestaat, zodat de rechtspositie van [verzoekers] te zwak is om het houden van een getuigenverhoor daarover te rechtvaardigen, slaagt niet. De rechtbank wijst daarom jegens NFF en CoBO het verzoek tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor over punt 5 onder rechtsoverweging 3.1 toe. Daarbij is het volgende van belang.
4.4.1.
[verzoekers] hebben als bijlage bij het verzoekschrift de onder 2.8 aangehaalde e-mail overgelegd van [naam 1] aan [naam 2] van 1 juli 2019. In de e-mail schrijft [naam 1] dat de NPO geen beslissing durft te nemen over een toekomstig project van [verzoeker 1] vanwege het onderzoek naar onregelmatigheden in de administratie van [verzoeker 1] en vanwege de “roddel en achterklap”. [verzoekers] stellen dat zij geen nieuwe producties kunnen uitvoeren, omdat hun reputatie door toedoen van NFF en CoBO is beschadigd. Mede op basis van deze mail vermoeden [verzoekers] dat lasterlijke uitspraken over hen zijn gedaan, maar zij weten niet waar die laster precies vandaan komt. [verzoekers] willen getuigen horen om dit te achterhalen. De feiten die [verzoekers] willen bewijzen zijn daarmee naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk aangegeven. Ook de eventuele vordering die [verzoekers] wenst in te stellen op basis van die feiten is duidelijk aangegeven. Dat betekent dat het verzoek tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor over de vermeende laster aan de wettelijke eisen voldoet.
4.4.2.
NFF heeft verder nog gesteld dat de vorderingen van [verzoekers] zijn verjaard en dat daarom bij voorbaat kan worden vastgesteld dat de vorderingen in een eventuele hoofdzaak kansloos zijn, zodat [verzoekers] geen belang hebben bij toewijzing van het verzoek. Voor een beroep op verjaring is vereist dat vijf jaren zijn verstreken nadat [verzoekers] bekend werden met de schade en met de daarvoor aansprakelijke persoon (artikel 3:310 lid 1 BW). [verzoekers] weten echter nog niet waar de vermeende laster vandaan komt en wie zij hiervoor eventueel aansprakelijk kunnen stellen. Daarom kan niet bij voorbaat worden vastgesteld dat de vordering van [verzoekers] is verjaard.
4.4.3.
Van een afwijzingsgrond is op dit punt onvoldoende gebleken. [verzoekers] hebben een redelijk belang bij een voorlopig getuigenverhoor op dit punt en maken daarnaast geen misbruik van de bevoegdheid een voorlopig getuigenverhoor te verzoeken. Dat op dit punt sprake is van een
fishing expeditionis bovendien onvoldoende onderbouwd. Het verzoek is ook niet in strijd met de eisen van een goede procesorde en van een ander zwaarwichtige reden om het verzoek toch af te wijzen is evenmin gebleken.
De rechtbank maximeert het aantal te horen getuigen
4.5.
De rechtbank staat toe getuigen te horen uitsluitend met betrekking tot de vermeende laster.
4.6.
Vooralsnog zal het aantal te horen getuigen worden beperkt tot vijf. Dat zijn de volgende personen, die over dit onderwerp kunnen verklaren:
[naam 2]
[naam 4]
[verzoeker 2]
[naam 1]
[naam 3] .
4.7.
Bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld ten minste 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, moeten ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank worden opgegeven.
4.8.
Omdat de advocaten van NFF en CoBO al in het bezit zijn van het verzoekschrift en een afschrift van deze beschikking ontvangen, is [verzoekers] niet gehouden hen een afschrift van deze stukken te verstrekken.
4.9.
Partijen moeten er op voorbereid zijn dat de rechter na afloop van de getuigenverhoren op diezelfde zitting kan bevelen om inlichtingen over de zaak te vragen, partijen gelegenheid te geven hun stellingen nader te onderbouwen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zij moeten daarom in persoon op de getuigenverhoren verschijnen. Een rechtspersoon moet ter zitting vertegenwoordigd zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is tot vertegenwoordiging.
Proceskosten
4.10.
De rechtbank veroordeelt [verzoekers] in de proceskosten van [verweerders] hebben verweer gevoerd tegen het verzoek van [verzoekers] en die verweren slaagden. De kosten aan de zijde van [verweerders] worden tot op heden begroot op:
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
921,00
(1,5 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.787,00
4.11.
Omdat NFF, CoBO en [verzoekers] over en weer in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
beveelt een voorlopig getuigenverhoor met inachtneming van hetgeen onder rechtsoverweging 4.5. en 4.6. is bepaald,
5.2.
benoemt een nog aan te wijzen rechter van deze rechtbank tot rechter-commissaris, die zich door een ander lid van de rechtbank kan laten vervangen,
5.3.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden in het gerechtsgebouw te Amsterdam, Parnassusweg 280, op een nader te bepalen zittingsdag,
5.4.
bepaalt dat [verzoekers]
binnen twee wekenna de datum van deze beschikking schriftelijk aan de rechtbank – ter attentie van de rekestenadministratie van de afdeling Privaatrecht, team Handelszaken – de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden
juni tot en met augustusmoet opgeven waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5.
veroordeelt [verzoekers] in de proceskosten van [verweerders] van € 1.787,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [verzoekers] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en de beschikking daarna wordt betekend,
5.6.
compenseert de kosten van de procedure tussen NFF, CoBO en [verzoekers] , in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.7.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.P. Pompe, bijgestaan door mr. R.D. Lok en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2025.

Voetnoten

1.HR 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1105; HR 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1112.
2.HR 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1105; HR 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1112.
3.Hof Amsterdam 5 april 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1068.