ECLI:NL:RBAMS:2025:2530

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
AMS 25/2101
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening exploitatievergunning winkel in het kader van de Wet Bibob

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 18 april 2025, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld in het kader van een afwijzing van een aanvraag voor een exploitatievergunning door Vape4Life B.V. De burgemeester van Amsterdam had de aanvraag geweigerd op basis van de Wet Bibob, omdat er een ernstig gevaar zou zijn voor de toekomst door een eerder zakelijk samenwerkingsverband van de aandeelhouder van verzoekster. De voorzieningenrechter oordeelt dat het belang van verzoekster, die haar winkel wil blijven exploiteren, zwaarder weegt dan het algemeen belang van de burgemeester. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en schorst het bestreden besluit van de burgemeester tot zes weken na de uitspraak in beroep. Dit betekent dat verzoekster haar winkel voorlopig kan blijven exploiteren. De burgemeester wordt ook veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten aan verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 25/2101

uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 april 2025 in de zaak tussen

Vape4Life B.V., gevestigd te Amsterdam, verzoekster

(gemachtigde: mr. D. op de Hoek),
en

de burgemeester van Amsterdam, verweerder (hierna: de burgemeester)

(gemachtigden: E. Koomen, mr. M.E. Houben en mr. A. Buijs).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de afwijzing van de aanvraag van verzoekster voor een exploitatievergunning. Verzoekster verzoekt daarom om een voorlopige voorziening en voert daartoe een aantal gronden aan. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoekster die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van de burgemeester die pleiten tegen het treffen daarvan, aan de hand van de gronden van verzoekster als volgt af.
1.1.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in het bodemgeding niet.

Procesverloop

2.1.
De heer [naam aandeelhouder] (hierna: [naam aandeelhouder] ) is enig aandeelhouder en enig bestuurder van verzoekster. Zij exploiteert sinds 14 november 2017 op de locatie [adres] een winkel, gespecialiseerd in tabaksproducten, telecommunicatieapparatuur, kleding, modeartikelen en dergelijke.
2.2.
Per 6 december 2021 heeft de burgemeester onder andere de [adres] aangewezen als gebied waar het verboden is om zonder exploitatievergunning detailhandel uit de oefenen. [1]
2.3.
Op 14 maart 2022 heeft verzoekster een aanvraag ingediend voor een exploitatievergunning als bedoeld in artikel 2.64 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV).
2.4.
Op 26 februari 2024 heeft de burgemeester haar voornemen tot het weigeren van de exploitatievergunning kenbaar gemaakt. Verzoekster heeft een zienswijze ingediend.
2.5.
Op 26 juni 2024 heeft de burgemeester de aanvraag voor de exploitatievergunning geweigerd op grond van artikel 3, eerste lid onder a en onder b, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob).
2.6.
Met het bestreden besluit van 19 maart 2025 op het bezwaar van verzoekster is de burgemeester bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. De burgemeester heeft zich laten adviseren door de bezwaarschriftencommissie (de commissie). De commissie concludeert dat [naam aandeelhouder] en diens zoon [naam zoon] zakelijk hebben samengewerkt, maar dat zij de zakelijke samenwerking hebben verbroken en zij vindt onvoldoende aanknopingspunten voor de mogelijke herleving van de zakelijke samenwerking. Op grond daarvan komt de commissie tot de conclusie dat sprake is van een mindere mate van gevaar en dat de vergunning voor verzoekster onder voorschriften kan worden verleend.
2.7.
De burgemeester heeft besloten de vergunning toch te weigeren. De burgemeester beroept zich daarbij op een contrair advies van het Coördinatieteam Wallen (CTW), zoals bedoeld in artikel 4.11 van de Regeling bezwaar en beroep [2] . De burgemeester heeft besloten het contrair advies op te volgen, omdat zij het risico op herleving van het zakelijk samenwerkingsverband zwaar laat wegen. Volgens het CTW is gelet op de lange en intensieve zakelijke samenwerking tussen [naam aandeelhouder] en zijn zoon die pas in 2024 is beëindigd onder druk van het uitgebrachte voornemen, de omstandigheid dat zij in hetzelfde zakelijke circuit opereren alsmede de persoonlijke familieomstandigheden, aannemelijk dat dit recent verbroken zakelijk samenwerkingsverband nog steeds in de toekomst zou kunnen doorwerken.
2.8.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. Verzoekster verzoekt om een voorlopige voorziening te treffen inhoudende dat het bestreden besluit wordt opgeschort tot zes weken na de uitspraak in beroep en dat verzoekster na
1 mei 2025 door de burgemeester wordt behandeld als ware zij in het bezit van een exploitatievergunning is, ten minste tot zes weken na de dag waarop op het beroepschrift zal worden beslist.
2.9.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 14 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam aandeelhouder] namens verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigden van de burgemeester.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Spoedeisend belang
3. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Uit het bestreden besluit volgt, dat verzoekster de exploitatie van haar winkel vanaf 1 mei 2025 moet sluiten. [naam aandeelhouder] heeft aangevoerd dat de winkel zijn enige inkomstenbron is en dat hij dus geen inkomsten meer heeft als de winkel dicht moet. Daarbij is [naam aandeelhouder] al op leeftijd en zal hij niet gemakkelijk ergens anders aan het werk kunnen. Uit de brief van 8 april 2025 van de accountant die door verzoekster is overgelegd blijkt bovendien dat sluiting tot onmiddellijk gedwongen faillissement van verzoekster zal leiden. De voorzieningenrechter acht het spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening hiermee gegeven.
Heeft het beroep een kans van slagen?
4. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het beroep een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Het komt ook voor dat de geschilpunten in beroep dermate complex van aard zijn, dat die zich niet goed lenen voor beoordeling in een voorlopige voorzieningenprocedure. In dat geval kan de voorzieningenrechter zich uitdrukkelijk onthouden van een oordeel daarover en zuiver op grond van een belangenafweging al dan niet een voorlopige voorziening treffen.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat het zakelijk samenwerkingsverband tussen [naam aandeelhouder] en zijn zoon is beëindigd. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat als het zakelijk samenwerkingsverband inmiddels is verbroken, de burgemeester moet motiveren waarom het samenwerkingsverband uit het verleden voor de toekomst nog steeds een ernstig gevaar oplevert. [3] In dit geval is in geschil of het inmiddels verbroken zakelijk samenwerkingsverband nog steeds een ernstig gevaar oplevert voor de toekomst.
4.2.
In het bestreden besluit en het advies van het CTW ligt de nadruk op de betrokkenheid van de zoon van [naam aandeelhouder] bij bedrijven in het [naam bedrijf] in [plaats]. Volgens de burgemeester bevinden zich daar veel bedrijven die met witwassen en ondergronds bankieren in verband worden gebracht. Aan [naam aandeelhouder] wordt tegengeworpen dat in FIU [4] -meldingen staat dat [naam aandeelhouder] betrokken is bij meerdere ondernemingen die onder anderen zaken doen met telecombedrijven in Beverwijk. Een FIU melding wijst erop dat verrekeningen plaatsvinden via de rekening van de UBO [5] en niet van het bedrijf zelf. [naam aandeelhouder] is hierbij betrokken via zijn zoon. Uit de FIU-meldingen blijkt onder meer dat verzoekster geld heeft betaald aan GSM connect, een bedrijf dat wordt verdacht van witwassen. Uit het aflossingsschema van de lening die [naam aandeelhouder] van zoon heeft ontvangen, blijkt volgens de burgemeester dat verzoekster in 2020 meerdere bedragen heeft verrekend met GSM connect. Bovendien wijst de burgemeester erop dat uit het strafrechtelijk vonnis blijkt dat de zoon van [naam aandeelhouder] inmiddels is veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf voor BTW-fraude, het niet voldoen aan de administratieplicht, en ondergronds bankieren.
4.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat er geen concrete aanwijzingen dan wel verdenkingen zijn dat [naam aandeelhouder] strafbare feiten pleegt dan wel heeft gepleegd. Verzoekster heeft wel een deel van de lening afgelost door middel van een betaling aan GSM connect, een bedrijf dat verdacht wordt van witwassen. Ook ziet de voorzieningenrechter verband met Beverwijk, verzoekster en de FIU-meldingen vanwege de betrokkenheid van verzoekster bij de verrekeningen. De vraag is of dit voldoende is om vast te stellen dat het verbroken zakelijk samenwerkingsverband in de toekomst nog steeds een ernstig gevaar oplevert, zoals bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit verder moet worden onderzocht en beoordeeld in de beroepsprocedure. De voorzieningenrechter blijft expliciet weg van een voorlopige rechtmatigheidsbeoordeling van het bestreden besluit.
Belangenafweging
5. Voor de vraag of een voorlopige voorziening moet worden getroffen, zal de voorzieningenrechter een belangenafweging maken. Het belang van verzoekster ligt in het kunnen blijven exploiteren van de winkel. De gemachtigde van verzoekster heeft met stukken onderbouwd dat sluiting van de winkel onmiddellijk tot een gedwongen faillissement leidt. Dit betekent dat [naam aandeelhouder] geen inkomsten meer zal hebben en ook zijn personeel zal moeten ontslaan. Hij is daarbij 63 jaar en heeft gezondheidsproblemen, waardoor niet valt te verwachten dat hij nog makkelijk ander werk vindt. Het algemeen belang van de burgemeester ligt in het weren van bedrijven die mede kunnen worden gebruikt om strafbare feiten te plegen en de negatieve invloed die dergelijke bedrijfsvoering heeft op het woon- en leefklimaat en de openbare orde en veiligheid.
5.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang van verzoekster zwaarder weegt dan het algemene belang van de burgemeester. Voor verzoekster heeft het besluit onomkeerbare gevolgen. Zij exploiteert de winkel nu ruim zeven jaar, en onmiddellijke sluiting zal grote, onomkeerbare financiële gevolgen hebben, zowel voor verzoekster als voor [naam aandeelhouder] . Hoewel het algemeen belang van de burgemeester belangrijk is, staat daar tegenover dat de burgemeester bijna twee jaar heeft gedaan over de beslissing op de aanvraag en er in die tijd geen incidenten hebben plaatsgevonden. Het is niet aannemelijk dat [naam aandeelhouder] strafbare feiten pleegt of heeft gepleegd. De burgemeester heeft geen andere zwaarwegende belangen aangevoerd die maken dat de winkel onmiddellijk gesloten moet worden, en niet gedurende de beroepsprocedure open kan blijven.
6. Tot slot zal in de beroepsprocedure ook gekeken moeten worden naar de procedurele kant van het bestreden besluit, namelijk het contrair advies als bedoeld in artikel 4.11 van de Regeling bezwaar en beroep. Verzoekster voert aan dat uit artikel 3.1 van de Regeling bezwaar en beroep volgt dat artikel 4.11, eerste lid, niet van toepassing is als de burgemeester en niet het college van B&W een besluit neemt.
7. Artikel 4.11, eerste lid luidt als volgt: ‘
Indien het primaire organisatieonderdeel zich niet kan vinden in het advies van de commissie, beslist het college op basis van het advies van de bezwaarschriftencommissie, een zakelijke weergave van het standpunt van het primaire organisatieonderdeel en een advies van de directeur Juridische Zaken’. Er is geen schriftelijk advies van de directeur Juridische Zaken. Op zitting heeft de gemachtigde van de burgemeester gemeld dat de directeur Juridische Zaken mondeling heeft laten weten achter het advies van de bezwaarschriftencommissie te staan. Ook de vraag of het bestreden besluit gezien de Regeling bezwaar en beroep op juiste wijze tot stand is gekomen moet in beroep worden beoordeeld.
Conclusie en gevolgen
8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit van 19 maart 2025 is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de uitspraak op het beroep. Dit betekent dat verzoekster de exploitatie van haar winkel voorlopig kan voortzetten.
8.1.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet de burgemeester het griffierecht aan verzoekster vergoeden. Daarom krijgt verzoekster ook een vergoeding van haar proceskosten. De burgemeester moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 907,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe, in die zin dat het bestreden besluit van 19 maart 2025 wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de uitspraak op het beroep;
- bepaalt dat de burgemeester het griffierecht van € 385,- aan verzoekster moet vergoeden;
- veroordeelt de burgemeester tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D. Arnold, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C. Simonis, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Aanwijzingsbesluit vergunningplicht voor de straten Oude Hoogstraat, Nieuwe Hoogstraat, Damstraat en Oude Doelenstraat d.d. 6 december 2021, Gemeenteblad nr. 442499.
2.Regeling bezwaar en beroep (college en burgemeester).
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 20 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4759.
4.Financial intelligence unit.
5.Ultimate Beneficial Owner.