5.3.Het oordeel van de rechtbank
Deze zaak draait om de vraag of [bedrijfsnaam 1] als marktdeelnemer, dan wel als medepleger, teakhout uit Myanmar op de Europese markt heeft gebracht in strijd met het zorgvuldigheidsstelsel van de Houtverordening.
Voor marktdeelnemers geldt dat zij zorgvuldigheid betrachten wanneer zij hout of houtproducten op de markt brengen. Daartoe passen zij een geheel van procedures en maatregelen toe, hierna “stelsel van zorgvuldigheidseisen” genoemd, dat in artikel 6 van de Houtverordening nader wordt uitgewerkt.
Is [bedrijfsnaam 1] marktdeelnemer?
De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt als volgt.
Blijkens artikel 2 sub c van de Houtverordening is een marktdeelnemer de natuurlijke of rechtspersoon die hout of houtproducten op de markt brengt.
Artikel 2 sub b van de Houtverordening definieert op de markt brengen als: ‘
het op enigerlei wijze, ongeacht de gebruikte verkooptechniek, voor de eerste maal leveren van hout of houtproducten op de interne markt met het oog op distributie of gebruik, in het kader van een handelsactiviteit, hetzij tegen betaling hetzij kosteloos’.
De Europese Commissie heeft ter verduidelijking van bepaalde aspecten van de Houtverordening de ‘Richtsnoeren voor de EU-Houtverordening’ uitgebracht (hierna: de Richtsnoeren). Hoewel de Richtsnoeren niet wettelijk bindend zijn, worden deze wel van belang geacht bij het interpreteren van de bepalingen van de Houtverordening. In de Richtsnoeren is beschreven dat hout wordt beschouwd als op de markt gebracht wanneer het voor de eerste maal wordt geleverd op de interne markt met het oog op distributie of gebruik in het kader van een handelsactiviteit. Met leveren op de interne markt wordt blijkens de Richtsnoeren bedoeld dat het hout fysiek aanwezig moet zijn in de EU. Daarnaast moet voor het in het vrije verkeer brengen, voor zover hier relevant, het hout in de EU zijn ingevoerd en door de douane zijn ingeklaard. Producten krijgen namelijk pas de status “goederen van de Europese Unie” wanneer zij het douanegebied van de douane-unie zijn binnengekomen. Verder maken de Richtsnoeren voor het begrip ‘marktdeelnemer’ onderscheid tussen hout dat binnen de EU is gekapt (hier verder niet relevant) en hout dat buiten de EU is gekapt. In dit laatste geval is de marktdeelnemer de entiteit die optreedt als de importeur wanneer het hout door de EU-douaneautoriteiten wordt ingeklaard voor het vrije verkeer in de EU. In de meeste gevallen kan de importeur worden geïdentificeerd als de genoemde of genummerde geadresseerde in vak 8 van het douaneaangiftedocument De definitie van ‘marktdeelnemer’ is in dit geval onafhankelijk van het eigendom van het product of andere contractuele regelingen.
In lijn met deze Richtsnoeren is het begrip op de markt brengen in de vonnissen in het onderzoek Havik gedefinieerd als: ‘dat hout geacht wordt op de markt te zijn gebracht op het moment dat het wordt ingeklaard door de douane in de EU met het oog op distributie of gebruik in het kader van een handelsactiviteit’.
In deze zaak lieten [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 3] uit Italië en [bedrijfsnaam 4] uit Kroatië (hierna: de importeurs) de zendingen hout feitelijk bij de douane inklaren, stonden zij als importeur op de papieren, werden zij door de douaneautoriteiten ook als importeur gezien en verzorgden zij de Due Diligence documenten. Dat zij het hout daadwerkelijk inkochten van leveranciers uit Myanmar en verkochten aan [bedrijfsnaam 1] kan worden afgeleid uit de feitelijke goederenstroom (de in het dossier aanwezige Bills of Lading en paklijsten) en geldstroom (de facturen en betalingen). Deze drie bedrijven zijn naar het oordeel van de rechtbank dan ook de marktdeelnemers in deze zaak.
Schijnconstructie is niet vast te stellen
Dit zou anders kunnen zijn geweest als er duidelijk sprake is van een schijnconstructie. Het Openbaar Ministerie heeft de aanwezigheid van een schijnconstructie echter onvoldoende onderbouwd. Niet is gebleken dat het alleen om een papieren werkelijkheid gaat. De route van het hout is feitelijk verlegd van Rotterdam naar Italië en Kroatië. En zoals gezegd liepen de goederen- en geldstromen ook feitelijk via de importeurs. De omstandigheid dat er ook direct contact is geweest tussen [bedrijfsnaam 1] en de leveranciers van het hout in Myanmar, doet daar niet aan af, ook niet als daar over bestellingen of prijzen is gesproken. Het importeren van het hout viel onder de verantwoordelijkheid van de drie importeurs. Zij waren verantwoordelijk voor het inklaren en de Due Diligence-procedure. Zij werden daar ook voor betaald en rekenden dus een opslag voor dit ondernemersrisico. Voorts is niet gebleken dat de drie ondernemingen speciaal voor dit doel waren opgericht en geen andere klanten hadden dan [bedrijfsnaam 1] .
Medeplegen met de marktdeelnemers?
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of [bedrijfsnaam 1] het ten laste gelegde feit heeft medegepleegd met de importeurs als marktdeelnemer. Deze vraag ligt voor omdat het begrip ‘als marktdeelnemer’ niet alleen vóór maar ook na het medeplegen in de tenlastelegging is opgenomen.
Hiervoor is van belang of de importeurs niet aan de zorgvuldigheidseisen van de Houtverordening hebben voldaan.
De rechtbank kan dit niet vaststellen, omdat er geen bewijs is dat de importeurs in strijd met de zorgvuldigheidseisen van de Houtverordening hebben gehandeld. Het dossier bevat sterke aanwijzingen dat de ten laste gelegde zendingen van deze importeurs door de Italiaanse en Kroatische autoriteiten zijn goedgekeurd. Voor een deel van de zendingen zijn er documenten (de Annotatie van de Gerechtelijke Politie van 6 november 2020 over [bedrijfsnaam 2] , de Notitie van de Gerechtelijke Politie van 27 november 2020 en het proces-verbaal van inspectietoezicht bij [bedrijfsnaam 4] van 30 september 2022), waaruit blijkt dat de buitenlandse autoriteiten deze hebben goedgekeurd en verklaren dat deze in overeenstemming met de Houtverordening zijn ingeklaard. Verder hebben de directeuren van de drie importeurs verklaard dat de ten laste gelegde zendingen zijn gecontroleerd en goedgekeurd. In beginsel mag men uitgaan van de goedkeurende verklaringen op basis van het beginsel van wederzijdse erkenning en het Unierechtelijke vertrouwensbeginsel. De enkele stelling van het Openbaar Ministerie dat het praktisch onmogelijk is om aan de zorgvuldigheidseisen van de Houtverordening te voldoen bij de import van teakhout uit Myanmar is gelet hierop niet toereikend. Er is immers geen sprake van een absoluut verbod op handel in teakhout uit Myanmar.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat [bedrijfsnaam 1] bewust en nauw heeft samengewerkt met de importeurs, maar dat haar opzet niet was gericht op het plegen van dit ten laste gelegde strafbare feit. [bedrijfsnaam 1] heeft zich gedragen als een handelaar in de zin van de Houtverordening, zich ook zo willen gedragen en de grenzen daarvan niet overschreden.
Conclusie
Op grond van bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat [bedrijfsnaam 1] zich niet heeft schuldig gemaakt aan het ten laste gelegde feit. Hieruit volgt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het geven van feitelijke leiding aan dit feit.