4.2.Oordeel van de rechtbank
Witwassen
Voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder a en b Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", is niet vereist dat uit de bewijsmiddelen volgt dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Voldoende is dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een misdrijf, wel worden bewezen, als het op grond van de vastgestelde feiten niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is.
Als door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is, wordt van de verdachte verlangd dat hij een verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Als zo'n verklaring uitblijft wordt dit betrokken in de bewijsoverwegingen.
De rechtbank gaat op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Overboekingen via [persoon]
Via een bankrekening van een ander zijn grote contante geldbedragen naar een bankrekening van verdachte overgemaakt. Op 27 maart en 18 april 2020 is er namelijk respectievelijk € 2.500,- en € 15.000,- cash geld op de Nederlandse bankrekening van [persoon] gestort en op 27 maart, 20 april en 4 mei 2020 is er respectievelijk € 2.500,-, € 10.000,- en € 5.000,- van deze bankrekening naar de Surinaamse bankrekening van verdachte overgemaakt.
Op 11 mei 2020 is € 10.000,- cash geld op de rekening van [persoon] gestort. [persoon] heeft in haar aangifte verklaard dat verdachte op 23 juni 2020 bij [persoon] ’s moeder is langsgegaan en zei dat hij € 10.000,- kwam ophalen die hij eerder contant aan [persoon] zou hebben gegeven. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte refereert aan de storting van 11 mei 2020, omdat na deze storting geen overboeking naar de bankrekening van verdachte heeft plaatsgevonden.
Contante stortingen op de rekening van verdachte
In de periode van 27 maart 2020 tot en met 3 september 2020 zijn zes contante stortingen van in totaal € 11.400,- op de Nederlandse bankrekening van verdachte gestort.
Saldi op Surinaamse bankrekeningen van verdachte
Via een rechtshulpverzoek zijn de saldi op de Surinaamse bankrekeningen van verdachte opgevraagd. Op 24 januari 2022 had verdachte op drie verschillende bankrekeningen een bedrag van 56.153,31 euro, een bedrag van 8.105,96 Surinaamse dollars en een bedrag van 686,18 Amerikaanse dollars staan.
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat uit financieel onderzoek is gebleken dat verdachte in de periode van 2019 tot en met 2022 slechts een bijstandsuitkering van de Gemeente Almere en zorg- en huurtoeslag ontving voor een totaal jaarbedrag van nog geen € 18.000,-. Zijn maandelijkse inkomsten waren daarmee gemiddeld € 1.298,91. Volgens de officier van justitie kunnen de hierboven genoemde contante stortingen, doorboekingen en de bedragen op de Surinaamse rekeningen daarom niet uit een legale bron afkomstig zijn. Deze contante geldbedragen passen wel bij de cocaïnehandel en de deelname aan een criminele organisatie in de periode van 12 januari 2020 tot en met 2 juni 2020 waar verdachte op 2 september 2020 voor is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar en negen maanden.
De rechtbank is het met de officier van justitie eens dat voornoemde feiten en omstandigheden zonder meer een witwasvermoeden rechtvaardigen. Dit betekent dat van verdachte wordt verlangd dat hij een verklaring geeft dat deze bedragen niet uit misdrijf afkomstig zijn. Verdachte heeft echter in het geheel geen verklaring gegeven. Er is daarom redelijkerwijs geen andere conclusie mogelijk dan dat de ten laste gelegde bedragen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte dit wist.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het witwassen van de bedragen die via de bankrekening van [persoon] naar verdachte zijn overgemaakt (€ 17.500,-), het bedrag dat op 11 mei 2020 contant op de bankrekening van [persoon] is gestort (€ 10.000,-), de contante stortingen op de bankrekening van verdachte (€ 11.400,-) en de bedragen die op 24 januari 2022 op de Surinaamse bankrekening van verdachte zijn aangetroffen (56.153,31 euro, 8.105,96 Surinaamse dollars en 686,18 Amerikaanse dollars).
Gewoontewitwassen
Verder oordeelt de rechtbank dat verdachte van het hierboven beschreven witwassen een gewoonte heeft gemaakt. Het witwassen heeft namelijk over een lange periode plaatsgevonden, te weten in ieder geval in de periode van 27 maart 2020 tot en met 24 januari 2022. Daarnaast heeft dit witwassen in deze periode via meerdere transacties plaatsgevonden, in deze periode zijn er namelijk meer dan tien transacties geweest.
Tezamen en in vereniging gepleegd
Ten slotte oordeelt de rechtbank dat verdachte het witwassen van € 17.500 tezamen en in vereniging met een ander, namelijk [persoon] , heeft gepleegd. De € 17.500 is namelijk eerst cash op de bankrekening van [persoon] gestort en is vervolgens van haar bankrekening naar de Surinaamse bankrekening van verdachte overgemaakt. [persoon] heeft verklaard dat zij als enige de beschikking had over haar bankpas. Aangezien [persoon] de bedragen naar verdachte heeft overgemaakt, was er sprake van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [persoon] dat ten aanzien van dit geldbedrag sprake is van medeplegen.