3.4.Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Vast staat dat [slachtoffer] door geweldsuitoefening op haar hals om het leven is gebracht. De politie heeft uitgebreid onderzoek gedaan rondom haar dood. De rechtbank heeft acht geslagen op de onderzoeksbevindingen die tot de verdenking jegens verdachte hebben geleid. Uit het onderzoek is onder andere het volgende naar voren gekomen:
- de relatie tussen verdachte en [slachtoffer] was niet goed;
- getuigen verklaren dat [slachtoffer] nooit weg zou lopen zonder haar (destijds 7-jarige) dochter [naam dochter];
- getuigen verklaren dat de plek in het Zandenbos waar het lichaam van [slachtoffer] uiteindelijk is aangetroffen bekend was bij verdachte omdat die plek langs de route lag die verdachte met hen reed na het vissen bij een forellenvijver in Doornspijk;
- [slachtoffer] is in het Zandenbos aangetroffen in een joggingbroek in de (kinder)maat en van het merk dat haar dochter [naam dochter] in die periode droeg;
- een getuige verklaart dat [slachtoffer] in november 2015 tegen hem heeft gezegd dat hij verdachte in gedachten moest houden als zij er plotseling niet meer zou zijn;
- verdachte heeft een paar weken voor haar verdwijning geprobeerd om een vuurwapen te kopen (zie bewijsoverweging feit 2);
- verdachte heeft zich op 8 januari 2016, de dag nadat [slachtoffer] voor het laatst is gezien, ziek gemeld op zijn werk en is tussen 12:15 en 15:07 uur telefonisch onbereikbaar geweest, waarbij de door zijn telefoon om 12:15 uur aangestraalde cell-ID op de Diemerzeedijk zich bevindt bij de oprit van de snelweg A1, op de route die kan worden genomen naar Nunspeet;
- het is getuigen opgevallen dat verdachte na de vermissing van [slachtoffer] gewoon doorging met zijn leven en hij heeft al snel een nieuwe relatie gekregen met een vrouw, die eind februari 2016 in de woning aan de Jacob van Lennepstraat is ingetrokken terwijl [slachtoffer] op dat moment nog vermist was en haar lichaam nog niet was gevonden.
Ook andere gedragingen van verdachte nadat zijn partner als vermist was opgegeven zijn opvallend en roepen de nodige vragen op, evenals zijn houding gedurende het strafproces, waarin verdachte op geen enkele vraag van de rechtbank heeft willen antwoorden. De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in samenhang met de verdere inhoud van het dossier, zijn naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende redengevend om te dienen tot het bewijs dat verdachte [slachtoffer] om het leven heeft gebracht. Hoewel de rechtbank graag antwoord had gekregen van verdachte op een aantal opmerkelijke onderzoeksbevindingen, en het met name voor de nabestaanden moeilijk te verdragen is dat verdachte geen vragen heeft willen beantwoorden, is er geen sprake van zodanig redengevende feiten en omstandigheden die vragen om een aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring van de verdachte. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat forensisch onderzoek in de woning en boxruimte van verdachte en [slachtoffer] en de bedrijfsauto van verdachte met speurhonden getraind in het herkennen van bloed- en lijkgeur, onderzoek van gegevensdragers van verdachte en [slachtoffer], divers DNA-onderzoek, onderzoek met betrekking tot parkeeracties, boetes, de tankkaart van verdachte en gegevens van de snelwegen (zoals ANPR), buurtonderzoek en onderzoek naar camerabeelden geen aanwijzingen hebben opgeleverd voor betrokkenheid van verdachte bij de dood van [slachtoffer]. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat de patholoog in het sectierapport geen uitsluitsel heeft kunnen geven over het moment van overlijden; dat kan een week of meerdere weken tot maanden geleden zijn [de rechtbank begrijpt: gerekend vanaf de datum van het pathologisch onderzoek op 31 maart 2016]. Dit gegeven maakt dat niet kan worden vastgesteld vanaf welk moment het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in het bos in Nunspeet heeft gelegen, hetgeen ruimte laat voor een ander scenario dan waarvan de officier van justitie uitgaat, namelijk dat [slachtoffer] in de nacht van 7 op 8 januari 2016 om het leven is gebracht en door verdachte de dag erna naar Nunspeet is gebracht. De omstandigheid dat bij het opsporingsonderzoek geen andere verdachte in beeld is gekomen, maakt het voorgaande niet anders.
De verklaring van [naam dochter]
De dochter van verdachte en [slachtoffer], [naam dochter], is op 28 april 2016 en 18 januari 2017 door de politie gehoord. Zij heeft daarbij verklaard dat zij in de nacht van de verdwijning van haar moeder vanuit haar bed heeft gehoord dat haar vader en moeder ruzie hadden, dat ze een klap hoorde van de deur en daarna haar moeder niet meer heeft gehoord. Op 15 maart 2023 is [naam dochter] opnieuw gehoord. Dit vond plaats nadat zij een gesprek had gehad met haar zus [naam zus], waarbij [naam zus] onder andere had verteld dat hun moeder door verwurging om het leven is gekomen. [naam dochter] heeft toen bij de politie verklaard dat zij in de nacht van de verdwijning van haar moeder wakker werd van een knal, dat ze uit de slaapkamer van haar vader en moeder geluiden hoorde die op stikgeluiden leken en dat toen zij de deur naar de slaapkamer opdeed, zij zag dat haar moeder op de grond lag en haar vader haar keel dichthield. Zij had altijd gedacht dat het wurgen een droom was omdat haar vader haar had gezegd dat er niets aan de hand was, totdat haar zus haar had verteld dat hun moeder gewurgd was.
De rechtbank heeft tijdens de inhoudelijke behandeling op 16 oktober 2024 bepaald dat onderzoek gedaan moet worden naar de betrouwbaarheid en waarachtigheid van de (totstandkoming van de) verklaring van [naam dochter] op 15 maart 2023. Deskundige dr. G. Wolters heeft in zijn rapport van 15 januari 2025 geconcludeerd dat het aannemelijk is dat de verklaring van [naam dochter] te goeder trouw is afgelegd, maar dat het scenario 1) dat de verklaringen juist zijn en de waarheid bevatten en het scenario 2) dat de verklaringen zijn gebaseerd op een pseudo-herinnering die in die is ontstaan door suggestie, fantasie en dromen, beide evengoed mogelijk zijn omdat feitelijke ondersteuning voor het scenario dat [naam dochter] schetst in het verhoor op 15 maart 2023 ontbreekt en het scenario van een pseudo-herinnering niet uitgesloten kan worden. De consequentie daarvan is dat de bewijswaarde van deze verklaringen zeer beperkt is.
De rechtbank neemt de conclusie van de deskundige over. Nu de betrouwbaarheid van de verklaring niet kan worden vastgesteld en steunbewijs voor de verklaring ontbreekt is de rechtbank van oordeel dat de bedoelde verklaring van [naam dochter] niet kan bijdragen aan het bewijs.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat op grond van de zich in het dossier bevindende onderzoeksbevindingen, ook in onderling verband en samenhang bezien, niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte [slachtoffer] van het leven heeft beroofd. Het uitgebreide onderzoek heeft onvoldoende concreet bewijs opgeleverd voor een andersluidend oordeel. Verdachte wordt van het onder 1 ten laste gelegde vrijgesproken.
Het oordeel over het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht op basis van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen wel bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot het voorhanden krijgen van een vuurwapen.
Uit de verklaringen van zowel [naam 1] als [naam 2] volgt dat verdachte [naam 1] heeft benaderd omdat hij een vuurwapen wilde aanschaffen, dat [naam 1] op zijn beurt zijn zoon [naam 2] heeft gevraagd om een vuurwapen voor verdachte te kopen, [naam 1] verdachte het telefoonnummer van [naam 2] heeft gegeven, [naam 2] aan verdachte een foto van het vuurwapen, een M1911, heeft gestuurd dat hij aan hem zou verkopen, ze afspraken hebben gemaakt over het aanschafbedrag en verdachte ook daadwerkelijk het overeengekomen bedrag van € 500,- bij [naam 2] heeft langsgebracht. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze verklaringen te twijfelen. Op 23 december 2015 is er € 500,- contant van de rekening van verdachte opgenomen. Op 24 december 2015 is [naam 2] na een pseudoverkoop door de politie aangehouden. Het inbeslaggenomen vuurwapen dat [naam 2] kwam kopen, betrof een pistool van het merk Norinco, model 1911 A1, zijnde een vuurwapen van categorie III in de zin van de Wet Wapens en Munitie. Voornoemde omstandigheden zijn naar het oordeel van rechtbank, anders dan de raadsman heeft betoogd, voldoende om te spreken van een begin van uitvoering.