ECLI:NL:RBAMS:2025:2610

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
C/13/764693 / HA RK 25-54
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechters in strafzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 27 maart 2025 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker, die thans gedetineerd is. Het verzoek tot wraking was gericht tegen de rechters D. Bode, A.M. Grüschke en A.L. op ’t Hoog, die betrokken waren bij de behandeling van strafzaken tegen de verzoeker. De verzoeker stelde dat hij geen vertrouwen had in een eerlijk proces, onder andere vanwege de houding van de rechtbank en de late ontvangst van belangrijke processtukken, zoals een reclasseringsrapport. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de wrakingsgronden niet objectief gerechtvaardigd waren. De rechters hebben aangegeven dat de behandeling van drie zaken is aangehouden om tegemoet te komen aan de bezwaren van de verdediging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrees voor partijdigheid niet gerechtvaardigd was en dat de rechters op een zorgvuldige manier met de zaak zijn omgegaan. De beslissing van de rechtbank is gebaseerd op artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, dat stelt dat een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat de gronden voor wraking niet zijn aangetoond en heeft het verzoek afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het op 12 februari 2025 ingekomen en onder rekestnummer C/13/ 764693 /HA RK 25-54 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in [detentieplaats] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. P.A.Th. Lemmers,
welk verzoek strekt tot wraking van mrs. D. Bode, voorzitter van de meervoudige strafkamer te Amsterdam, en A.M. Grüschke en A.L. op ’t Hoog, leden, hierna: de rechters.

1.Verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
 het verkort proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige kamer op 12 februari 2025 met de gronden van de wraking;
 het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige kamer op 12 februari 2025 met daaraan gehecht de pleitaantekeningen van mr. Lemmers;
 de schriftelijke reactie van de rechters;
 de schriftelijke reactie van de Officier van Justitie mr. W.H.R. Hogewind.
1.2.
De rechters hebben niet in de wraking berust.
1.3.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 13 maart 2025. Daarbij zijn verschenen: mr. Bode en mr. Grüschke, vergezeld door de griffier, verzoeker bijgestaan door zijn gemachtigde en de officier van justitie. Mr. Lemmers heeft pleitaantekeningen overgelegd.

2.De feiten

2.1.
Bij de rechtbank zijn zaken met verzoeker als verdachte in behandeling met parketnummers 13/115870-24 en 13/015259-21 (TUL). Deze zaken zouden op 12 februari 2025 gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld worden met de zaken met parketnummers, 13/338938-24, 13/367139-24, 13/055601-23, 13/034923-23 en 13/172758-21 (TUL).
2.2.
Op de zitting van 12 februari 2025 heeft de raadsvrouw een preliminair verweer gevoerd inhoudende dat, primair het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk was omdat het recht van verzoeker op een eerlijk proces was geschonden. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de zaken aan te houden, omdat zij geen tijd had gehad om deze met verzoeker te bespreken in verband met de late toezending van een aantal stukken. In drie van de vijf zaken was de dagvaardingstermijn niet in acht genomen. Het reclasseringsrapport was pas op 10 februari 2025 naar de verdediging gestuurd en op 11 februari 2025 werd nog een definitieve vordering van de benadeelde partij ontvangen.
2.3.
Blijkens het proces-verbaal luidt de beslissing van de rechters als volgt:
“De dagvaardingen in de zaken met parketnummers 13/367139-24, 13/055601-23 en 13/034923-23 zijn geldig. Uit het dossier blijkt dat verdachte afstand heeft gedaan van de betekeningstermijn. Formeel gezien kan de zaak inhoudelijk worden behandeld. De rechtbank is echter van oordeel dat gebleken is dat de verdediging niet voldoende in de gelegenheid is gesteld om die zaken voor te bereiden. Om die reden worden die zaken vandaag niet behandeld en worden deze zaken aangehouden. Het verweer met betrekking tot de laat ingediende vordering van de benadeelde partij valt daarmee weg omdat dit ziet op de zaak met parketnummer 13/367139-24. De zaken met parketnummers 13/115870-24, 13/015259-21 (TUL) en 13/338938-24 blijven over en worden vandaag behandeld. Het reclasseringsrapport is laat ontvangen, maar niet zodanig laat dat we daar niets meer mee kunnen. Bovendien wordt het reclasseringsrapport vandaag uitgebreid besproken en is de reclasseringswerker ter zitting verschenen om te worden gehoord over het rapport. Het Openbaar Ministerie is derhalve ontvankelijk.”
2.4.
Hierna heeft verzoeker de rechters gewraakt.

3.Het verzoek

3.1.
Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal aan het verzoek ten grondslag gelegd:
“Op grond van de houding en de uitlatingen van de rechtbank heeft cliënt er geen vertrouwen in dat hij een eerlijk proces tegemoet kan zien. Met uitlatingen bedoel ik de desinteresse van de rechtbank met betrekking tot de medische informatie van cliënt. De middelste rechter gaf aan dat hij afgelopen maandag, 10 februari 2025, pas de beschikking kreeg over de medische stukken van cliënt en dat hij daar nog niet naar had kunnen kijken. Althans dat hij daar nog geen kennis van heeft genomen. De verdediging stelt daartegenover, niet alleen de overschrijding van de dagvaardingstermijn, maar ook dat de verdediging vanaf maandag in haar belang wordt getroffen. Ik heb de zaken niet kunnen overleggen met cliënt. Voor de rechtbank is 30 bladzijden aan medische informatie al veel. De verdediging kreeg te maken met drie nieuwe parketnummers, het reclasseringsrapport en een vordering van de benadeelde partij. Het is voor de verdediging niet te doen om al die stukken telefonisch met cliënt te bespreken. Het verdedigingsbelang speelt voor deze rechtbank geen enkele rol. Ik heb uitgebreid gemotiveerd waarom die zaken niet afgesplitst kunnen worden, hetgeen ook wordt genoemd bij het preliminair verweer. Vandaar dat cliënt stelt dat de houding en de uitlatingen en de combinatie daarvan door de rechtbank, cliënt geen enkel vertrouwen geeft dat hij een eerlijk proces tegemoet kan zien.”
3.2.
Bij de mondelinge behandeling heeft de raadsvrouw nog aangevoerd dat de beslissing om het Openbaar Ministerie ontvankelijk te verklaren, te beslissen dat de behandeling door kon gaan en dat drie zaken zouden worden aangehouden, duidt op vooringenomenheid van de rechters, nu die beslissing zozeer onbegrijpelijk is dat zij door vooringenomenheid moet zijn ingegeven. Ook de bejegening door de rechtbank en de houding en uitlatingen van de rechters wijzen op vooringenomenheid. Zo was er desinteresse in de gang van zaken rond de betekening. Er werd zonder meer van uitgegaan dat verzoeker had ingestemd met de betekening op verkorte termijn en dat het zijn handtekening was. Ook was er desinteresse in het verdedigingsbelang omdat de drie nieuwe dagvaardingen pas in het weekend voor de inhoudelijke behandeling waren betekend, terwijl dit de zwaarste feiten betreffen en verzoeker al drieënhalve maand in voorarrest zit voor de twee veel lichtere feiten. Het reclasseringsrapport ontving de raadsvrouw pas op de maandag voorafgaand aan de zitting op woensdag, waardoor er alleen de mogelijkheid bestond voor telefonisch overleg of, zoals door de rechters werd voorgesteld, voor overleg “op de gang”. Het reclasseringsrapport blijkt bovendien grotendeels gebaseerd te zijn op de drie zaken waarvan de dagvaarding pas laat is uitgebracht. Kennelijk wist de reclassering al wel dat de zaken zouden worden gevoegd. De raadsvrouw leidt daaruit af dat het Openbaar Ministerie de verdediging bewust heeft willen overvallen door de dagvaardingen met de drie meest beladen feiten pas kort voor de inhoudelijke zitting uit te brengen.

4.De reacties van de rechters

4.1.
Volgens de rechters moet het wrakingsverzoek worden afgewezen. Het wrakingsverzoek komt erop neer dat de raadsvrouw onvoldoende tijd heeft gehad om de zaken met verzoeker te bespreken. Door de drie zaken aan te houden waarin volgens de raadsvrouw de dagvaardingstermijn niet in acht is genomen, is aan het bezwaar ten aanzien van die zaken tegemoetgekomen. Ook de vordering van de benadeelde partij was daarmee niet meer aan de orde, omdat die in een aan te houden zaak was ingediend. Ten aanzien van de late ontvangst van het reclasseringsrapport hebben de rechters een passende oplossing aangeboden, namelijk dat de rechters bij dat rapport uitgebreider zouden stilstaan dan normaal. Bovendien zou de aanwezige reclasseringswerker ter zitting worden gehoord en konden vragen worden gesteld. Het verwijt dat de voorzitter de toegestuurde medische informatie niet had gelezen, ondanks dat hij die twee dagen voor de zitting zou hebben ontvangen, is onterecht. De bewuste e-mail van de raadsvrouw is op maandag naar de administratie van de rechtbank verzonden. De e-mail is echter pas op de dag van de zitting om 08.36 uur naar de combinatie doorgestuurd. Aangezien de combinatie al vanaf 09.00 uur zitting had, had de voorzitter de e-mail nog niet gezien. Dat was de aanleiding voor de opmerking van de voorzitter dat hij nog niet in de gelegenheid was geweest om die e-mail te lezen. Door de beslissing de twee zaken wel te behandelen is geen zwaarwegend verdedigingsbelang geschonden. Dat de raadsvrouw heeft verklaard dat de aangehouden zaken in ieders hoofd zitten en dat de verdediging de kans moet krijgen om ook voor die andere zaken te vechten, doet daar niet aan af.

5.De reactie van het Openbaar Ministerie

5.1.
Door de drie zaken die weliswaar rechtsgeldig, maar te laat, aan verzoeker zijn betekend aan te houden en uitsluitend de twee zaken te behandelen die wel tijdig aan verzoeker zijn betekend, is de verdediging niet in haar belangen geschaad. In die twee zaken is er voldoende voorbereidingstijd geweest. In december 2024 heeft de Verkeerstoren in overleg met de raadsvrouw alle vijf parketnummers op de zitting van 12 februari 2025 gepland. De raadsvrouw heeft zich op 2 januari 2025 in twee (13/367139-24 en 13/055601-23) van de drie zaken waarin te laat is betekend, gesteld en de stukken opgevraagd. Het procesdossier in deze zaken is diezelfde dag, 2 januari 2025, aan de raadsvrouw verstrekt. Het procesdossier in de zaak met parketnummer 13/034923-23 was al op 6 februari 2023 aan de raadsvrouw verstrekt. De raadsvrouw is op 9 januari 2025 bij de bespreking van de reclasseringsrapportage met de verdachte aanwezig geweest in welke bespreking blijkens de rapportage alle zaken en alle parketnummers aan de orde zijn gekomen.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2.
Als uitgangspunt voor de beoordeling geldt dat de rechter krachtens zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, behoudens bewijs van het tegendeel. Daarnaast geldt dat ook de objectief gerechtvaardigde schijn van vooringenomenheid grond kan zijn voor wraking.
4.3.
In zijn arrest van 25 september 2018 (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413) heeft de Hoge Raad overwogen dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen meebrengt dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking; wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
Bij de beantwoording van de vraag of de motivering van een dergelijke (tussen)beslissing getuigt van vooringenomenheid, moet uitgangspunt zijn dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich evenzeer ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
4.4.
De gronden van wraking richten zich tegen de beslissing van de rechters als hiervoor onder 2.3. weergegeven. Een rechterlijke beslissing kan echter geen grond voor wraking opleveren zoals is beslist in het hierboven genoemde arrest. Evenmin is gebleken dat de motivering van deze beslissing niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechters. De vrees voor partijdigheid moet voorts objectief gerechtvaardigd zijn. Ook daarvan is in dit geval niet gebleken. De grootste zorg van verzoeker betreft kennelijk dat het reclasseringsrapport, dat op alle vijf zaken betrekking heeft, voor zover het de ernstiger feiten betreft ook een rol zou spelen bij de twee wel te behandelen zaken. De behandeling van het reclasseringsrapport was echter nog niet aangevangen en evenmin is gebleken dat door de rechters de indruk is gewekt dat het rapport in volle omgang zou worden betrokken op de twee te behandelen feiten.
4.5.
Voor zover de stelling van de raadsvrouw ter zitting zou worden gevolgd dat er geen eerder overleg over de drie zaken met de Verkeerstoren is geweest, is het invoelbaar dat de raadsvrouw zich overrompeld voelde dat deze zaken ook op de zitting van 12 februari 2025 behandeld zouden worden. De rechters hebben de behandeling van deze zaken echter aangehouden en aldus gehoor gegeven aan de bezwaren van de verdediging en haar zorg dat de verdachte geen eerlijk proces zou krijgen. Volgens de voorzitter is ter zitting bovendien wel onderzoek gedaan naar de rechtsgeldigheid van de betekeningen en zijn de verschillende handtekeningen van verzoeker ook nader bekeken. Tot slot is niet gebleken van desinteresse ten aanzien van medische stukken. Het is onzorgvuldig dat die stukken door de administratie pas laat aan het dossier waren toegevoegd, waardoor de rechtbank er bij aanvang van de zitting nog geen kennis van had, maar daaruit blijkt geen vooringenomenheid van de rechters.
4.6.
Het verzoek is daarom ongegrond.
5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Wrakingskamer:
 wijst het verzoek tot wraking af.
Aldus gegeven door mrs. M.V. Ulrici, voorzitter, R.A. Dudok van Heel en C.A.E. Wijnker, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 maart 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.