ECLI:NL:RBAMS:2025:2618

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
13/407009-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en mishandeling tijdens vechtpartij in Amsterdam

Op 22 april 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 30-jarige man, die op 25 december 2024 in Amsterdam betrokken was bij een vechtpartij. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en mishandeling van meerdere personen. Tijdens de vechtpartij, die plaatsvond in de Lange Leidsedwarsstraat, stak de verdachte met een mes in de nek van een van de betrokkenen, [benadeelde partij 1], wat leidde tot ernstige verwondingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot doodslag, maar sprak hem vrij van de andere tenlastegelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij de andere slachtoffers had verwond. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en ambulante behandeling. De rechtbank benadrukte de ernst van het geweld en de impact op de slachtoffers en de samenleving. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte aansprakelijk stelde voor de schade aan [benadeelde partij 1].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/407009-24
Parketnummer vordering tul: 10/064409-23
Datum uitspraak: 22 april 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te: [naam PI] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. V.C.E. de Jong, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. K. Cras, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van wat [naam 1] naar voren heeft gebracht namens de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] .

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd – kort gezegd – dat hij zich op 25 december 2024 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1.
primair: poging tot doodslag op [benadeelde partij 1] door met een mes in de nek en/of hals te steken
subsidiair: poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij 1] door met een mes in de nek en/of hals te steken;
meer
subsidiair: mishandeling van [benadeelde partij 1] door met een mes in de nek en/of hals en/of hand en/of (achter)hoofd te steken.
2.
primair: poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij 2] door met een mes in de kaak en/of nek en/of rug te steken;
subsidiair: mishandeling van [benadeelde partij 2] door met een mes in de kaak en/of nek en/of rug te steken.
3. mishandeling van [benadeelde partij 3] door met een mes in de schouder en/of nek te steken.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 25 december 2024 vindt er in de vroege ochtend een vechtpartij plaats in de Lange Leidsedwarsstraat te Amsterdam tussen twee groepen. In de ene groep bevinden zich in ieder geval [naam 2] (hierna: [naam 2] ), [naam 3] (hierna: [naam 3] ) en verdachte. In de andere groep bevinden zich in ieder geval [naam 4] (hierna: [naam 4] ), [naam 5] (hierna: [naam 5] ) en [naam 6] (hierna: [naam 6] ).
Van het incident zijn camerabeelden beschikbaar. Op deze beelden is te zien dat meerdere personen elkaar uitdagen en uitlokken. Er is sprake van een onoverzichtelijke vechtpartij, waarbij onder andere een fles wordt gegooid en geduwd en geslagen wordt vanuit beide kanten. Op enig moment is verdachte op de beelden te zien met een mes in een van zijn handen en dat verdachte slaande en/of stekende bewegingen maakt in de richting van verschillende personen.
Vervolgens is op de beelden te zien dat verdachte samen met [naam 2] wegloopt van de grotere groep. Verdachte heeft op dit moment het mes nog in zijn hand. Kort hierna komt [naam 3] rennend richting verdachte. [naam 4] rent achter [naam 3] aan. Een korte afstand achter [naam 4] rennen ook [naam 5] en [naam 6] in de richting van verdachte. Vervolgens zijn een aantal seconden niet waar te nemen op de camerabeelden. Het volgende dat te zien is op de beelden is dat [naam 4] en [naam 3] op de grond liggen. Dan is te zien dat verdachte insteekt op [naam 4] .
Het gevecht gaat daarna nog enige momenten door. Verdachte loopt daarna weg en gooit het mes dat hij nog steeds vast had in een kliko. De politie komt ter plaatse en verdachte wordt staandegehouden.
4.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat de poging tot doodslag van [naam 4] (feit 1 primair) bewezen kan worden. Door met een scherp voorwerp, te weten een mes, meerdere malen met kracht in de nek en in die richting te steken – waar zich onder andere de halsslagader bevindt – had verdachte [naam 4] dodelijk kunnen raken.
Ten aanzien van feit 2 vindt de officier van justitie dat de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van [naam 5] bewezen kan worden nu [naam 5] is gestoken in zijn kaak. Eveneens kan de onder feit 3 ten laste gelegde mishandeling van [naam 6] bewezen worden nu hij is gestoken in zijn nek en rug. Gelet op de camerabeelden, het tijdsverloop en het letsel bij [naam 5] en [naam 6] , kan het niet anders dan dat dit letsel bij het eerste incident is toegebracht. Op de beelden is te zien dat verdachte slaande bewegingen maakt terwijl hij een mes in zijn hand heeft. Er wordt in het dossier slechts gesproken over één man die heeft gestoken.
4.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft ten aanzien van feit 1 primair en subsidiair vrijspraak bepleit, nu niet bewezen kan worden dat verdachte opzet had op de dood of op de zware mishandeling van [naam 4] .
Ten aanzien van de meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling heeft de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de feiten 2 en 3 vrijspraak bepleit omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen dat verdachte de aangevers gestoken heeft en hen letsel heeft toegebracht met het mes.
4.4.
Oordeel van de rechtbank
4.4.1.
Vrijspraak van het onder feit 2 en feit 3 ten laste gelegde
De rechtbank vindt dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot zware mishandeling, danwel de mishandeling van [naam 5] (feit 2) en aan de mishandeling van [naam 6] (feit 3). Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank kan niet vaststellen – op basis van de camerabeelden of andere stukken uit het dossier –
dat de verwondingen die [naam 5] en [naam 6] hebben opgelopen, veroorzaakt zijn door de slaande en/of stekende bewegingen van verdachte met het mes. De aangevers hebben zelf niet gezien door wie zij zijn gestoken. Daarnaast is er op enig moment ook met een fles gegooid en wordt door [naam 4] zelf in zijn aanvullende aangifte gesproken over meerdere messen.
Gelet op de vrijspraak voor de feiten 2 en 3 behoeft het subsidiaire verweer van de verdediging, dat sprake is van noodweer(exces), ten aanzien van deze feiten geen bespreking.
4.4.2.
Feit 1: Bewezenverklaring poging doodslag
De rechtbank vindt wel bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging doodslag zoals onder feit 1 primair ten laste is gelegd. Daartoe is het volgende redengevend.
Voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag moet volgens vaste rechtspraak sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het overlijden van het slachtoffer.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat verdachte het volle opzet had op het overlijden van [naam 4] .
Er kan echter ook sprake zijn van voorwaardelijk opzet. Daarvan is sprake als verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard. De rechtbank stelt vast dat [naam 4] met een 21 cm lang mes in de nek/hals is gestoken door verdachte. Op de beelden is te zien dat verdachte richting het gezicht/de nek/de hals van verdachte steekt en uit de letselverklaring blijkt ook dat [naam 4] onder andere een steekwond heeft in zijn nek/hals. De nek/hals is een kwetsbaar onderdeel van het menselijk lichaam, waar zich onder meer belangrijke (slag)aderen bevinden. Als algemeen bekend mag worden verondersteld dat door het steken in de nek/hals, zeker met een mes als gebruikt door verdachte, dodelijk letsel kan worden toegebracht. Hetzelfde geldt voor het steken richting het hoofd en/of het gezicht van iemand gedurende een gevecht. De kans dat daarbij de nek wordt geraakt is aanmerkelijk. Door met een mes in de richting van de nek/hals te steken heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat één of meer van deze aderen zouden worden geraakt en dat aangever aan deze verwondingen zou (kunnen) overlijden. Uit het handelen van verdachte, en meer specifiek het steken in de richting van de nek, blijkt dat hij de hiervoor genoemde aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1:
op 25 december 2024 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij 1] opzettelijk van het leven te beroven, eenmaal met een mes in de nek/hals van voornoemde [benadeelde partij 2] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van het feit

6.1.
Beroep op noodweer(exces)
6.1.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat verdachte een beroep op noodweer toekomt, nu verdachte handelde uit zelfverdediging. Subsidiair heeft zij een beroep gedaan op noodweerexces, nu het twee keer met een mes in de rug van [naam 4] steken het gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging van verdachte die rechtstreeks is veroorzaakt door de aanval tegen verdachte en zijn vrienden.
6.1.2.
Standpunt van de officier van justitie
Een beroep op noodweer slaagt volgens de officier van justitie niet omdat verdachte [naam 4] neersteekt op het moment dat hij op wil staan nadat hij ten val is gekomen. Er is op dat moment geen sprake meer van een aanval. Subsidiair stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat niet voldaan is aan de proportionaliteitseis en dat daarom geen sprake is van noodweer.
6.1.3.
Het oordeel van de rechtbank
Juridisch kader
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat er sprake is van een noodweersituatie, dat wil zeggen een ‘ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed’, of een dreiging daarvan. Voor noodweer gelden ook de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit: de noodzakelijke verdediging moet in redelijke verhouding tot de aanval staan en er moeten geen andere (vlucht)mogelijkheden hebben bestaan.
Beroep op noodweer verworpen
Om te kunnen vaststellen of in deze zaak sprake is van een noodweersituatie, acht de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden van belang.
De rechtbank stelt op basis van de camerabeelden vast dat het gevecht uit twee delen bestond, die zij samen als één doorlopend moment beschouwd. Het gaat om een geheel dat zich in enkele minuten heeft afgespeeld en dat is begonnen met het over en weer uitdagen van elkaar door beide groepen. Op de beelden is te zien dat verdachte zich aan het begin van de vechtpartij enkele seconden probeert terug te trekken, maar vervolgens begeeft verdachte zich daarna weer richting de groep en mengt zich weer in het gevecht. In deze vechtpartij heeft verdachte op een gegeven moment een mes gebruikt. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte in deze vechtpartij met het mes slaande en/of stekende bewegingen maakt. Op enig moment loopt verdachte, terwijl hij het mes nog bij zich draagt, weg maar vervolgens rent [naam 4] enkele seconden later achter verdachte aan. De rechtbank is van oordeel dat dit een voortzetting van de vechtpartij is en dat er geen sprake is van een nieuw moment dat op zichzelf zou moeten worden beschouwd.
Het steken van [naam 4] door verdachte moet in de context van deze vechtpartij bekeken worden. In deze context, waarin zowel door de aangever als door verdachte steeds de confrontatie is gezocht en geweld is gebruikt, kan het moment waarop het slachtoffer samen met anderen richting verdachte rent, niet gekwalificeerd worden als een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van eigen of een anders lijf waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Voorts is niet aannemelijk geworden dat sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of een anders lijf. Immers, de latere aanranding waartegen de verdachte zich heeft verdedigd, was geen wederrechtelijke aanranding. Dit was een voortzetting van het gevecht waarin verdachte een agressieve rol heeft gehad en waar sprake was van wederzijds geweld. Het beroep op noodweer faalt reeds omdat er geen sprake is van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. Om diezelfde reden faalt ook het beroep op noodweerexces.

7.Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte komt geen beroep op noodweer toe. Ook overigens is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de bijzondere omstandigheden van het geval. Verdachte is zijn eigen kamer en de begeleiding van [naam begeleiding] kwijtgeraakt, hij wenst hulp en wil begeleid worden. Daarnaast dient de mogelijke LVB-problematiek onderzocht te worden. De raadsvrouw heeft verzocht de strafeis van de officier van justitie aanzienlijk te matigen en een grotendeels voorwaardelijke staf op te leggen, met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Met zijn handelen heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Hij heeft ontzettend gevaarlijk gedrag vertoond door het slachtoffer in de nek/hals te steken. Het slachtoffer heeft als gevolg daarvan pijn ondervonden en letsel opgelopen. In strafverzwarende zin laat de rechtbank meewegen dat het hier gaat om (zinloos) uitgaansgeweld. Uitgaansgeweld heeft een enorme invloed op het veiligheidsgevoel van de samenleving in het algemeen en dat van het slachtoffer en getuigen van uitgaansgeweld in het bijzonder. Het gevoel van onveiligheid en intolerantie in de openbare ruimte wordt hierdoor versterkt. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij met zijn gedrag hieraan heeft bijgedragen.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 19 februari 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het reclasseringsrapport van 1 april 2025. De reclassering schrijft dat naar voren is gekomen dat verdachte een zeer gebrekkige impulscontrole heeft. De reclassering schat het recidiverisico in als gemiddeld tot hoog en ziet risicofactoren op het gebied van houding, een negatief sociaal netwerk, dagbesteding, financiën en mogelijk psychische (en vermoedelijk cognitieve) problematiek en zij merken deze risico’s aan als criminogene factoren. Verdachte heeft bij de reclassering aangegeven gemotiveerd te zijn voor gedragsverandering. De reclassering merkt in haar rapport ook op dat niet eerder onderzoek is gedaan naar de persoonlijkheid van verdachte, maar dat dit wel nodig is. De reclassering adviseert bij een veroordeling een deels voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht bij reclassering, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, dagbesteding, meewerken aan schuldhulpverlening, meewerken aan middelencontrole, openheid geven over sociaal netwerk en ambulante begeleiding.
Strafoplegging
De rechtbank zoekt bij het bepalen van de straf aansluiting bij de oriëntatiepunten zoals die zijn afgesproken in het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Hoewel deze geen oriëntatiepunt kennen voor een poging doodslag heeft de rechtbank zich hierbij rekenschap gegeven van de uitgangspunten die gelden voor het opzettelijk toebrengen van zeer zwaar lichamelijk letsel met gebruikmaking van een wapen (niet zijnde een vuurwapen), te weten één jaar gevangenisstraf. Gelet op de ernst van het feit en tegen de achtergrond van dit uitgangspunt is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van stevige omvang zonder meer passend en geboden. De rechtbank is echter ook van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting in het voordeel van verdachte af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. Daarbij weegt allereerst en overwegend mee dat de rechtbank tot een vrijspraak komt van de feiten 2 en 3. Daarnaast heeft de rechtbank meegewogen dat verdachte in het kader van de hierna te noemen deels voorwaardelijk op te leggen straf een behoorlijk pakket aan bijzondere voorwaarden wordt opgelegd om te voorkomen dat verdachte zich opnieuw aan strafbare feiten zal schuldig maken en die veel inzet van hem zullen vragen. Het is aan verdachte zelf om na het uitzitten van het onvoorwaardelijke deel – dat zonder meer recht doet aan de ernst van het feit – deze geboden kans te grijpen en zijn leven verder vorm te geven De rechtbank acht, alles afwegend, een gevangenisstraf van vijftien maanden met aftrek, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden en legt deze straf aan verdachte op. De rechtbank legt hierbij de bijzondere voorwaarden op zoals geadviseerd door de reclassering.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
STK mes (goednummer: G6599028)
6 STK cocaïne (goednummer: G6599029)
1 STK cocaïne (goednummer: G6599030)
Nu met behulp van het mes, vermeld onder 1, het bewezen geachte is begaan en het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.
De verdovende middelen, vermeld onder 2 en 3, zijn aangetroffen in het onderzoek naar het door verdachte begane feit. Deze voorwerpen zijn van zodanige aard, dat het ongecontroleerde bezit daarvan
in strijd is met de wet of het algemeen belang. De rechtbank zal bepalen dat deze voorwerpen worden
onttrokken aan het verkeer.

10.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

10.1.
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert € 1.750,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
10.2.
Benadeelde partij [benadeelde partij 3]
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] vordert € 70,- aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
10.3.
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 1.571,15 aan vergoeding van materiële schade en
€ 2.500,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De benadeelde partij vordert € 961,15 aan kosten voor een ambulancerit en € 610,- aan kosten voor zijn verloren trouwring en ketting. De rechtbank zal de kosten voor de ambulance toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (25 december 2024). Deze kosten zijn onderbouwd met een factuur en uit het dossier volgt dat verdachte na het incident met een ambulance naar het ziekenhuis is vervoerd. De rechtbank zal de kosten voor de trouwring en ketting niet-ontvankelijk verklaren, nu niet is vast te stellen dat deze schade is veroorzaakt door het strafbare feit.
De rechtbank stelt vast dat de aan de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde ook rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn persoonlijke levenssfeer en zijn lichamelijke integriteit.
De benadeelde partij heeft aangegeven dat hij moeite heeft met slapen door herbelevingen, hij zich niet veilig voelt in Amsterdam en hij dagelijks wordt geconfronteerd met het incident door de littekens. De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1.250,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (25 december 2024).
De benadeelde partij zal in het overige deel van de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk worden verklaard. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat onvoldoende is onderbouwd dat de schade groter is dan het toe te wijzen bedrag en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
In het belang van [benadeelde partij 1] voornoemd wordt, als waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

11.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 25 februari 2025 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 10/064409-23, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 9 juni 2023 van de rechtbank Rotterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden met aftrek, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot vier maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op drie jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden. Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijk strafdeel te gelasten.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36d, 36f, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht.

13.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 2 en feit 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
5 (vijf) maanden, van deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich bij Reclassering Nederland op het adres Wibautstraat 12 te Amsterdam. Hij blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Ambulante behandeling
Veroordeelde werkt mee aan een risicotaxatie, diagnostiek en het eventueel hieruit voortkomend behandelaanbod gericht op emotie- en agressieregulatie door FamilySupporters of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering.
De behandeling start vanaf het moment dat de reclassering hem (opnieuw) heeft aangemeld. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde verblijft in een nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zodra er een plaatsingsplek en- datum is.
Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Dagbesteding
Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
Meewerken aan schuldhulpverlening
Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol/drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Sociaal netwerk
Veroordeelde geeft tijdens de meldplicht openheid van zaken betreffende zijn sociaal netwerk.
Ambulante begeleiding
Veroordeelde ontvangt ambulante begeleiding, van een instantie nog te bepalen door de reclassering. Hij houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de ambulante begeleiding.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
  • 1 STK mes (goednummer: G6599028)
  • 6 STK cocaïne (goednummer: G6599029)
  • 1 STK cocaïne (goednummer: G6599030)
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe tot een bedrag van € 961,15 (negenhonderdeenenzestig euro en vijftien cent) aan vergoeding van materiële schade en € 1.250,- (twaalfhonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (25 december 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat
€ 2.211,15 (tweeëntwintighonderdelf euro en vijftien cent)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (25 december 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 32 (tweeëndertig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Verklaart
niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 3]
Verklaart
niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling (10-064409-23)
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 9 juni 2023, namelijk een
gevangenisstrafvan
4 (vier) maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.R.P.J. Davids, voorzitter,
mrs. A. Eichperger en L. Baroud, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.K. Verbruggen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 april 2025.