ECLI:NL:RBAMS:2025:2656

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
C/13/757843 / HA ZA 24-1131
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale bevoegdheid en litispendentie in civiele procedure tussen UMC Research en Stalicla

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen UMC Research B.V. en Stalicla SA over de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter. UMC Research, gevestigd in Amsterdam, heeft Stalicla, een biotech-onderneming uit Genève, aangeklaagd voor betaling van openstaande facturen die voortvloeien uit een overeenkomst voor het verstrekken van diensten. Stalicla heeft in een eerder stadium een bemiddelingsverzoek ingediend bij de rechtbank in Genève, wat volgens haar betekent dat de Zwitserse procedure eerder aanhangig is gemaakt dan de procedure in Nederland. De rechtbank Amsterdam heeft in haar tussenvonnis geoordeeld dat de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter moet worden beoordeeld aan de hand van het Verdrag van Lugano II. De rechtbank concludeert dat, hoewel de hoofdregel is dat de rechter van de woonplaats van de gedaagde bevoegd is, er bijzondere bevoegdheidsregels zijn die in dit geval van toepassing zijn. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden totdat de bevoegdheid van de rechtbank Genève vaststaat, aangezien de Zwitserse procedure eerder aanhangig was gemaakt. De zaak is verwezen naar de parkeerrol voor verdere beoordeling op 1 oktober 2025.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/757843 / HA ZA 24-1131
Vonnis in incident van 23 april 2025 (bij vervroeging)
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AMSTERDAM UMC RESEARCH B.V.
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
hierna te noemen: VUmc,
advocaat: mr. E.P. Pandelitschka,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
STALICLA SA,
gevestigd te Genève (Zwitserland),
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
hierna te noemen: Stalicla,
advocaat: mr. R.J.W. Analbers.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 21 juni 2024, met producties,
- de incidentele conclusie tot onbevoegdheid, met producties,
- de conclusie van antwoord in het incident tot onbevoegdheid, met één productie,
- de op 31 maart 2025 binnengekomen akte nadere producties van Stalicla,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 9 april 2025 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Vonnis is nader bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
UMC Research houdt zich bezig met het bevorderen, initiëren en uitvoeren van projecten die betrekking hebben op medisch wetenschappelijk onderzoek, onderwijs en patiëntenzorg.
2.2.
Stalicla is een biotech-onderneming die is gespecialiseerd in
precision medicationvoor neurobiologische ontwikkelingsstoornissen en neuropsychiatrische aandoeningen, meer in het bijzonder stoornissen in het autismespectrum.
2.3.
Op 30 juni 2020 hebben (de rechtsvoorganger van) UMC Research en Stalicla een ‘Services Agreement’ gesloten. Artikel 1.
Services, waarin (thans) UMC Research wordt aangeduid als ‘the Institution’ en Stalicla als ‘the Company’, luidt voor zover van belang als volgt:
“The Company hereby engages the Institution and the Institution agrees to perform the Services set out in Annex 1 (the “Services”) and the Institution agrees to provide such Services in accordance with the terms and conditions set forth in this services agreement (the “Agreement”).
The Institution hereby agrees to provide the Services and the corresponding deliverables set out in Annex 1 (the “Deliverables”) to the Company and/or its Affiliates in accordance with the timelines set forth in Annex 1.”
In artikel 12 van de overeenkomst hebben partijen met zoveel woorden een forum- en rechtskeuze achterwege gelaten.
2.4.
Annex 1 bij de overeenkomst bepaalt, voor zover hier van belang, het volgende:
Deliverables VUmc[thans UMC Research, toevoeging rechtbank]
:
1.
Providing Research Subject Medical Records and Research Subject Clinical Records from 1 dummy report of a BAMBI Trial participant. This should allow Stalicla to ascertain the details and organization.
2.
Collection and transfer to Stalicla, or its Affiliates, of Research Subject Medical Records and Research Subject Clinical Records of Research Subjects of the BAMBI Trial that have agreed to participate in this prospective data collection.
3.
Administration of Clinical Questionnaire to the number of Research Subjects that have agreed to participate in this prospective data collection, and transfer of completed questionnaire form to Stalicla or its Affiliates.
4.
Collection of 1 blood sample, and extract RNA from 1 blood sample, of Research Subjects of the BAMBI Trial that have agreed to participate in this prospective data collection, as per Annex 4. The RNA sample will be transferred to Stalicla or its Affiliates.
5.
Collection of 1 blood sample to extract plasma of Research Subjects of the BAMBI Trial that have agreed to participate in this prospective data collection, as per Annex 4 and 5. Venous blood, 5.0 ml., will be collected using heprin tube. Blood sample will be processed and plasma extracted by the institution and cryopreserved untils shipment en bloc to STALICLA or its Affiliates.”
2.5.
Annex 2 bij de overeenkomst vermeldt onder meer het volgende:
Payment schedule
Milestone
Expected date
Amount
Study start including ethical review and WP0 / Execution of contract
upon execution of contract
€ 41.400
First 50% of WP1 fixed costs
30 August 2020
€ 70.464
Last 50% of WP1 fixed costs
31 December 2020
€ 70.464
WP1 variable costs: quarterly invoicing of variable costs per participant including travel compensation
July 2020 – December 2020
€ 76.616
Grand total
€ 258.944
2.6.
In een periode tussen 23 december 2021 en 20 december 2023 heeft UMC Research met een viertal facturen een totaalbedrag van € 179.408,00 aan Stalicla gefactureerd. Stalicla heeft die facturen niet betaald.
2.7.
Intussen heeft Stalicla in een brief van 29 augustus 2022 aan UMC Research laten weten dat zij de overeenkomst beëindigt .
2.8.
Partijen zijn daarna in gesprek gegaan om tot een gezamenlijke oplossing te komen, maar dat is niet gelukt.
2.9.
In een brief van 8 februari 2024 heeft UMC Research Stalicla gesommeerd tot betaling van € 203.501,06. Daarop heeft Stalicla op 14 februari 2024 gereageerd.
2.10.
Intussen heeft Stalicla op 12 februari 2024 bij de rechtbank Genève (
Tribunal de Première Instance) een verzoek tot bemiddeling (
conciliation) tussen partijen ingediend.
2.11.
Op 26 juni 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden bij de rechtbank Genève. Daar zijn partijen niet tot een gezamenlijke oplossing gekomen.
2.12.
Op 16 oktober 2024 was er een tweede mondelinge behandeling bij de rechtbank Genève. Die rechtbank heeft partijen vervolgens op diezelfde dag gemachtigd om in een bodemprocedure voort te procederen.
2.13.
Op 30 januari 2025 is Stalicla een bodemprocedure tegen UMC Research gestart bij de rechtbank Genève. Bij beslissing van 17 maart 2025 heeft die rechtbank UMC Research in de gelegenheid gesteld op 5 mei 2025 een schriftelijke reactie op de vorderingen van Stalicla in te dienen.

3.Het geschil in de hoofdzaak

3.1.
UMC Research vordert – samengevat – dat de rechtbank Stalicla bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeelt tot betaling van:
I. € 140.928,00, vermeerderd met rente,
II. € 38.480,00, vermeerderd met rente,
III. € 2.569,08 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met rente,
IV. de proceskosten, vermeerderd met rente.
3.2.
Stalicla heeft in de hoofdzaak nog niet van antwoord gediend.

4.Het geschil in het incident

4.1.
Stalicla vordert – samengevat – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. zich onbevoegd verklaart om kennis te nemen van de vorderingen van UMC Research op Stalicla,
II. voor zover zij zich bevoegd acht om kennis te nemen van de vorderingen van UMC Research op Stalicla, aanhouding van de procedure in de hoofdzaak beveelt tot de rechtbank Genève heeft beslist over haar bevoegdheid,
III. tussentijds hoger beroep openstelt voor zover de rechtbank de incidentele vordering van Stalicla geheel of gedeeltelijk afwijst,
IV. UMC Research veroordeelt in de proceskosten, vermeerderd met rente.
4.2.
UMC Research voert verweer. UMC Research concludeert tot niet-ontvankelijkheid dan wel afwijzing van de vorderingen van Stalicla, met een uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Stalicla in de proceskosten. Verder concludeert UMC Research tot openstelling van tussentijds hoger beroep voor zover de rechtbank de incidentele vordering van Stalicla geheel of gedeeltelijk toewijst.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, indien nodig, ingegaan.

5.De beoordeling

in het incident
5.1.
Dit is een internationale zaak, nu UMC Research in Nederland en Stalicla in Zwitserland is gevestigd. Vandaar dat eerst moet worden beoordeeld of de Nederlandse rechter internationaal bevoegd is om van de vorderingen van UMC Research op Stalicla kennis te nemen.
5.2.
Die vraag moet worden beantwoord aan de hand van het Verdrag van Lugano II, omdat Stalicla binnen de Europese Vrijhandelsassociatie is gevestigd en Zwitserland dit verdrag heeft ondertekend (artikel 2 in samenhang met artikel 60 lid 1 en artikel 64 lid 2 onder a en 69 lid 1 Verdrag van Lugano II). Bij de toepassing en uitleg van het Verdrag van Lugano II moet worden gelet op de uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) over de relevante – grotendeels gelijkluidende – bepalingen van de Brussel I-bis Verordening.
5.3.
Op grond van de hoofdregel van artikel 2 Verdrag van Lugano II is de rechter van de woonplaats van de gedaagde bevoegd. Aangezien Stalicla in Zwitserland is gevestigd, kan deze rechtbank aan die hoofdregel geen internationale bevoegdheid ontlenen.
5.4.
In afwijking van deze hoofdregel kent het Verdrag van Lugano II echter bijzondere bevoegdheidsregels die tot alternatieve bevoegdheidsgronden kunnen leiden, waaronder artikel 5 aanhef en lid 1 onder b (tweede gedachtestreepje). Volgens UMC Research kan de rechtbank aan deze bepaling internationale bevoegdheid ontlenen, omdat de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt een overeenkomst van dienstverstrekking is en de plaats van uitvoering van die verbintenis de plaats is waar de diensten volgens de overeenkomst werden verstrekt, of hadden moeten worden verstrekt. Omdat de door UMC Research verrichte werkzaamheden zijn uitgevoerd in Amsterdam, is deze rechtbank volgens UMC Research bevoegd om van haar vorderingen tegen Stalicla kennis te nemen.
5.5.
Stalicla is het daar niet mee eens. Volgens haar is de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt moet worden uitgevoerd gelegen in Zwitserland, omdat de “deliverables” zoals
medicalen
clinical records, ingevulde questionnaires en bloed- en RNA
samplesaan het geregistreerde kantooradres van Stalicla te Genève moesten worden afgeleverd.
5.6.
Voor verbintenissen uit overeenkomst bepaalt artikel 5 aanhef en lid 1 onder a Verdrag van Lugano II dat het gerecht in de plaats van uitvoering van de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt eveneens bevoegd is. Deze regel is voor de verstrekking van diensten uitgewerkt in artikel 5 aanhef en lid 1 onder b (tweede gedachtestreepje). Daarin is bepaald dat, tenzij anders is overeengekomen, de plaats in een lidstaat waar de diensten volgens de overeenkomst verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden eveneens bevoegd is.
5.7.
Het gaat hier inderdaad om een overeenkomst tot verstrekking van diensten in de zin van artikel 5 aanhef en lid 1 onder b (tweede gedachtestreepje) Verdrag van Lugano II. Stalicla heeft dat weliswaar niet met zoveel woorden erkend, maar heeft ook geen argumenten aangevoerd voor een andere kwalificatie.
5.8.
Voor de toepassing van deze alternatieve bevoegdheidsregel geldt volgens de rechtspraak van het HvJEU het volgende. Ingeval op meerdere plaatsen diensten worden verricht, dan wel indien geen plaats voor die verrichting is vastgelegd, wordt onder plaats van uitvoering in beginsel verstaan de plaats waar de diensten hoofdzakelijk worden verricht. Gelet op het doel van voorspelbaarheid van de bevoegdheidsregels, moet deze plaats zo veel mogelijk uit de bepalingen van de overeenkomst zelf worden afgeleid. Bij gebreke van bepalingen uit de overeenkomst moet de plaats in aanmerking worden genomen waar de werkzaamheden overwegend zijn verricht, mits de verrichting van diensten op die plaats niet indruist tegen de wil van partijen zoals die uit de bepalingen van de overeenkomst blijkt. Daarbij kan rekening worden gehouden met de feitelijke aspecten van de zaak, met name de ter plaatse doorgebrachte tijd en het belang van de werkzaamheden die er zijn verricht. Als de plaats ook op die manier niet kan worden bepaald, kan worden aangesloten bij de woonplaats van degene die de werkzaamheden heeft verricht. [1]
5.9.
Uit de hiervoor onder 2.4. aangehaalde bepalingen van Annex 1 blijkt dat UMC Research ten behoeve van Stalicla hoofdzakelijk medische en klinische gegevens zou verzamelen en vragenlijsten, bloed- en RNA-monsters zou afnemen bij proefpersonen, die hadden deelgenomen aan een eerder onderzoek, en dat die gegevens vervolgens moesten worden afgeleverd bij Stalicla in Genève. UMC Research heeft onweersproken gesteld dat zij haar werkzaamheden op twee locaties in Amsterdam heeft verricht. Het leeuwendeel van de diensten werd daarmee in Nederland verricht, alleen het resultaat daarvan werd afgeleverd in Genève.
5.10.
Dit leidt tot de conclusie dat deze rechtbank op grond van artikel 5 aanhef en lid 1 onder b (tweede gedachtestreepje) Verdrag van Lugano II in beginsel internationaal bevoegd is om van de vorderingen van UMC Research tegen Stalicla kennis te nemen.
5.11.
Stalicla heeft echter ook aangevoerd dat de zaak al eerder aanhangig was gemaakt bij de rechtbank Genève.
5.12.
Als twee gerechtelijke procedures tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp en met dezelfde oorzaak in verschillende landen aanhangig zijn, moet het gerecht waar de zaak het laatst is aangebracht zijn uitspraak ambtshalve aanhouden totdat de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat (artikel 27 lid 1 Verdrag van Lugano II). Wanneer de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat, verklaart het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, zich onbevoegd (artikel 27 lid 2 Verdrag van Lugano II). Deze litispendentieregeling strekt ertoe, in het belang van een goede rechtsbedeling, parallelle procedures voor gerechten van verschillende lidstaten en tegenstrijdige beslissingen die daarvan het gevolg kunnen zijn te voorkomen. De regeling is gebaseerd op de chronologische volgorde waarin de betrokken gerechten zijn aangezocht. [2]
5.13.
Partijen zijn het erover eens dat de tussen hen aanhangige vorderingen in de Nederlandse en Zwitserse procedures over hetzelfde onderwerp gaan en op dezelfde oorzaak berusten. Verder staat niet ter discussie dat de procedure bij deze rechtbank aanhangig is sinds de dagvaarding van 21 juni 2024. Partijen twisten evenwel over de vraag wanneer de Zwitserse procedure aanhangig is gemaakt.
5.14.
Op 12 februari 2024 heeft Stalicla een bemiddelingsverzoek gedaan bij de rechtbank Genève. Stalicla heeft toegelicht dat dit het moment is waarop de Zwitserse procedure aanhangig is gemaakt, omdat dit naar Zwitsers recht gebeurt door indiening van een bemiddelingsverzoek. UMC Research is het daar niet mee eens. Zij voert aan dat de door Stalicla gestarte bemiddelingsprocedure naar Zwitsers recht niet verplicht was, omdat Stalicla daar eenzijdig van had kunnen afzien en partijen dat ook in onderling overleg kunnen doen. Verder kan de Zwitserse bemiddelingsinstantie volgens UMC Research niet worden aangemerkt als “gerecht” in de zin van artikel 62 Verdrag van Lugano II.
5.15.
Op grond van artikel 30 Verdrag van Lugano II is een gerechtelijke procedure aanhangig vanaf het moment dat ofwel het stuk dat het geding inleidt bij de rechtbank is ingediend, op voorwaarde dat eiser de dagvaarding correct aan gedaagde heeft betekend (lid 1) ofwel de autoriteit die verantwoordelijk is voor betekening of de kennisgeving van het stuk dat het geding inleidt dat stuk ontvangt, mits de eiser vervolgens niet heeft nagelaten te doen wat hij met het oog op de indiening van het stuk bij het gerecht moest doen (lid 2).
5.16.
Volgens artikel 62 Verdrag van Lugano II omvat het begrip “gerecht” voor de toepassing van het verdrag alle autoriteiten aangewezen door een lidstaat die bevoegd zijn om uitspraak te doen over zaken die onder het toepassingsgebied van het verdrag vallen.
5.17.
Over de toepasselijkheid van de artikelen 27 en 30 van het Verdrag van Lugano II in een Zwitserse procedure heeft het HvJEU in het arrest
Schlömp,voor zover hier van belang, het volgende overwogen en beslist:
“53 Uit de ZPO[afkorting voor Zivilprozessordnung: het Zwitserse Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, toevoeging rechtbank]
blijkt dat naar Zwitsers recht de zaak wordt aangebracht door de indiening van het bemiddelingsverzoek, de vordering, het verzoek of, naargelang van het geval, het gezamenlijk verzoek om echtscheiding. De bemiddelingsprocedure is door de wet voorgeschreven, is op tegenspraak en is in beginsel verplicht. Het niet volgen van de bemiddelingsprocedure heeft tot gevolg dat een eventuele latere vordering in rechte niet-ontvankelijk is. Deze procedure kan uitlopen op een verbindend vonnis, voor geschillen waarvan de geldelijke waarde 2 000 CHF (ongeveer 1 740 EUR) niet overschrijdt, op een voorstel voor een vonnis dat kracht van gewijsde kan krijgen ingeval het niet wordt betwist, voor geschillen waarvan de geldelijke waarde 5 000 CHF (ongeveer 4 350 EUR) niet overschrijdt, op de ratificatie van een schikking of op het verlenen van machtiging om een rechtsgeding te voeren. In dit laatste geval is de verzoeker gerechtigd om binnen drie maanden nadat de machtiging om een rechtsgeding te voeren is verleend, de vordering in te stellen bij het gerecht. Artikel 9 IPRG[ Zwitserse Wet inzake International Privaatrecht, toevoeging rechtbank]
bepaalt dat, in geval van aanhangigheid, voor de vaststelling van het tijdstip waarop bij een gerecht in Zwitserland een zaak aanhangig is, de datum van de eerste handeling die nodig is voor het inleiden van de procedure, bepalend is, en dat de oproeping in bemiddeling volstaat.
54 Daarbij komt dat, zoals de Zwitserse regering in haar mondelinge opmerkingen heeft beklemtoond, enerzijds, voor de bemiddelingsinstantie de garanties gelden waarin de ZPO voorziet ter zake van de wraking van de vrederechters waaruit deze instantie is samengesteld, en anderzijds, deze bemiddelingsinstantie haar functie volledig autonoom uitoefent.
55 Uit deze bepalingen volgt dat de bemiddelingsinstantie in de uitoefening van de functies waarmee zij door de ZPO is belast, als een „gerecht” in de zin van artikel 62 van het Lugano II-Verdrag kan worden aangemerkt.
56 Volgens de tekst van artikel 62 van het Lugano II-Verdrag omvat het begrip „gerecht” immers alle door een door dit verdrag gebonden staat aangewezen autoriteiten die bevoegd zijn verklaard om uitspraak te doen over zaken die onder het toepassingsgebied van dit verdrag vallen.
57 Zoals in het door Fausto Pocar opgestelde en door de Raad goedgekeurde toelichtend rapport bij dit verdrag (PB 2009, C 319, blz. 1) is beklemtoond, komt in de formulering van artikel 62 van het Lugano II-Verdrag een functionele benadering tot uiting, volgens welke een autoriteit als gerecht wordt aangemerkt op basis van de functie die zij vervult, en niet op basis van de formele indeling ervan in het nationale recht.
58. Gelet op een en ander dient op de gestelde vraag te worden geantwoord dat de artikelen 27 en 30 van het Lugano II-Verdrag in die zin moeten worden uitgelegd dat in geval van aanhangigheid de datum waarop een verplichte bemiddelingsprocedure bij een bemiddelingsinstantie naar Zwitsers recht is ingeleid, de datum is waarop de zaak wordt geacht te zijn aangebracht bij een „gerecht”.
(…)
Het Hof (…) verklaart voor recht:
De artikelen 27 en 30 van het op 30 oktober 2007 ondertekende Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, namens de Gemeenschap goedgekeurd bij besluit 2009/430/EG van de Raad van 27 november 2008, moeten in die zin worden uitgelegd dat in geval van aanhangigheid de datum waarop een verplichte bemiddelingsprocedure bij een bemiddelingsinstantie naar Zwitsers recht is ingeleid, de datum is waarop de zaak wordt geacht te zijn aangebracht bij een „gerecht”. [3]
5.18.
Hieruit blijkt allereerst dat de Zwitserse bemiddelingsinstantie in de uitoefening van functies waarmee zij door de ZPO is belast als een „gerecht” in de zin van artikel 62 van het Lugano II-Verdrag kan worden aangemerkt. Verder kan daaruit worden opgemaakt dat de Zwitserse bemiddelingsprocedure in beginsel verplicht is en dat als hoofdregel van Zwitsers recht een zaak dan ook aanhangig wordt gemaakt door indiening van een bemiddelingsverzoek. De artikelen 27 en 30 van het Lugano II-Verdrag moeten volgens het HvJEU daarom in die zin worden uitgelegd dat in geval van aanhangigheid de datum waarop een verplichte bemiddelingsprocedure bij een bemiddelingsinstantie naar Zwitsers recht is ingeleid, de datum is waarop de zaak wordt geacht te zijn aangebracht bij een gerecht. In dit geval is de bemiddelingsprocedure tussen partijen bij de rechtbank Genève op 12 februari 2024 ingeleid, zodat de Zwitserse procedure vanaf dat moment aanhangig was en daarmee eerder dan de procedure bij deze rechtbank.
5.19.
Stalicla heeft aangevoerd dat bemiddeling hier niet verplicht was, omdat daarvan in dit geval ook had kunnen worden afgezien.
De mogelijkheden van artikel 199 ZPO om in een zaak als deze, met een belang van meer dan 100.000 francs en met een buitenlandse gedaagde, af te zien van bemiddeling, vormen uitzonderingen op de hoofdregel. Van die uitzonderingen is in dit geval echter geen gebruik gemaakt, zodat het volgen van de bemiddelingsprocedure verplicht is gebleven.
in de hoofdzaak
5.20.
Nu de Zwitserse procedure eerder aanhangig was zal dit gerecht zijn uitspraak aanhouden totdat de bevoegdheid van de rechtbank Genève vaststaat. Dat is namelijk nog niet het geval. De zaak zal worden verwezen naar de parkeerrol van 1 oktober 2025, opdat de meest gerede partij zich uitlaat over de vraag of de bevoegdheid van de Zwitserse rechter vaststaat.
5.21.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
in de hoofdzaak en in het incident
5.22.
Er is geen aanleiding om tussentijds hoger beroep tegen dit tussenvonnis toe te laten.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
houdt de behandeling aan totdat de bevoegdheid van het
Tribunal de première instancete Genève, Zwitserland, waar de zaak nu aanhangig is, vaststaat,
6.2.
verwijst de zaak naar de parkeerrol van
1 oktober 2025, opdat de meest gerede partij zich uitlaat over de vraag of de bevoegdheid van het
Tribunal de première instancete Genève, Zwitserland, vaststaat,
6.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Beukenhorst, rechter in deze rechtbank, bijgestaan door mr. L.J.P.C. Silven, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2025.

Voetnoten

1.HvJ EU 11 maart 2010, C-19/09, ECLI:EU:C:2010:137, (
2.HvJ EG 9 december 2003, C-116/02, ECLI:EU:C:2003:657 (
3.HvJEU 20 december 2017, C-467/16, ECLI:EU:C:2017:993 (