ECLI:NL:RBAMS:2025:2689

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
751275
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aannemingsovereenkomst en schadevergoeding bij tekortkomingen in uitvoering

In deze zaak vordert de aannemer, aangeduid als [eiser], betaling van openstaande facturen van € 49.253,29 van de opdrachtgever, aangeduid als [gedaagde]. De opdrachtgever heeft de betaling opgeschort, omdat hij van mening is dat de aannemer tekort is geschoten in de uitvoering van de aannemingsovereenkomst. De opdrachtgever stelt dat de parketvloer is gaan opbollen door een onvoldoende gedroogde schuimbetonvloer, die door de aannemer is gestort. De rechtbank oordeelt dat de opdrachtgever de openstaande facturen moet betalen, maar dat de aannemer tekort is geschoten in zijn verplichtingen, waardoor hij schadevergoeding moet betalen aan de opdrachtgever. Na verrekening van de vorderingen moet de opdrachtgever nog ongeveer € 27.000 aan de aannemer betalen. De rechtbank heeft de proceskosten verdeeld, waarbij de opdrachtgever in conventie het ongelijk is gesteld en de aannemer in reconventie grotendeels in het ongelijk is gesteld. De rechtbank verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/751275 / HA ZA 24-561
Vonnis van 26 februari 2025
in de zaak van
[eiser],
handelend onder de naam [handelsnaam] ,
wonende en gevestigd in [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
gedaagde partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. F.A.J.H. de Lugt,
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. M.A. Visser.

1.Waar gaat de zaak over?

1.1.
[gedaagde] heeft [eiser] ingeschakeld voor een verbouwing. [eiser] vordert betaling van de nog openstaande facturen van € 49.253,29 met rente en kosten. [gedaagde] heeft deze niet betaald omdat hij vindt dat [eiser] zijn werk niet goed heeft gedaan. De parketvloer die [gedaagde] heeft laten leggen is gaan opbollen, omdat de door [eiser] gestorte schuimbetonvloer niet goed droog was. [gedaagde] vindt dat [eiser] aansprakelijk is voor zijn schade hierdoor en aan zijn vloer. Ook zijn er volgens [gedaagde] nog opleverpunten. [gedaagde] vordert op zijn beurt ongeveer € 50.000 aan schadevergoeding van [eiser] . [eiser] en [gedaagde] willen beide hun vorderingen onderling verrekenen.
1.2.
De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] de facturen van de aanneemovereenkomst moet betalen. [eiser] is tekortgeschoten in verband met de schuimbetonvloer en is daarom aansprakelijk is voor de schade die [gedaagde] hierdoor lijdt. [eiser] moet [gedaagde] schadevergoeding betalen. Na verrekening met de openstaande facturen moet [gedaagde] nog ongeveer € 27.000 aan [eiser] betalen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 mei 2024 met producties,
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie, met producties,
  • de conclusie van antwoord in reconventie met producties,
  • het tussenvonnis van 18 september 2024 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 13 december 2024 en de daarin genoemde stukken.
2.2.
Daarna is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[eiser] en [gedaagde] hebben op 10 juli 2022 een aannemingsovereenkomst gesloten voor de verbouw van de woning van [gedaagde] . Daarin is onder meer opgenomen dat [eiser] een schuimbetonvloer en een zandcementdekvloer op de begane grond van de woning realiseert.
3.2.
Op 15 november 2022 heeft [eiser] schuimbeton van zestig centimeter laten storten in de woning, waarvan een deel in de uitbouw die op dat moment openlag. Om de gestorte vloer van de uitbouw af te schermen tegen water heeft [eiser] daarover een zeil gespannen. Van 15 op 16 november 2022 is het zeil losgekomen en in die nacht heeft het geregend. Op 16 november 2022 heeft [eiser] het zeil weer vastgemaakt.
3.3.
Op 6 februari 2023 heeft [gedaagde] via Whatsapp aan [eiser] gevraagd hoe lang de zandcementdekvloer moet uitharden. [eiser] heeft hierop geantwoord dat dit ongeveer
zeven weken is, uitgaande van een dikte van zeven centimeter en een droogtijd van één centimeter per week.
3.4.
Op 10 februari 2023 heeft Veldhuizen Energie in opdracht van [gedaagde] vloerverwarming op de schuimbetonvloer aangelegd.
3.5.
Op 20 februari 2023 heeft [eiser] door een onderaannemer een zandcementdekvloer laten smeren op de schuimbetonvloer met daarop de aangelegde vloerverwarming.
3.6.
Op 18 maart 2023 heeft [eiser] in de woning laten stuken.
3.7.
Op 17 april 2023 heeft [naam vof] in opdracht van [gedaagde] een parketvloer op de zandcementdekvloer gelegd.
3.8.
In juni 2023 is de parketvloer gaan opbollen.
3.9.
[gedaagde] heeft Trition ingeschakeld om de oorzaak van de vochtschade aan de parketvloer te onderzoeken. Op 21 november 2023 heeft Trition een rapport uitgebracht, waarin onder meer is vermeld:

De dekvloer is droog gemeten tijdens ons onderzoek, dit zal ook de reden zijn dat de parketteur het heeft goedgekeurd om te leggen. De eerste 10cm van het schuimbeton is ook nog droog, daarna begint het schuimbeton van lichtgrijs naar donkergrijs te verkleuren en lopen de gemeten vochtwaarden omhoog. Onderzijde van het schuimbeton voelt klam aan.
Ons vermoeden is dat het schuimbeton nog niet volledig was uitgedampt toen de dekvloer hierop kwam, tevens omdat de parketvloer er te snel is ingelegd heeft de schuimbeton geen mogelijkheid gehad voor een verdere natuurlijke uitdamping.
Ons advies is om een onderdrukdroging toe te passen, hierbij kunnen we met onderdruk het schuimbeton drogen zonder dat er teveel schade wordt aangebracht.(…)”
3.10.
In een brief van 14 december 2023 heeft [gedaagde] [eiser] aansprakelijk gesteld voor de schade aan zijn vloer en betaling van de openstaande facturen van [eiser] opgeschort. Ook heeft [gedaagde] [eiser] daarin gevraagd een aantal opleverpunten te herstellen.
3.11.
Op 18 december 2023 heeft [eiser] aansprakelijkheid van de hand gewezen, zich op opschorting beroepen en [gedaagde] opnieuw gevraagd de nog openstaande facturen aan hem te betalen. Dit heeft [gedaagde] niet gedaan. Partijen hebben over en weer gecorrespondeerd en uiteindelijk heeft [eiser] [gedaagde] op 17 mei 2024 gedagvaard.

4.Het geschil

In conventie:
4.1.
[eiser] vordert veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de openstaande facturen van € 49.253,29, vermeerderd met rente en proceskosten. [eiser] heeft werkzaamheden verricht aan de woning van [gedaagde] en vindt dat [gedaagde] hiervoor conform afspraak moet betalen.
4.2.
[gedaagde] is het niet eens met de vordering. Hij vindt dat hij de betaling van de openstaande facturen mocht opschorten omdat [eiser] tekort is geschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst.
In reconventie:
4.3.
[gedaagde] vordert na eiswijziging veroordeling van [eiser] tot vergoeding van schade van € 52.525,06 en betaling van proceskosten. [gedaagde] wil zijn vordering verrekenen met een eventuele toegewezen vordering van [eiser] . [gedaagde] vindt dat [eiser] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. [eiser] heeft namelijk de schuimbetonvloer na het storten niet goed afgezeild zodat er hemelwater bij is gekomen en daarna geen maatregelen getroffen. Ook heeft [eiser] [gedaagde] niet gewaarschuwd voor een langere droogtijd. Tot slot heeft [eiser] een aantal opleverpunten niet hersteld.
4.4.
[eiser] is het niet eens met de reconventionele vordering. [eiser] vindt dat hij niet tekort is geschoten. Er is bouwvocht in de schuimbetonvloer gekomen omdat [gedaagde] de vloer drie maanden open heeft laten liggen. Ook had Veldhuizen Energie folie onder de vloerverwarming moeten leggen, zodat het vocht uit de schuimbetonvloer niet naar boven kon komen. [naam vof] heeft voor het leggen van de parketvloer geen goede vochtmeting uitgevoerd en heeft daardoor de parketvloer te vroeg gelegd. Daarbij heeft [eiser] [gedaagde] gewaarschuwd voor een langere droogtijd en hij betwist dat er opleverpunten zijn. Als [eiser] wel wordt veroordeeld tot betaling van schade, wil hij die vergoeding verrekenen met zijn vordering op [gedaagde] .
4.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna voor zover nodig verder ingegaan.
5. De beoordeling
In conventie en reconventie:
5.1.
Vanwege de samenhang worden de vorderingen in conventie en reconventie gezamenlijk beoordeeld.
Rechtbank Amsterdam is bevoegd
5.2.
Op grond van artikel 16 van de algemene voorwaarden van [eiser] , waarvan [gedaagde] de toepasselijkheid niet heeft betwist, is de rechtbank bevoegd om in deze zaak te beslissen.
Conventionele vordering in hoofdsom in beginsel toewijsbaar
5.3.
De rechtbank stelt vast dat [eiser] de afgesproken werkzaamheden voor [gedaagde] heeft verricht en dat [gedaagde] daarvoor in beginsel de gevorderde bedragen moet betalen. Het gaat om factuur [nummer 1] van € 10.226,69 en factuur [nummer 2] van € 39.026,60. [gedaagde] heeft dit uitgangspunt ook onderschreven. Dit betekent dat de conventionele vordering van [eiser] in hoofdsom van € 49.253,29 in beginsel toewijsbaar is. Het is vervolgens de vraag of [gedaagde] een (reconventionele) vordering op [eiser] heeft die hij hiermee kan verrekenen.
Beoordeling tegenvorderingen [gedaagde]
5.4.
Voor de schadevergoeding die [gedaagde] vordert is in dit geval nodig dat i) [eiser] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst, ii) [eiser] voor die tekortkoming in verzuim is en iii) [gedaagde] door die tekortkoming schade heeft geleden. [1] Omdat [gedaagde] de schadevergoeding vordert, moet hij feiten en omstandigheden aandragen waaruit blijkt dat aan deze criteria is voldaan.
Is [eiser] toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst?
5.5.
Om te kunnen vaststellen of [eiser] tekort is geschoten in zijn verplichtingen uit de aannemingsovereenkomst, moet eerst worden vastgesteld wat partijen hebben afgesproken en in dat kader van elkaar mochten verwachten. Partijen zijn het erover eens dat [eiser] voor [gedaagde] in het kader van een groter project een schuimbetonvloer zou aanleggen met daarop een zandcementdekvloer. De rechtbank stelt vast dat een zandcementdekvloer niet bedoeld is als bovenste laag van de vloer; het moet voor [eiser] dan ook duidelijk zijn geweest dat [gedaagde] daarop nog een eindvloer wilde aanbrengen. Dat betekent dat [gedaagde] mocht verwachten dat de ondervloeren die [eiser] zou realiseren geschikt waren om in dit geval een parketvloer op aan te brengen
5.6.
Naast wat partijen hebben afgesproken geldt op grond van de wet dat [eiser] als aannemer een zorgplicht heeft tegenover opdrachtgever [gedaagde] . [2] En dat [eiser] ook aansprakelijk voor eventuele fouten van zijn onderaannemers. [3]
De opleverpunten: geen tekortkoming in de nakoming
5.7.
[gedaagde] vindt dat [eiser] de volgende opleverpunten had moeten herstellen. Omdat hij daarin tekort is geschoten vordert [gedaagde] € 7.433,35 aan schadevergoeding. Het gaat volgens [gedaagde] om:
het niet goed afsluiten van de pui aan de achterzijde (de isolatiewaarden worden niet behaald),
de buitendeur naar de bijkeuken toe lijkt verzakt/klemt ernstig en is daardoor niet bruikbaar,
verschillende rollagen metselwerk liggen los op het kozijn,
aftimmering aan buitenzijde is niet juist afgewerkt, waardoor dit begint te scheuren en vocht toetreedt.
Op de zitting heeft [gedaagde] toegelicht dat ook de kosten voor het schilderwerk bij de opleverpunten horen.
5.8.
[eiser] betwist dat er opleverpunten waren. Hij heeft het enige opleverpunt dat er was hersteld. [eiser] heeft gemotiveerd betwist dat zijn werk op de aangevoerde punten (nog) niet goed zou zijn.
5.9.
De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] onvoldoende heeft onderbouwd dat [eiser] de opleverpunten moest afmaken of herstellen. [gedaagde] heeft geen foto’s of verklaringen van experts in het geding gebracht. Ook heeft hij niet onderbouwd dat met [eiser] is afgesproken dat hij deze punten zou oplossen. Alleen het door [gedaagde] zelf noemen van de opleverpunten in een e-mail van 14 december 2023 is daarvoor onvoldoende. Omdat de rechtbank op dit punt geen tekortkoming kan vaststellen, wordt de vordering tot schadevergoeding voor de opleverpunten afgewezen.
De schuimbetonvloer: tekortkoming in de nakoming
5.10.
De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] voldoende heeft onderbouwd dat [eiser] met betrekking tot de schuimbetonvloer niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan. In juni 2023 is de parketvloer gaan opbollen. [gedaagde] heeft Trition onderzoek laten doen naar de oorzaak hiervan. Zowel [eiser] als [gedaagde] sluiten zich aan bij de vaststelling van Trition dat de parketvloer is gaan opbollen omdat vocht uit de schuimbetonvloer omhoog is gekomen. De schuimbetonvloer was dus nog onvoldoende droog op het moment van het leggen van de parketvloer. [eiser] heeft op de zitting erkend dat dit niet de bedoeling is. Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat [eiser] tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen. Voor zover de door [eiser] aangebrachte schuimbetonvloer langer had moeten drogen, was het aan [eiser] om [gedaagde] hierover in te lichten en te adviseren vanaf welk moment de schuimbetonvloer, waarover (de onderaannemer van) [eiser] de zandcementdekvloer had aangebracht, geschikt was om een eindvloer op aan te brengen. Dat valt onder de zorgplicht die de aannemer ten opzichte van zijn opdrachtgever heeft. [eiser] heeft gezegd dat hij gewaarschuwd heeft voor een langere droogtijd, maar [gedaagde] heeft dat betwist. [eiser] heeft zijn stelling niet onderbouwd. De rechtbank vindt daarom dat [gedaagde] voldoende heeft onderbouwd dat [eiser] niet aan zijn waarschuwingsplicht heeft voldaan. Voor zover de onderaannemer bij het aanbrengen van de zandcementdekvloer onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de geschiktheid van de schuimbetonvloer komt dat voor rekening van [eiser] .
Toerekening van de tekortkoming
5.11.
Die tekortkoming is ook aan [eiser] toe te rekenen. [eiser] heeft niet gesteld en ook niet onderbouwd dat sprake was van overmacht. Het lag binnen de macht van [eiser] om zorg te dragen voor een schuimbetonvloer die geschikt is om daarop een eindvloer aan te brengen. Dat hij dat niet heeft gedaan, is aan hem te wijten. Of de schade in verband met die tekortkoming aan [eiser] is toe te rekenen, komt hierna aan de orde.
[eiser] is in verzuim
5.12.
[gedaagde] heeft [eiser] met de brief van 14 december 2023 aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van de onvoldoende droge schuimbetonvloer en hem een termijn van veertien dagen gegeven om te laten weten of [eiser] zelf tot herstel wilde overgaan. Daarnaast schrijft [gedaagde] dat hij zich ten aanzien van de openstaande facturen op opschorting beroept. [eiser] heeft in zijn reactie van 18 december 2023 aansprakelijkheid ontkend en zich op zijn beurt op opschorting beroepen. Uit die reactie heeft [gedaagde] mogen opmaken dat [eiser] de schuimbetonvloer niet zou herstellen en dus tekort zou schieten in de nakoming. Vanaf 18 december 2023 is [eiser] dus in verzuim. [4]
Schade: causaliteit en toerekening
5.13.
Op grond van artikel 6:98 BW komt voor vergoeding alleen in aanmerking schade die het gevolg is van de tekortkoming en die in zodanig verband staat met die tekortkoming, dat die schade kan worden toegerekend. Bij die toerekening moet onder andere worden gekeken naar de aard van de aansprakelijkheid (hier: tekortkoming in de nakoming) en van de schade (hier: vermogensschade). [5] Als de schade ook het gevolg is van een omstandigheid die aan [gedaagde] kan worden toegerekend, kan de schade die [eiser] zou moeten vergoeden verminderd worden met het deel van de schade dat voor rekening van [gedaagde] zelf komt. [6] Deze gedeeltelijke toerekening aan degene die de schade heeft geleden, wordt vaak ‘eigen schuld’ genoemd. De rechtbank moet dus beoordelen of [gedaagde] schade heeft geleden die feitelijk het gevolg is van de tekortkoming van [eiser] en zo ja, of die schade (alleen) aan [eiser] kan worden toegerekend.
5.14.
Dat [gedaagde] schade heeft die feitelijk het gevolg is van het onvoldoende droog zijn van de schuimbetonvloer kan de rechtbank in zijn algemeenheid vaststellen: dat is, zo vinden beide partijen, de directe oorzaak van het opbollen van de parketvloer. De rechtbank bespreekt eerst in zijn algemeenheid de verweren van [eiser] gericht op de toerekening en beoordeelt daarna per schadepost of de post wordt toegewezen.
5.15.
[eiser] vindt niet dat de schade als gevolg van de onvoldoende droge schuimbetonvloer aan hem kan worden toegerekend. De oorzaak daarvan is namelijk dat de vloer drie maanden na het storten heeft open gelegen, waardoor er bouwvocht in is gekomen, onder andere door het stucwerk wat in die periode heeft plaatsgevonden. Die omstandigheid komt volgens [eiser] voor rekening van [gedaagde] . Bovendien had de partij die de vloerverwarming heeft gelegd over der schuimbetonvloer folie aan moeten brengen zodat er geen vocht uit de schuimbetonvloer naar boven kon komen. Tot slot had de parketlegger dieper, dus tot in de schuimbetonvloer, moeten testen op vochtigheid voordat zij het parket hebben gelegd. Beide laatste omstandigheden zijn partijen die [gedaagde] heeft ingeschakeld en moeten daarom aan hem worden toegerekend. In zoverre is er dus sprake van eigen schuld, zo zegt [eiser] .
5.16.
De rechtbank volgt [eiser] hierin niet. Partijen hebben verschillende mogelijke oorzaken aangedragen voor het onvoldoende droge schuimbeton. Trition schrijft in een e-mail van 18 november 2024: “
Of de geadviseerde droogtijd is aangehouden of niet, we zouden nooit dergelijke hoge vochtwaarden hebben gemeten in het schuimbeton, als er geen extra water is was gekomen.” De rechtbank kan niet vaststellen of dat extra water afkomstig is van regenwater door het onjuist afzeilen van het schuimbeton toen het net was gestort, zoals [gedaagde] heeft aangevoerd, of van bouwvocht in de drie maanden dat de vloer open heeft gelegen, zoals [eiser] heeft aangevoerd.
5.17.
Voor de toerekeningsvraag kan de oorzaak echter in het midden blijven. De rechtbank oordeelt dat beide mogelijke oorzaken voor rekening van [eiser] komen. [eiser] heeft het grootste deel van de verbouwing gerealiseerd en was zoals hiervoor geoordeeld verantwoordelijk voor het aanleggen van ondervloeren waarop [gedaagde] een eindvloer kon realiseren. [eiser] heeft gedurende de verbouwing kennelijk zicht gehad op andere werkzaamheden, waaronder die van de stukadoor, die ook deel uitmaken van de aanneemovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] . Als [eiser] gevolgd wordt in de door hem voorgestane oorzaak van de tekortkoming komt ook die oorzaak voor zijn rekening: hij had ervoor moet zorgen dat de schuimbetonvloer voldoende droog was of [gedaagde] moeten waarschuwen als hij reden had om aan te nemen dat de schuimbetonvloer onvoldoende droog was. Daarbij speelt mee dat de onderaannemer van [eiser] over de onvoldoende droge schuimbetonvloer een zandcementdekvloer heeft aangelegd. Als de schuimbetonvloer onvoldoende droog was op dat moment, dan was het aan (de onderaannemer van) [eiser] om daarover te waarschuwen en zo nodig diens werkzaamheden op aan te passen. Van zo’n waarschuwing is, zoals hiervoor al overwogen, niet gebleken. [eiser] heeft toen [gedaagde] ernaar vroeg wel een droogtijdadvies gegeven voor de zandcementdekvloer. Pas na afloop van die droogtijd is de parketvloer gelegd. [gedaagde] mocht er na afloop van die droogtijd dan ook op vertrouwen dat de zandcementdekvloer gelegd was op een daarvoor geschikte ondervloer, die gezamenlijk geschikt waren om een eindvloer op te leggen. Ook bij de door [gedaagde] gestelde oorzaak zou de schade door het onvoldoende droge schuimbeton aan [eiser] toe te rekenen zijn, omdat het dan aan zijn schuld te wijten is dat er extra hoeveelheden water bij het schuimbeton zijn gekomen en hij vervolgens onvoldoende maatregelen heeft getroffen om dit vocht te (doen) drogen.
5.18.
De rechtbank oordeelt dat onvoldoende is gebleken dat de partij die de vloerverwarming heeft aangelegd of de parketlegger fouten hebben gemaakt die de onvoldoende droge schuimbetonvloer (mede) hebben veroorzaakt, waardoor de schade niet (alleen) aan [eiser] zou moeten worden toegerekend. Partijen zijn het erover eens dat Veldhuizen Energie geen folie onder de vloerverwarming heeft aangebracht. [eiser] heeft echter onvoldoende onderbouwd dat dit een vereiste is bij het aanleggen van vloerverwarming op een schuimbetonvloer. [gedaagde] heeft dat betwist. Daarbij komt dat het nu juist op de weg van [eiser] had gelegen om te controleren of er folie onder de vloerverwarming lag voordat hij de zandcementdekvloer liet smeren, omdat hij het gehele project kon overzien en wist van het vocht in de schuimbetonvloer. Hij moest zich er dus van vergewissen dat de schuimbetonvloer met de vloerverwarming, een geschikte ondergrond was voor het smeren van de zandcementdekvloer, die vervolgens gezamenlijk een geschikte ondergrond moesten vormen voor de parketvloer.
5.19.
Ook de stelling dat [naam vof] niet diep genoeg heeft gemeten volgt de rechtbank niet. [naam vof] heeft een, voor haar branche gebruikelijke, meting gedaan in de zandcementdekvloer voordat de parketvloer is gelegd en daarbij geen verhoogd vochtgehalte gemeten. [eiser] heeft onvoldoende onderbouwd dat [naam vof] verplicht was een diepere meting te doen en op grond waarvan.
Schade door gebrek aan schuimbetonvloer per post
5.20.
[gedaagde] vordert na eiswijziging € 45.091,71 aan schade in verband met vochtschade aan de parketvloer. De rechtbank wijst de schadevergoeding toe tot € 22.247,13. Dat wordt hierna uitgelegd.
5.21.
De schade in verband met de schuimbetonvloer is door [gedaagde] als volgt gespecificeerd:
a. vloer woonkamer/keuken 66 m2 € 11.946,00
b. 28m plint à € 17,50 p/m € 490,00
c. prijsstijging 5% € 621,80
d. plinten keuken € 1.375,00
e. verhuizing € 4.255,00
f. opslag inboedel 8 weken à € 62,50 p/w € 500,00
g. verwijderen vloer etc. ( [naam BV] ) € 9.298,42
h. opstellen rapport Trition € 1.923,90
i. drogen vloer volgens rapport Trition € 9.649,75
minpost egaliseren vloer - € 2.867,70
j. huur tijdelijke woonruimte € 5.992,20
k. meerverbruik elektra door droogmachines € 1.907,34
l. tapijt
€ 304,20
Totaal € 45.091,71
5.22.
[eiser] heeft de opgevoerde schade betwist en onder andere het volgende aangevoerd. De deskundige van Trition zei in 2023 dat het op natuurlijke wijze laten drogen van de vloer ongeveer zes maanden zou duren. Omdat de parketvloer inmiddels meer dan elf maanden geleden voor een groot deel is verwijderd, zou de schuimbetonvloer inmiddels droog moeten zijn. Alle kosten die samenhangen met het (mechanisch) drogen van de vloer moeten dus worden afgewezen, omdat die kosten niet noodzakelijk zijn voor het herstel. Dat betekent ook dat kosten voor verhuizing, elektra, tapijt, opslag en verblijf elders niet nodig zijn en dus niet voor vergoeding in aanmerking komen. Voor de kosten van een nieuwe parketvloer vindt [eiser] dat onvoldoende is onderbouwd dat de hele parketvloer moet worden vervangen.
5.23.
De rechtbank neemt als uitgangspunt dat de schade van [gedaagde] door het gebrek aan de schuimbetonvloer bestaat uit de kosten voor het herstel van de parketvloer. Op die manier wordt [gedaagde] in de situatie gebracht alsof [eiser] wél een deugdelijke gedroogde schuimbetonvloer had gerealiseerd. De kosten van het herstel zijn nog niet gemaakt door [gedaagde] wat betekent dat de rechtbank de schade niet kan vaststellen op basis van bijvoorbeeld facturen, maar moet begroten. Omdat [gedaagde] vergoeding van de kosten wil, moet hij onderbouwen dat de kosten nodig zijn voor het herstel of daar het gevolg van zijn en de hoogte van die kosten aannemelijk maken.
Niet gebleken dat drogen vloer nodig is – afwijzing schadeposten e, f, i, j, en k
5.24.
[gedaagde] heeft een offerte en een plan van aanpak van Trition voor het herstel van de parketvloer overgelegd. Het plan van aanpak van Trition van 12 februari 2024 is gebaseerd op een inspectie ter plaatse van 7 november 2023 en gaat uit van het geforceerd drogen van de vloer.
5.25.
De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] met dit plan van aanpak op zichzelf voldoende heeft onderbouwd dat het toen nodig was voor het herstel van de parketvloer om de ondervloeren geforceerd te drogen. Maar de rechtbank is het met [eiser] eens dat de vloer inmiddels in elk geval gedeeltelijk gedroogd zou moeten zijn.
5.26.
Trition schrijft naar aanleiding van haar metingen van 5 september 2024 :
“(…) Tijdens deze controlemeting hebben we de dekvloer, parketvloer en wanden gemeten. (…) Uit onze metingen blijkt dat de cementdekvloer goed droogt op plaatsen waar de parketvloer is verwijderd. Waar de parketvloer nog aanwezig is, meten we op het parket lokaal slechts een licht verhoging, wat aangeeft dat de dekvloer eronder ook nog licht vochtig is. Dat is te verklaren door het feit dat de parketvloer de verdamping van vocht aanzienlijk beperkt. In de schuimbeton laag zien we met name in de keuken (achterzijde woning) dat er nog verhoogde waarden gemeten worden. Er is geen vocht of verkleuring meer zichtbaar in de proefgaten, dus ook het schuimbeton zal heel langzaam droger geworden zijn.(…)”
5.27.
De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] gezien de betwisting door [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat het plan van aanpak van 12 februari 2024, meer concreet: het geforceerd drogen, nog steeds en in die mate nodig is. Omdat [gedaagde] de rechtbank geen andere aanknopingspunten heeft gegeven, worden de kosten van het geforceerd drogen in zijn geheel afgewezen (post h). Ook de schadeposten die samenhangen met het geforceerd drogen worden afgewezen. Omdat onvoldoende onderbouwd is dat een droogtijd van vier tot acht weken noodzakelijk zou zijn, is ook onvoldoende onderbouwd dat [gedaagde] voor het herstel van de parketvloer extra elektriciteitskosten moet maken (schadepost k), moet verhuizen, (schadepost e), diens spullen tijdelijk moet opslaan (schadepost f) en tijdelijke woonruimte moet huren (schadepost j). Ook als die droogtijd wel zou worden aangehouden is van de noodzaak tot tijdelijk verblijf elders onvoldoende gebleken. [eiser] heeft namelijk aangevoerd dat de benedenverdieping niet in zijn geheel onbewoonbaar is tijdens het drogen van de ondervloer / herstel van de parketvloer en [gedaagde] en zijn gezin ook tijdelijk op de bovenverdieping kunnen verblijven. [gedaagde] heeft daar onvoldoende tegenin gebracht.
Toewijzing kosten nieuwe vloer (a), afwijzing kosten plinten en prijsstijging (b, c en d)
5.28.
De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] voldoende heeft onderbouwd dat de hele parketvloer, inclusief ondervloer, vervangen moet worden. Uit het rapport van Trition blijkt namelijk dat de schade overal op de grond aanwezig is. Dit betekent dat de schadepost van € 11.946,00, gebaseerd op de eerdere factuur van [naam vof] voor het leggen van de parketvloer, wordt toegewezen. Dat ligt anders bij de plinten. De rechtbank vindt gezien de betwisting door [eiser] onvoldoende onderbouwd dat vervanging van de plinten nodig is. Voor zover dit nodig is voor het drogen van de wanden, zoals Trition in haar plan van aanpak van 12 februari 2024 vermeldt, geldt dat hiervoor is geoordeeld dat de noodzaak van het drogen van de ondervloer niet kan worden vastgesteld, laat staan van het drogen van de wanden. Schadeposten b en d worden daarom afgewezen. De prijsstijging van 5% (schadepost c) wordt afgewezen, omdat deze door [eiser] is betwist en door [gedaagde] niet nader is toegelicht.
Gedeeltelijke toewijzing kosten verwijderen parketvloer (post g)
5.29.
Voor de kosten van het verwijderen van de parketvloer heeft [gedaagde] een offerte van [naam BV] overgelegd. [eiser] heeft betwist dat het stucwerk dat op die offerte staat voor het herstel van de parketvloer nodig is. [gedaagde] heeft deze post onvoldoende toegelicht. De rechtbank vindt dus onvoldoende onderbouwd dat de kosten van het stucwerk, € 1.017,39 schade is als gevolg van het gebrek aan de schuimbetonvloer. Dit deel van de post wordt daarom afgewezen. De rest van de post, (9.298,42 – 1.017,39 =) € 8.281,03, wordt toegewezen.
Gedeeltelijke toewijzing kosten tapijt (post l)
5.30.
[gedaagde] heeft voldoende onderbouwd dat hij om de door [eiser] veroorzaakte situatie voor hem en zijn gezin leefbaar te houden een tapijt moest aanschaffen zodat hij de plaatsen waar de parketvloer was verwijderd kon afdekken. [gedaagde] heeft deze kosten voor een bedrag van € 96,20 voldoende aannemelijk gemaakt met een bon. Waar het overige bedrag van € 208,00 bij Kwantum aan is besteed, kan de rechtbank uit de bon niet afleiden en heeft [gedaagde] niet toegelicht. Dat deel van schadepost l wordt dus afgewezen.
Toewijzing kosten rapport Trition (post i)
5.31.
De rechtbank wijst de vergoeding voor de kosten van het rapport van Trition toe. De post bestaat uit twee bedragen: € 1.566,95 voor het rapport en € 356,95 voor de boringen. [gedaagde] heeft voldoende onderbouwd dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt (het gaat hier dus niet om een begroting) en dat ze nodig waren om de schade en de aansprakelijkheid te kunnen vaststellen. Daarom komen deze kosten op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW voor vergoeding in aanmerking. Dat Trition zou zijn ingeschakeld zonder overleg met [eiser] is hiervoor niet van belang.
Conclusie: hoogte schadevergoeding € 22.247,13
5.32.
Dit betekent dat [eiser] de volgende schade van [gedaagde] moet vergoeden:
a. nieuwe vloer woonkamer/keuken 66 m2 € 11.946,00
g. verwijderen vloer etc. ( [naam BV] ) € 8.281,03
i. opstellen rapport Trition € 1.923,90
l. tapijt
€ 96,20
Totaal € 22.247,13
De rest van de gevorderde schadevergoeding wordt afgewezen.
Verrekening
5.33.
Beide partijen hebben een beroep gedaan op verrekening zoals geregeld in artikel 6:127 BW. [eiser] en [gedaagde] zijn bevoegd te verrekenen omdat zij over en weer een toewijsbare vordering tot betaling van een geldsom hebben uit dezelfde rechtsverhouding. Door verrekening worden de vorderingen voor zover ze overlappen tegen elkaar weggestreept. Omdat [gedaagde] [eiser] € 49.253,29 moet betalen en [eiser] aan [gedaagde] € 22.247,13, moet [gedaagde] na verrekening nog € 27.006,16 aan [eiser] betalen. De toegewezen vordering van [gedaagde] op [eiser] is door de verrekening voldaan.
Wettelijke rente
5.34.
[eiser] heeft wettelijke rente gevorderd over de openstaande facturen. Omdat hiervoor is geoordeeld dat [eiser] tekort geschoten is in de nakoming, mocht [gedaagde] zijn betalingsverplichting opschorten. [7] Dat heeft als gevolg dat [gedaagde] niet in verzuim kan raken. [gedaagde] moet de wettelijke over de hoofdsom betalen, als hij die hoofdsom niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis heeft voldaan.
Proceskosten
5.35.
[gedaagde] is in conventie het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten van [eiser] betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
112,99
- griffierecht
1.325,00
- salaris advocaat
2.428,00
(2 punten × € 1.214,00)
- nakosten
278,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.143,99
5.36.
[eiser] is in reconventie grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten van [gedaagde] betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 1.325,00
- salaris advocaat € 1.214,00 (2 punt x 0,5 x € 1.214,00)
- nakosten € 278,00 (plus de verhoging zoals
vermeld in de beslissing)
Totaal € 2.817,00
Uitvoerbaar bij voorraad
5.37.
De rechtbank verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad, zoals partijen hebben gevorderd. Dat betekent dat die vonnis ook moet worden uitgevoerd als hoger beroep wordt ingesteld, zolang daarop nog niet is beslist.

6.De beslissing

De rechtbank
In conventie:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 27.006,16, vermeerderd met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van [eiser] van € 4.143,99, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, vermeerderd met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
verklaart de veroordelingen in 6.1. en 6.2. uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
In reconventie:
6.5.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van [gedaagde] van € 2.817,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.6.
verklaart de veroordeling in 6.5. uitvoerbaar bij voorraad,
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Huber, rechter, bijgestaan door mr. N. Noordmans, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2025.

Voetnoten

1.Artikel 6:74 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.Artikel 7:401 BW, nader uitgewerkt in 7:754 BW.
3.Artikel 7:751 BW.
4.Artikel 6:83 onder c BW.
5.Artikel 6:74 en 6:98 BW.
6.Artikel 6:101 BW.
7.Artikel 6:262 BW.