ECLI:NL:RBAMS:2025:2697

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
11517296
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontbindingsverzoek op de a- en g-grond in een arbeidsgeschil tussen Athora Netherlands N.V. en een werknemer

In deze zaak heeft de werkgever, Athora Netherlands N.V., een verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een werknemer op basis van bedrijfseconomische omstandigheden en een verstoorde arbeidsverhouding. De kantonrechter heeft op 17 april 2025 het verzoek afgewezen. De werkgever stelde dat de functie van de werknemer noodzakelijkerwijs verviel door reorganisatie, maar de kantonrechter oordeelde dat niet voldoende aannemelijk was gemaakt dat de arbeidsplaats van de werknemer structureel zou komen te vervallen. De kantonrechter wees erop dat de werkgever onvoldoende had onderbouwd dat de functie-inhoud van de werknemer niet meer bestond en dat er nog steeds voldoende werk voor de werknemer was. Daarnaast werd het verzoek tot ontbinding op de g-grond, wegens een verstoorde arbeidsverhouding, ook afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer zich niet onterecht had opgesteld in zijn verweer tegen het ontslag en dat er geen onherstelbare vertrouwensbreuk was ontstaan. De kantonrechter heeft Athora veroordeeld in de proceskosten en de buitengerechtelijke kosten van de werknemer.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht - Kantonrechter
Fno. 51306.MVU
Zaaknummer / rekestnummer: 11517296 \ EA VERZ 25-89
Beschikking van 17 april 2025
in de zaak van
ATHORA NETHERLANDS N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
verzoekster, verweerster in het tegenverzoek,
hierna te noemen: Athora,
gemachtigde: mr. S. Gadellaa,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder, verzoeker in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde: mr. M.J. Keuss.
De zaak in het kortDe werkgever verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van bedrijfs-economische omstandigheden, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 1 jo 3 sub a Burgerlijk Wetboek (BW). De kantonrechter wijst dit verzoek af. Niet voldoende aannemelijk is dat de functie van werknemer noodzakelijkerwijs komt te vervallen. Ook de subsidiair verzochte ontbinding op grond van verstoorde verhoudingen wordt afgewezen. Werkgever heeft onvoldoende gesteld om de conclusie te kunnen dragen dat de arbeidsverhouding met werknemer ernstig en duurzaam is verstoord.

1.De procedure

1.1.
Athora heeft op 24 januari 2025 een verzoekschrift met producties ingediend. Zij heeft op 3 februari 2025 een herziene versie van het verzoekschrift ingediend. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft Athora een aanvullende productie (productie 18) overgelegd.
1.2.
[verweerder] heeft gereageerd in een verweerschrift met producties. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft hij een aanvullende productie (productie 29) overgelegd.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 maart 2025. Voor Athora zijn verschenen [naam 1] en [naam 2] , bijgestaan door de gemachtigde en mr. D. Ottevanger. [verweerder] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en mr. M.M. Rijnen.
2. De feiten
2.1.
Athora maakt deel uit van de internationale Athora Group. De onderneming is actief in de verzekeringsbranche en richt zich op de verkoop van levensverzekeringen, pensioenen, hypotheken en beleggingsfondsen. In totaal zijn er in Nederland ongeveer 1100 personen werkzaam bij Athora.
2.2.
[verweerder] (geboren op [geboortedatum] 1960 en thans 64 jaar oud) is op 1 december 1987 in dienst getreden bij de rechtsvoorganger van Athora. Zijn huidige functie is die van [naam functie] in functieschaal 11. Het salaris bedraagt € 6.370,42 bruto per maand, voor een arbeidsduur van 32 uur per week. Daarnaast heeft [verweerder] recht op 8% vakantie-toeslag en een dertiende maand. De opzegtermijn bedraagt vier maanden.
2.3.
Van 2000 tot 2016 werkte [verweerder] in diverse sales en accountmanagementfuncties. In juni 2016 is hem te kennen gegeven dat zijn functie als gevolg van organisatorische wijzigingen was komen te vervallen. Zijn toenmalige werkgever (de rechtsvoorganger van Athora) heeft [verweerder] toen zijn huidige functie, die van [naam functie] , aangeboden. [verweerder] was destijds van mening dat deze functie niet passend was. Dit heeft geleid tot een procedure bij de rechtbank. De werkgever heeft daarbij gesteld dat zij [verweerder] graag voor de organisatie wilde behouden, daar hij een zeer gewaardeerd medewerker was die altijd naar volle tevredenheid gefunctioneerd heeft en beschikte over vele kwaliteiten en zeer specialistische en waardevolle kennis en ervaring.
2.4.
Uiteindelijk hebben partijen onder leiding van een mediator gesproken over de inhoud van de functie. Zij hebben in 2018 overeenstemming bereikt over de volgende kernactiviteiten:
  • lead bij productontwikkeling (-/- [naam 3] );
  • mede opstellen marktbewerkings-/commerciële en afdelingsplannen
  • markt- concurrentie- en verkoopanalyses;
  • beheer beleggingsmandaten ( [naam 1] );
  • faciliteren bij SA’s ( [naam 3] );
  • bieden van expertise naar Sales op het gebied van pensioenkennis/beleggingskennis of SA’s.
2.5.
In de periode 2018-2021 heeft er geleidelijk een verschuiving plaatsgevonden in de werk-zaamheden van [verweerder] . De eerdere taken van [verweerder] zijn in omvang afgeno-men en in plaats daarvan heeft hij zich ingezet voor de volgende activiteiten:
  • pensioenfondsbestuurder bij pensioenfonds SNS Reaal (0,2 FTE)
  • bestuurder binnen de netwerkorganisatie KPS (Kring van pensioenspecialisten) (0,1 FTE)
  • vertegenwoordiger van Athora in de werkgroepen KRP (Klantbelang en Reputatie Pensioen) bij het verbond van verzekeraars (0,1 tot 0,2 FTE)
  • vertegenwoordiger in de advisory board van het Swiss Life netwerk namens Athora, alsmede de centrale coördinerende rol op multinationale pooling binnen Athora (0,1 FTE);
  • publicist in nieuwsbrieven of op social media voor Zwitserleven als ondersteuning voor adviseur en werkgevers op inhoudelijke vraagstukken, alsmede publicist van opiniestukken.
2.6.
In het voorjaar van 2024 heeft Athora bij de ondernemingsraad een adviesaanvraag ingediend voor een reorganisatie. Athora stelde te willen inspelen op de toenemende digita-lisering binnen de pensioenwereld en had een groeistrategie ontwikkeld die moest helpen haar leidende positie op de pensioenmarkt te behouden. Dat vergde volgens Athora een organisatorische wijziging. In de adviesaanvraag (met de titel “Commerce-Fit for Purpose II’) is onder meer omschreven dat de functie van [naam functie] in de functieschaal 11 zou komen te vervallen, als gevolg van de volgende veranderingen:
  • de primaire werkzaamheden van deze functie bestonden initieel vooral uit het ontwikkelen van nieuwe proposities en/of dienstverleningsconcepten. Dit werk is de afgelopen jaren geleidelijk al verschoven naar de afdeling Proposition Management. Het afgelopen jaar is deze [naam functie] voornamelijk betrokken geweest bij de dialoog met externe partijen (bijvoorbeeld branche-vertegenwoordigers) over de WTP. Nu de wet is aangenomen en Athora vergevorderd is met de implementatie van de aanpassingen in systemen en processen, komt dit werk te vervallen.
  • Naast de primaire werkzaamheden kent deze functie ook een aantal secundaire werkzaamheden. Deels werkt de [naam functie] hierin al samen met collega’s. Onderdeel van deze werkzaamheden is de vertegenwoordiging van Athora als boardmember voor het samenwerkingsverband voor international pooling. Deze verantwoordelijkheid gaat onderdeel uitmaken van de nieuwe functie Sales Lead, waardoor ook deze secundaire werkzaamheden komen te vervallen voor de [naam functie] .
2.7.
Op 16 april 2024 heeft de leidinggevende [verweerder] bericht dat, als de ondernemings-raad positief zou adviseren, hij als gevolg van de voorgenomen reorganisatie boventallig zou worden.
2.8.
Bij Athora is een sociaal plan van toepassing. [verweerder] heeft Athora met een beroep op een hardheidsclausule in het sociaal plan verzocht om met hem een andere vertrekregeling te treffen, met een ruimere vergoeding. Dit omdat het sociaal plan volgens [verweerder] sinds de reorganisatie in 2016 sterk was versoberd en de gemaximeerde vergoeding onevenredig nadelig was voor werknemers met een hogere leeftijd en een lang dienstverband, zoals hij. Dat verzoek is afgewezen.
2.9.
Op 4 juni 2024 heeft Athora formeel het besluit tot reorganisatie genomen.
2.10.
Er zijn tussen [verweerder] en Athora gesprekken gevoerd over een andere functie. Daarbij is volgens Athora gesproken over de functie van Sales Lead. Athora heeft deze functie aan een andere werknemer aangeboden, die zij meer geschikt voor de functie vond. Ook is gesproken over een functie in het Buy Out-team. Athora vond ook deze functie niet geschikt voor [verweerder] .
2.11.
Per 1 augustus 2024 is [verweerder] (onder protest) vrijgesteld van werkzaamheden. Op 7 augustus 2024 heeft Athora een pro forma-ontslagaanvraag voor [verweerder] ingediend bij het UWV. Bij beslissing van 29 november 2024 heeft het UWV de toestemming om de arbeidsovereenkomst op te zeggen geweigerd. In de beslissing staat, voor zover hier relevant:
Wij oordelen dat niet aannemelijk is gemaakt dat het structureel vervallen van de arbeidsplaats van werknemer een maatregel is die in bedrijfseconomische zin noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering binnen de onderneming van werkgever (…)Werkgever heeft een generieke functieomschrijving verstrekt en aangegeven dat de functieomschrijving geen juiste weergave van de feitelijke werkzaamheden is. Wij merken op dat het aan werkgever is om dan duidelijk te maken – en te onderbouwen – wat de daadwerkelijke functie(inhoud) van werknemer is, ook omdat beide partijen hierover van mening verschillen. Wij vinden dat werkgever hier onvoldoende in is geslaagd. (…)
Wij vinden dat werkgever onvoldoende duidelijkheid heeft gegeven over de functie-inhoud, terwijl dit – gelet op het uitvoerige verweer van werknemer – wel van werkgever had mogen worden verwacht. Daarmee zijn wij er onvoldoende van overtuigd dat de arbeidsplaats van werknemer structureel dient te vervallen.
2.12.
Athora heeft [verweerder] geen andere functie aangeboden en heeft hem zijn eigen werk niet laten hervatten.

3.Het geschil

Verzoek en verweer
3.1.
Athora verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder] , primair op grond van bedrijfseconomische omstandigheden als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub a BW en subsidiair op grond van een verstoorde arbeidsverhouding in de zin van artikel 7:669 lid 3 sub g BW. Athora verzoekt bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de duur van de procedure. Daarbij verzoekt zij veroordeling van [verweerder] in de kosten van de procedure.
3.2.
Athora stelt hiertoe – samengevat – dat de functie van [verweerder] als gevolg van de reorganisatie noodzakelijkerwijs vervalt en herplaatsing binnen een redelijke termijn niet mogelijk is. Subsidiair stelt Athora dat het vertrouwen in [verweerder] is beschadigd door zijn opstelling na de boventallig verklaring. Daardoor is volgens Athora de arbeidsverhou-ding met [verweerder] ernstig en duurzaam verstoord geraakt. Athora ziet geen toekomst meer in een verdere samenwerking.
3.3.
[verweerder] voert verweer, dat strekt tot afwijzing van het verzoek van Athora. Hij voert – ook samengevat - aan dat Athora de reorganisatie op grond van artikel 3 Wet Melding Collectief Ontslag (WMCO) had moeten melden aan het UWV en de vakbonden. Nu deze melding niet is gedaan, moet het ontbindingsverzoek gebaseerd op de a-grond op grond van artikel 6a WMCO worden afgewezen. Daarnaast betwist [verweerder] dat zijn functie noodzakelijkerwijs is komen te vervallen als gevolg van de reorganisatie. In elk geval 80% van zijn werkzaamheden is blijven bestaan. Bovendien heeft Athora zich volgens [verweerder] onvoldoende ingespannen om hem binnen de organisatie te herplaatsen, zodat ook op die grond het ontbindingsverzoek moet worden afgewezen.
3.4.
Ook de ontbinding op de g-grond moet volgens [verweerder] worden afgewezen. [verweerder] betwist dat sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. Bovendien staat het opzegverbod van artikel 108 lid 5 Pensioenwet volgens hem aan ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de g-grond in de weg.
3.3.
[verweerder] verzoekt Athora te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten, de kosten ter vaststelling van de pensioen- en inkomensschade en de volledige proceskosten, in totaal begroot op € 25.941,80, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de beschikkings-datum tot de dag van de algehele voldoening.
Tegenverzoek, deels voorwaardelijk
3.4
Voorwaardelijk, voor zover de kantonrechter het ontbindingsverzoek van Athora toewijst, verzoekt [verweerder] bij de ontbinding de opzegtermijn van vier maanden in acht te nemen en Athora te veroordelen tot betaling van de wettelijke transitievergoeding en
een billijke vergoeding.
3.5
Daarnaast verzoekt [verweerder] dat Athora wordt veroordeeld in betaling van de volgende bedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de beschikkingsdatum tot de dag van de algehele voldoening:
  • € 4.374,76 aan buitengerechtelijke kosten;
  • € 586,85 aan kosten ter vaststelling van de pensioen- en inkomensschade
  • € 20.980,19 aan daadwerkelijke proceskosten
3.6
Athora heeft verweer gevoerd, dat strekt tot afwijzing van de tegenverzoeken.
3.7
Bij de beoordeling wordt, voor zover van belang, nader op de inhoudelijke standpunten van partijen ingegaan.

4.De beoordeling

De a-grond
4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. Uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat een arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden als daarvoor een redelijke grond is (in de zin van artikel 7:669 lid 3 BW) en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is, of niet in de rede ligt.
4.2.
[verweerder] heeft ten eerste aangevoerd dat het ontbindingsverzoek op grond van artikel 6a WMCO moet worden afgewezen, omdat Athora geen melding heeft gedaan van een collectief ontslag bij het UWV en de vakbonden. Athora betwist dat een dergelijke melding noodzakelijk was, gelet op het aantal werknemers dat door de reorganisatie werd geraakt. Naar het oordeel van de kantonrechter kan deze discussie verder buiten beschouwing blijven, omdat het ontbindingsverzoek reeds op grond van de vereisten die volgen uit artikel 7:671b jo artikel 7:669 lid 3 sub a BW moet worden afgewezen.
4.3.
Uit deze bepalingen volgt immers dat de kantonrechter – nadat het UWV de toestemming voor opzegging van de arbeidsovereenkomst heeft geweigerd – het ontbindingsverzoek alleen toewijst als (cumulatief) is voldaan aan de volgende voorwaarden:
  • het is voldoende aannemelijk dat de arbeidsplaats van de werknemer noodzakelijkerwijs vervalt als gevolg van maatregelen die zijn getroffen voor een doelmatige bedrijfsvoering;
  • herplaatsing van de werknemer is binnen een redelijke termijn (ook met scholing) niet mogelijk of niet in de rede ligt;
  • er is geen sprake van een opzegverbod dat aan ontbinding van de arbeidsover-eenkomst in de weg staat.
4.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter strandt het verzoek van Athora reeds op de eerste voorwaarde. Zij heeft niet voldoende aannemelijk gemaakt dat de arbeidsplaats van [verweerder] noodzakelijkerwijs vervalt als gevolg van de reorganisatie. Voor dit oordeel is het volgende van belang.
4.5.
Athora stelt, onder verwijzing naar onder meer de adviesaanvraag ‘Commerce- Fit for Purpose II’ dat de werkzaamheden van de functie [naam functie] in schaal 11 grotendeels zijn afgeschaald, vervallen of gestandaardiseerd. Van die werkzaamheden zijn enkel de activiteiten rondom internationale pooling overgebleven. Die werkzaamheden zijn ondergebracht bij een andere functie. Nu de Wet Toekomst Pensioenen (WTP) is aangenomen, zijn ook de werkzaamheden van [verweerder] op dat gebied tot een einde gekomen. De functie [naam functie] in schaal 11 is daarmee komen te vervallen, aldus Athora.
4.6.
[verweerder] heeft er daartegenover op gewezen dat zijn functie sinds de geleidelijke verschuiving van zijn werkzaamheden sinds 2018 nog maar voor een klein deel uit de oorspronkelijke [naam functie] -taken bestaat. Voor ten minste 0.6 FTE bestaat zijn functie uit andere activiteiten, zoals hiervoor omschreven in overweging 2.5, waaronder zijn rol als bestuurder van het bedrijfstakpensioenfonds en de kring van pensioenspecialisten, zijn werk als vertegenwoordiger van Athora bij het verbond van verzekeraars en bij de advisory board van het Swiss Life netwerk. Vast staat dat deze werkzaamheden ook na de reorganisatie zijn blijven bestaan. [verweerder] is op dit moment nog actief als bestuurder van het bedrijfstakpensioenfonds en de kring van pensioenspecialisten. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Athora bevestigd dat er door zijn vertrek voor die rollen iemand anders moet worden gezocht.
4.7.
Van de 0.8 FTE die [verweerder] werkzaam is, is dus in elk geval 0.6 FTE aan werkzaam-heden blijven bestaan. Volgens [verweerder] is er ook voor de resterende 0.2 FTE binnen zijn takenpakket nog voldoende werk voor handen, met name rondom de transitie naar de WTP. Volgens [verweerder] betekent het aannemen van die wet nog niet dat zijn werk-zaamheden met betrekking tot de pensioenen tot een einde zijn gekomen. Hij verwacht nog tot tenminste januari 2028 veel werk in verband met de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel te zullen hebben. Dat laatste heeft Athora onvoldoende gemotiveerd weersproken.
4.8.
Athora stelt dat de 0.6 FTE aan werkzaamheden die [verweerder] sinds 2018 in toenemende mate is gaan verrichten geen onderdeel geworden van zijn functie. Deze werkzaamheden ziet Athora als nevenwerkzaamheden, die bij de beoordeling van het vervallen van de functie irrelevant zijn. Zij maakt in dat kader vergelijking met de taken van een lid van de Ondernemingsraad. Ook die taken worden geen onderdeel van de bedongen werkzaamheden.
4.9.
De kantonrechter deelt deze zienswijze niet. Het staat vast dat [verweerder] de werkzaam-heden jarenlang structureel en onder werktijd heeft verricht. Hij is daarvoor betaald. Deze activiteiten besloegen het grootste deel van zijn arbeidsomvang. Uit de stukken die [verweerder] heeft overgelegd, blijkt ook dat deze werkzaamheden regelmatig in beoordelings-gesprekken met Athora ter sprake zijn gekomen. De verslagen van deze gesprekken bieden geen aanknopingspunten om aan te nemen dat partijen er op dat moment vanuit zijn gegaan dat deze taken niet tot de eigenlijke functie van [verweerder] behoorden. Dat er geen gezagsverhouding bestaat tussen Athora en de externe organisaties waar [verweerder] de werkzaamheden verrichtte, is niet van doorslaggevend belang. Het is immers onbetwist dat [verweerder] in zijn verschillende rollen bij deze organisaties optrad namens (of als vertegenwoordiger van) Athora. De vergelijking met OR-werkzaamheden, waarbij de werknemer niet optreedt als vertegenwoordiger van de werkgever, maar juist optreedt namens het personeel, gaat alleen al daarom niet op. Dat de 0.6 FTE aan werkzaamheden slechts nevenwerkzaamheden zouden betreffen die [verweerder] onverplicht en op eigen initiatief is gaan verrichten, zoals Athora heeft gesteld, is niet komen vast te staan.
4.10.
Tegen het licht van deze omstandigheden kan naar het oordeel van de kantonrechter niet worden aangenomen dat de functie van [verweerder] noodzakelijkerwijs komt te vervallen als gevolg van de reorganisatie. Het verzoek wordt daarom – nog daargelaten of Athora als de arbeidsplaats wel zou zijn vervallen voldoende heeft gedaan om [verweerder] te herplaatsen - afgewezen.
De g-grond
4.11.
Subsidiair verzoekt Athora ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. Zij stelt daartoe dat het vertrouwen in [verweerder] ernstig is geschaad door de wijze waarop hij zich na de boventallig verklaring heeft opgesteld. Concreet verwijt zij [verweerder] dat hij geprobeerd heeft om, in afwijking van het sociaal plan, te onderhandelen over het vertrek tegen een zo hoog mogelijke vergoeding. De gesprekken over herplaatsing zouden daarom volgens Athora aan de zijde van [verweerder] slechts voor de bühne zijn geweest. Ook verwijt zij [verweerder] de wijze waarop hij bij het UWV verweer heeft gevoerd tegen de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst. Daarbij zou hij het standpunt hebben ingenomen dat Athora zich schuldig maakt aan seksediscriminatie, door een vrouwelijke collega in schaal 10 te plaatsen en [verweerder] zelf in schaal 11, terwijl hun functies volgens [verweerder] uitwisselbaar zijn. Tot slot verwijt Athora [verweerder] dat hij bij zijn herbenoeming als bestuurder van het bedrijfstakpensioenfonds niet aan het bestuur van Athora of aan het verantwoordings-orgaan heeft gemeld dat hij boventallig was verklaard.
4.12.
Naar het oordeel van de kantonrechter is voorgaande onvoldoende om de conclusie te kunnen dragen dat sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. Het is immers het goed recht van een werknemer om zich te verweren tegen een ontslag dat in zijn ogen onterecht is. Ook mag een werknemer die geconfronteerd wordt met een mogelijk ontslag over zijn positie onderhandelen. [verweerder] heeft zich daarbij naar het oordeel van de kantonrechter niet op onaanvaardbare wijze opgesteld. [verweerder] heeft gemotiveerd betwist dat hij rondom zijn herverkiezing als bestuurder van het bedrijfstakpensioenfonds het bestuur en het verantwoordingsorgaan niet op de hoogte heeft gesteld van zijn boventallig verklaring. Maar ook als hij hen inderdaad niet op de hoogte had gesteld, valt op basis van hetgeen Athora heeft gesteld niet in te zien waarom dat zou leiden tot een onherstelbare vertrouwensbreuk. Het ontbindingsverzoek op de g-grond wordt daarom eveneens afgewezen.
De tegenverzoeken
4.13.
Nu de ontbindingsverzoeken worden afgewezen, wordt aan de beoordeling van de voorwaardelijke tegenverzoeken niet toegekomen.
4.14.
Met betrekking tot het zelfstandige tegenverzoek oordeelt de kantonrechter als volgt.
4.15.
De arbeidsovereenkomst van [verweerder] wordt niet ontbonden. Hij lijdt daarom geen pensioen- en inkomensschade. De kosten voor het vaststellen van de omvang van die schade zijn daarom prematuur gemaakt en niet toewijsbaar.
4.16.
[verweerder] vordert daarnaast vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Hiertoe stelt [verweerder] dat hij al voor het ontbindingsverzoek door Athora werd ingediend juridische kosten heeft moeten maken, in het kader van de UWV procedure en onderhandelingen. Athora heeft aangevoerd dat deze kosten de dubbele redelijkheidstoets niet kunnen doorstaan, maar dat verweer heeft zij tegenover de door [verweerder] geleverde onderbouwing onvoldoende gemotiveerd. Deze kosten zijn daarom toewijsbaar. De wettelijke rente over dit bedrag is toewijsbaar zoals verzocht.
Proceskostenveroordeling
4.17.
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt Athora veroordeeld in de (forfaitaire) proceskosten. Deze worden tot op heden aan de zijde van [verweerder] begroot op
€ 881,50 in totaal (€ 814,00 aan salaris gemachtigde en € 67,50 aan nakosten), te vermeerderen met de wettelijke kosten van betekening zoals in het dictum vermeld. De wettelijke rente over de proceskosten is eveneens toewijsbaar zoals in het dictum vermeld.
4.18.
Het verzoek van [verweerder] om Athora te veroordelen tot integrale vergoeding van de proceskosten wordt afgewezen. Daarvoor is slechts in uitzonderlijke gevallen plaats, bijvoorbeeld indien sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatige zaak. Dat doet zich in deze zaak niet voor.

5.DE KANTONRECHTER

in het verzoek
wijst de verzoeken van Athora af;
in het tegenverzoek
veroordeelt Athora in de betaling van € 4.374,76 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de beschikkingsdatum tot het moment van de volledige voldoening;
in het verzoek en in het tegenverzoek
veroordeelt Athora in de proceskosten, aan de zijde van [verweerder] begroot op € 881,50 in totaal, voor zover van toepassing inclusief btw, te betalen binnen 14 dagen na aanschrijving daartoe en, indien niet tijdig aan de veroordelingen is voldaan en de beschikking moet worden betekend, te vermeerderen met de wettelijke kosten van betekening;
veroordeelt Athora in de wettelijke rente over de proceskosten indien deze niet binnen 14 dagen na aanschrijving daartoe zijn voldaan;
verklaart deze beschikking, wat betreft de veroordelingen, uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het over en weer meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.V. Ulrici, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2025 in tegenwoordigheid van mr. J.I. Dondorp, griffier.