ECLI:NL:RBAMS:2025:2704

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
25/2215
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor nieuwbouwappartementen in Amstelveen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 25 april 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning voor de bouw van nieuwbouwappartementen in Amstelveen. Verzoekster, woonachtig tegenover de bouwlocatie, had bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning en verzocht om een voorlopige voorziening in de beroepsfase. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van een spoedeisend belang, aangezien het gebouwde weer verwijderd kon worden. De argumenten van verzoekster werden niet overtuigend geacht, en het verzoek werd afgewezen. De voorzieningenrechter benadrukte dat de belangenafweging voornamelijk betrekking had op de ruimtelijke belangen van de nieuwbouwappartementen. De voorzieningenrechter behandelde ook de argumenten van verzoekster over de bestemmingsplannen, parkeernormen en verkeersveiligheid, maar concludeerde dat deze niet opgingen. De uitspraak heeft een voorlopig karakter, wat betekent dat de rechtbank in de beroepsprocedure niet aan dit oordeel gebonden is. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 25/2215

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 april 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit Amstelveen, verzoekster

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen, het college
(gemachtigden: mr. J. de Bruijn en [gemachtigde 1] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Eigen Haard uit Amsterdam (vergunninghouder)
(gemachtigde: [gemachtigde 2] ).

Wat is er in deze zaak gebeurd?

1. Verzoekster woont op de [adres] [huisnummer 1] in Amstelveen. Op 21 oktober 2024 heeft het college aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van [huisnummer 1] nieuwbouwappartementen aan de [adres] [huisnummer 2] tot en met [huisnummer 3] in Amstelveen. Deze locatie ligt tegenover het appartement van verzoekster. Verzoekster heeft tegen deze omgevingsvergunning bezwaar gemaakt.
2. Met de beslissing op bezwaar van 11 maart 2025 heeft het college de omgevingsvergunning in stand gelaten. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
3. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 14 april 2025 op zitting behandeld. Verzoekster was aanwezig. Het college en vergunninghouder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Samenvatting

4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Er is namelijk geen sprake van een spoedeisend belang en de voorzieningenrechter is daarnaast van voorlopig oordeel dat de argumenten van verzoekster niet slagen. De voorzieningenrechter legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter. Dat betekent dat de rechtbank in de beroepsprocedure niet aan dit oordeel is gebonden.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Spoedeisend belang
5. Voordat de voorzieningenrechter aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek toekomt, moet zij beoordelen of sprake is van een spoedeisend belang. Verzoekster heeft hierover aangevoerd dat vergunninghouder al begonnen is met de bouwwerkzaamheden en de bouw onherroepelijk is. Verzoekster heeft hierover op de zitting toegelicht dat het gebouwde op zich wel verwijderd kan worden, maar dat zij vreest dat de start van de bouwwerkzaamheden bij een belangenafweging in haar nadeel zal werken. Het verwijderen van bouwwerkzaamheden brengt namelijk kosten mee voor vergunninghouder.
6. De voorzieningenrechter stelt eerst vast dat de bouwwerkzaamheden inderdaad niet onherroepelijk zijn. Het gebouwde kan weer verwijderd worden. Voor zover verzoekster vreest dat de bouwwerkzaamheden bij een belangenafweging in haar nadeel kunnen werken, overweegt de voorzieningenrechter dat de rechtbank een belangenafweging niet op die manier beoordeelt. Het gaat bij de belangenafweging voornamelijk om de ruimtelijke belangen om de nieuwbouwappartementen al dan niet te bouwen. Mogelijke kosten voor vergunninghouder om de situatie te herstellen, spelen geen rol. Dit betekent dat er geen sprake is van een spoedeisend belang van verzoekster.
Tweede verzoek om voorlopige voorziening
7. De voorzieningenrechter is er ambtshalve mee bekend dat na de behandeling ter zitting een tweede verzoek om een voorlopige voorziening tegen deze omgevingsvergunning is ingediend. [1]
8. De voorzieningenrechter stelt vast dat in beide verzoeken soortgelijke inhoudelijke argumenten zijn aangevoerd. De voorzieningenrechter leidt hieruit af dat meerdere partijen gelijksoortige bezwaren hebben tegen de omgevingsvergunning. De voorzieningenrechter heeft deze argumenten op de zitting van 14 april 2025 uitvoerig inhoudelijk behandeld. De voorzieningenrechter ziet in het voorgaande aanleiding om, ondanks het ontbreken van het spoedeisend belang, toch op de inhoudelijke argumenten van verzoekster in te gaan. Dit geldt te meer omdat de voorzieningenrechter tot het voorlopig oordeel is gekomen dat deze argumenten niet slagen. De voorzieningenrechter zal hieronder toelichten hoe zij tot dit voorlopig oordeel is gekomen.
Toetsingskader
9. Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Met de inwerkingtreding van deze wet heeft elke gemeente direct een omgevingsplan van rechtswege dat regels geeft over de fysieke leefomgeving voor het hele grondgebied van de gemeente. Dat omgevingsplan bestaat voor nu uit een tijdelijk deel waarin onder meer alle bestemmingsplannen zijn opgenomen die vóór 1 januari 2024 golden. Op de bestemming waar het bouwplan gerealiseerd wordt, was vóór 1 januari 2024 het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’ (hierna: het bestemmingsplan) van toepassing. Dit bestemmingsplan maakt dus onderdeel uit van het tijdelijke deel van het omgevingsplan van de gemeente Amstelveen.
10. Op de locatie [adres] [huisnummer 2] tot en met [huisnummer 3] rusten onder meer de bestemmingen ‘Groen’ en ‘Wonen-Woonzorg’.
Strijd met de bestemming ‘Wonen-Woonzorg’?
11. Verzoekster voert allereerst aan dat het bouwproject in strijd is met de bestemming ‘Wonen-Woonzorg’. Er is namelijk niet voldaan aan het component ‘zorg’, omdat in het pand zelf geen zorgcomponent aanwezig is.
12. De voorzieningenrechter volgt verzoekster hierin niet. In de bestemmingsplanregels staat namelijk dat gronden met deze bestemming onder meer zijn bestemd voor gebouwen ten behoeve van woondoeleinden én zorgdoeleinden (in de vorm van medische en sociale zorg). Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter volgt hieruit niet dat van beide tegelijkertijd sprake moet zijn, maar dat ieder een op zichzelf staande bestemming is.
Parkeren
13. Verzoekster heeft vervolgens drie argumenten aangevoerd over het parkeren. De voorzieningenrechter zal deze argumenten achtereenvolgens bespreken.
De parkeernorm
14. Verzoekster voert aan dat het college uitgaat van een onjuiste parkeernorm. Op de locatie [adres] [huisnummer 2] tot en met [huisnummer 3] mocht namelijk geparkeerd worden. Door het bouwplan vervallen daarom minstens 50 parkeerplekken. Het college heeft geen rekening gehouden met het vervallen van deze parkeerplekken.
15. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college geen rekening hoeven houden met het vervallen van de parkeerplekken op de locatie [adres] [huisnummer 2] tot en met [huisnummer 3] . Het college heeft terecht toegelicht dat parkeren op deze locatie niet is toegestaan en hij dit slechts (tijdelijk) heeft gedoogd. Het college is bevoegd om het parkeren op deze locatie, los van de bouwactiviteiten, niet langer te gedogen, wat het inmiddels ook heeft gedaan.
Parkeren op eigen terrein
16. Verzoekster voert vervolgens aan dat de parkeerplekken ten onrechte op openbaar terrein worden gerealiseerd. In de Nota Parkeernormen Amstelveen 2021 staat namelijk dat parkeerplekken op eigen terrein moeten worden gerealiseerd.
17. De voorzieningenrechter stelt vast dat uit de Nota Parkeernormen Amstelveen 2021 volgt dat elke initiatiefnemer van (bouw)plannen zorg moet dragen voor het realiseren van voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein. Als realisatie van de benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein niet mogelijk blijkt, moet de initiatiefnemer met een voorstel komen hoe de parkeerbehoefte opgelost kan worden in de openbare ruimte. Het voorstel mag niet op stedenbouwkundige of verkeerskundige bezwaren stuiten.
18. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter volgt hieruit dat de te realiseren parkeerplekken niet (allemaal) op eigen terrein hoeven te worden gerealiseerd. In de beslissing op bezwaar heeft het college toegelicht dat het realiseren van de parkeerplekken op openbaar terrein niet op stedenbouwkundige of verkeerskundige bezwaren stuiten. Verzoekster heeft niet aangevoerd dat wel sprake is van stedenbouwkundige of verkeerskundige bezwaren.
Parkeren op de bestemming ‘Groen’
19. Verzoekster voert verder aan dat het college ten onrechte concludeert dat de groenstrook geen waarde heeft. Het college is op dit punt tegenstrijdig, omdat het enerzijds aangeeft dat de groenstrook geen waarde heeft en parkeren mogelijk is, en anderzijds dat parkeren niet mogelijk is omdat het geen officiële tijdelijke parkeerplaats was. Groen heeft echter wel degelijk waarde, ook gezien de afwateringsmogelijkheden. Het terrein is al elf jaar in gebruik als parkeerterrein. Het college heeft zelfs betonplaten geplaatst, zodat het toegankelijk is voor auto’s, ook als het drassig is.
20. De voorzieningenrechter stelt vast dat parkeren op de bestemming ‘Groen’ in principe niet is toegestaan. De wet biedt het college echter de mogelijkheid om hiervan af te wijken. Zo kan het college een omgevingsvergunning verlenen voor een zogenoemde ‘buitenplanse omgevingsplanactiviteit’. Dit betekent dat het college een omgevingsvergunning verleent voor een activiteit die eigenlijk in strijd is met het omgevingsplan. Het college heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.
21. Het college mag deze vergunning, in situaties als deze, alleen verlenen met het oog op een zogenaamde ‘evenwichtige toedeling van functies aan locaties’. [2] In het omgevingsplan moeten de locaties namelijk zo worden aangewezen dat deze met elkaar in evenwicht zijn. Evenwichtige toedeling is een open norm en het college heeft beleidsruimte om deze in te vullen. Beoogd is om aan te sluiten bij het criterium ‘goede ruimtelijke ordening’ zoals dat gold onder de Wet ruimtelijke ordening. Het college moet motiveren dat sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
22. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college in de beslissing op bezwaar voldoende gemotiveerd dat sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Van een waardevolle groenstrook is geen sprake. Het deel van het terrein is feitelijk ingericht als grasveld en is lange tijd gebruikt als tijdelijk/onverhard parkeerterrein. Ondergeschikte verhardingen en parkeervoorzieningen, paden en speelvoorzieningen zijn al onherroepelijk toegestaan. De groenstrook is dus niet per definitie uitgesloten van verhardingen. Aan de zuidkant van het gebouw zullen als gevolg van het bouwplan de betonnen platen worden verwijderd. Door die uitwisseling van verharding zal de oppervlakte aan groen nauwelijks afnemen. Tot slot weegt het belang van het appartementencomplex met voldoende parkeergelegenheid zwaarder dan het belang van behoud van een groenstrook op deze locatie. De grond slaagt niet.
Verkeersveiligheid
23. Verzoekster voert verder aan dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de verkeersveiligheid. Door de inrichting van de parkeerplekken kunnen bewoners van de nieuwbouw met de fiets niet anders dan over het trottoir bij het gebouw komen. Daarnaast moet het trottoir ook rolstoeltoegankelijk zijn en blijven. Met de huidige inrichting is er een grote kans dat dit niet het geval is, omdat auto’s over kunnen hangen en fietsen/scooters/voertuigen geparkeerd kunnen worden op het trottoir. Het zicht is nu beperkt bij de uitrit, wat een belemmering kan vormen.
24. De voorzieningenrechter stelt vast dat na afloop van de hoorzitting in bezwaar een nieuwe versie van de situatietekening is opgesteld. Het college heeft deze nieuwe situatietekening ter beoordeling voorgelegd aan de afdeling Verkeer, die het plan positief heeft beoordeeld. Voor het in- en uitrijden van het terrein aan de oostkant van het gebouw is namelijk voldoende zicht aanwezig om veilig te kunnen uitrijden. De aansluiting aan de oostkant heeft geen doorgaand karakter, maar geeft toegang tot een parkeerkoffer. Daardoor liggen de rijsnelheden laag en zijn de verkeersbewegingen vergelijkbaar met een regulier parkeerterrein. De fietsenstalling blijft voor fietsers bereikbaar.
25. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om aan de conclusies van de afdeling Verkeer te twijfelen. Verzoekster heeft de conclusies van de afdeling Verkeer niet gemotiveerd weersproken en geen tegenadvies van een deskundige overgelegd. De grond slaagt niet.
Bouwhoogte
26. Verzoekster voert tot slot aan dat het college ten onrechte heeft geconcludeerd dat de maximale bouwhoogte met 0,46 meter wordt overschreden. Op het terrein is een maximale bouwhoogte van 90% toegestaan. Bij een maximale bouwhoogte van twaalf meter is dat 10,80 meter. De beoogde bouwhoogte van de nieuwbouwwoningen is echter
12,46 meter. Dit betekent dat de bouwhoogte 1,66 meter hoger is dan het bestemmingsplan toestaat.
27. De voorzieningenrechter stelt vast dat het bestemmingsplan een maximale bouwhoogte van twaalf meter toestaat en de beoogde nieuwbouwwoningen 12,46 meter hoog zijn. De maximale bouwhoogte van 90% waar verzoekster op doelt, volgt uit de toelichting van het bestemmingsplan. Uit vaste rechtspraak volgt echter dat de bestemmingen en aanduidingen die op de verbeelding zijn aangegeven en de daarbij behorende regels bepalend zijn. Als een planregel op zichzelf niet duidelijk is, ook niet in samenhang met andere planregels, dan komt pas betekenis toe aan de plantoelichting.
28. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat op de verbeelding is aangegeven dat de maximale bouwhoogte twaalf meter is. Op de verbeelding en in de daarbij horende planregels staat niet dat de maximale bouwhoogte 90% van deze twaalf meter is. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zijn de verbeelding en de regels die daarbij horen op zichzelf duidelijk. Dit betekent dat aan de plantoelichting verder geen betekenis toekomt. De grond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

29. Nu geen sprake is van een spoedeisend belang en de argumenten die verzoekster heeft aangevoerd niet slagen, wijst de voorzieningenrechter het verzoek af. Het college hoeft geen griffierecht of proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Sullivan, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. T.W. Steenhoff, griffier, en uitgesproken in het openbaar op 25 april 2025.
De voorzieningenrechter is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.De rechtbank heeft dit verzoek geregistreerd onder het zaaknummer AWB 25/2432.
2.Artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet, in combinatie met artikel 8.0a, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving.