ECLI:NL:RBAMS:2025:2733

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 mei 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
13-346435-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor zware mishandeling en drugsmisdrijven

Op 1 mei 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een 58-jarige man veroordeeld tot 14 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, voor verschillende strafbare feiten, waaronder zware mishandeling en drugsmisdrijven. De man werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs en softdrugs op 31 oktober 2024, alsook van de mishandeling van een vrouw op 25 december 2024. Tijdens de zitting op 11 april 2025 werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waarbij de officier van justitie de aanwezigheid van drugs in de woning van de verdachte en de bekennende verklaring van de verdachte aanhaalde als bewijs. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het voorhanden hebben van harddrugs, softdrugs en een alarmpistool, maar sprak hem vrij van de wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling op 31 oktober 2024 wegens gebrek aan bewijs. De zware mishandeling op 25 december 2024 werd echter wel bewezen verklaard, waarbij de rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer. De rechtbank legde een gevangenisstraf op, met bijzondere voorwaarden voor de proeftijd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met het slachtoffer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13-346435-24
Datum uitspraak: 1 mei 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te: [naam PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 april 2025. Verdachte was hierbij aanwezig. Het onderzoek is (enkelvoudig) gesloten ter terechtzitting van 1 mei 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.I.P. Hofstee en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. S. Snelder naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1.het opzettelijk aanwezig hebben van MDMA, amfetamine, 2C-B, 3-MMC en/of 4-MMC op 31 oktober 2024 te Amsterdam;
2.het opzettelijk aanwezig hebben van meer dan 30 gram hasjiesj, hennep en/of 1900 pillen diazepam op 31 oktober 2024 te Amsterdam;
3.wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] in de periode van 30 tot en met 31 oktober 2024 te Amsterdam;
4.het voorhanden hebben van een alarmpistool op 31 oktober 2024 te Amsterdam;
5.mishandeling van [slachtoffer] op 31 oktober 2024 te Amsterdam; en
6. primairzware mishandeling van [slachtoffer] op 25 december 2024 te Avenhorn. Dit feit is
subsidiairten laste gelegd als poging tot zware mishandeling.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
InleidingOp 31 oktober 2024 kreeg de politie een melding om naar de woning van verdachte op het [adres] te gaan, omdat een vrouw, naar later blijkt [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), tegen haar wil in de woning zou worden vastgehouden (feit 3). De politie heeft de vrouw in de woning aangetroffen. Zij wilde geen aangifte doen, maar gaf wel aan dat zij door de verdachte was geslagen (feit 5) en dat er een wapen en drugs in zijn woning lagen. In de woning zijn verschillende soorten harddrugs (feit 1), softdrugs (feit 2) en een alarmpistool (feit 4) aangetroffen. Verdachte is aangehouden en in voorlopige hechtenis genomen. De voorlopige hechtenis van verdachte is vervolgens onder bijzondere voorwaarden geschorst, waaronder de voorwaarde dat hij geen contact mocht opnemen met [slachtoffer] . Verdachte heeft zich hier niet aan gehouden. Op 25 december 2024 kreeg de politie namelijk een melding dat verdachte naar de woning van [slachtoffer] is gegaan en haar zou hebben gestoken met een mes (feit 6).
De vraag is of bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het voorhanden hebben van de harddrugs (feit 1), softdrugs (feit 2) en het alarmpistool (feit 4) op 31 oktober 2024 bewezen kunnen worden, gelet op het aantreffen van deze goederen in de woning van verdachte en de bekennende verklaring van verdachte. Verdachte moet bij feit 1 wel worden vrijgesproken van het aanwezig hebben van 3-MMC en 4-MMC en bij feit 2 van de diazepampillen, omdat de substanties waarvan vermoed werd dat het om deze middelen ging, niet zijn getest of onderzocht. Verdachte moet ook worden vrijgesproken van de mishandeling op 31 oktober 2024 (feit 5) wegens een gebrek aan ondersteunend bewijs. Op basis van het dossier is namelijk onvoldoende vast te stellen op welke wijze het letsel is ontstaan en wanneer de foto’s daarvan zijn gemaakt. De wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 3) kan wel bewezen worden. Als de politie ter plaatse komt, geeft [slachtoffer] namelijk duidelijk aan dat zij weg wil uit het huis van verdachte, maar dat dit van hem niet mocht. Haar verklaring wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige] , die heeft verklaard dat toen hij haar die nacht belde hij begreep dat zij bij verdachte was en weg wilde. Hij hoorde tijdens het telefoongesprek een mannenstem zeggen dat zij niet weg mocht. De zware mishandeling van [slachtoffer] op 25 december 2024 (feit 6 primair) kan ook bewezen worden. Het geconstateerde letsel vormt een directe ondersteuning voor de aangifte en de lezing van [slachtoffer] . Verdachte heeft verklaard dat niet hij, maar juist zij degene was die hem met een mes aanviel en dat hij enkel het mes heeft afgepakt, waarna zij zich verwondde door hierin te grijpen. Dit alternatieve scenario vindt echter geen enkele steun in het dossier.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het aanwezig hebben van de harddrugs (feit 1) en softdrugs (feit 2) aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie dat alleen de verdovende middelen bewezen kunnen worden die ook daadwerkelijk zijn onderzocht. Ten aanzien van het aanwezig hebben van het alarmpistool (feit 4) is geen verweer gevoerd.
De raadsvrouw heeft verzocht om verdachte vrij te spreken van de wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 3), mishandeling (feit 5) en (poging tot) zware mishandeling (feit 6). Met betrekking tot de wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 3) is aangevoerd dat hiervan geen sprake is geweest en ook niet vaststaat dat het opzet van verdachte daarop was gericht. Allereerst is de verklaring van [slachtoffer] weinig gedetailleerd. Ze verklaart bijvoorbeeld niet op welke wijze verdachte haar heeft bedreigd, waar ze is geslagen en hoe verdachte haar heeft belet de woning te verlaten. Op het moment dat de politie aan haar vraagt of ze tegen haar wil in de woning wordt vastgehouden, wordt dit niet door haar bevestigd. Verder bevat het dossier geen steunbewijs. Niet kan worden vastgesteld dat de foto’s van haar letsel die [slachtoffer] naar de politie heeft gestuurd, van de mishandeling op 31 oktober 2024 zijn gemaakt. Verder valt op dat zij op de foto’s verschillende kleding draagt. Ook de verklaring van [getuige] kan niet fungeren als steunbewijs, omdat uit zijn verklaring niet volgt dat verdachte geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer] of daarmee heeft gedreigd. In het verlengde daarvan moet verdachte dus ook worden vrijgesproken van de mishandeling (feit 5). Subsidiair is verzocht om grote mate van behoedzaamheid te betrachten bij het gebruik van de verklaringen van [slachtoffer] voor het bewijs.
Ten aanzien van de (poging tot) zware mishandeling (feit 6) is primair aangevoerd dat het alternatieve scenario van verdachte niet kan worden uitgesloten. Verdachte heeft namelijk verklaard dat hij met [slachtoffer] had afgesproken en dat er toen een ruzie ontstond. [slachtoffer] heeft hem met een broodmes aangevallen, waarbij zij zichzelf heeft verwond toen hij dit mes afpakte en zij dit terug probeerde te grijpen.
Uit berichten die verdachte aan [slachtoffer] heeft gestuurd blijkt ook dat hij bij haar langs zou gaan. Daarnaast heeft de politie de tas van verdachte in de woning van [slachtoffer] aangetroffen. Het ligt niet voor de hand dat als direct bij de voordeur een vechtpartij is ontstaan, zoals [slachtoffer] heeft verklaard, die tas op de bank in de woning wordt aangetroffen. Verder stelt de raadsvrouw dat verdachte geen opzet heeft gehad op het steken en daarmee geen opzet heeft gehad op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] . Subsidiair is aangevoerd dat verdachte een beroep op noodweer toekomt.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1
Vrijspraak van wederrechtelijke vrijheidsberoving op 31 oktober 2024 (feit 3)
Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer] , op het moment dat de politie ter plaatse komt, het volgende heeft verklaard: “
op een gegeven moment wilde ik weg gaan maar dat mocht ik niet van hem”. Op de vraag van de verbalisant of [slachtoffer] tegen haar wil in de woning van verdachte werd vastgehouden verklaarde zij: “
Ik wil gewoon graag naar huis”. Verder bevat het dossier een verklaring van getuige [getuige] die verklaart dat hij het volgende hoorde toen hij haar die nacht belde: “
Ik begreep dat [slachtoffer] bij [verdachte] was en dat zij weg wilde. Ik hoorde een mannenstem toen zeggen dat [slachtoffer] niet weg mocht. Ik hoorde ruzie tussen [slachtoffer] en de man. Ik weet niet precies wat er gebeurde want ik was er niet bij”.
Verdachte heeft gemotiveerd betwist dat hij [slachtoffer] in de nacht van 30 op 31 oktober 2024 tegen haar wil in zijn woning heeft vastgehouden.
Hoewel in het dossier aanwijzingen zijn dat de situatie in de woning van verdachte voor [slachtoffer] intimiderend was, is op basis van het dossier niet komen vast te staan dat het voor [slachtoffer] fysiek onmogelijk was de woning te verlaten. De officier van justitie heeft nog benoemd dat [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte haar heeft bedreigd en geslagen. Die omstandigheden volgen echter niet uit de verklaring van getuige [getuige] . Daarbij komt dat ook niet kan worden vastgesteld dat [slachtoffer] als gevolg daarvan de woning niet kon of niet durfde (te) verlaten. Op de vraag van de politie of zij tegen haar wil werd vastgehouden heeft [slachtoffer] namelijk alleen geantwoord dat zij graag naar huis wilde. Gelet op het voorgaande bevat het dossier onvoldoende bewijs dat verdachte – fysiek danwel door middel van bedreigingen of uitingen van geweld – [slachtoffer] heeft belet de woning te verlaten. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 3).
3.4.2
Vrijspraak van mishandeling op 31 oktober 2024 (feit 5)
Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer] ter plaatse tegen de politie heeft verklaard dat zij is geslagen en dat zij later telefonisch heeft aangegeven dat zij onder de blauwe plekken zit. Verder heeft [slachtoffer] desgevraagd foto’s aan de politie gestuurd waarop blauwe en rode plekken op haar gezicht en lichaam zichtbaar zijn.
Verdachte heeft gemotiveerd betwist dat hij [slachtoffer] in de nacht van 30 op 31 oktober 2024 heeft geslagen.
De rechtbank overweegt als volgt. Hoewel op de door [slachtoffer] gestuurde foto’s te zien is dat zij op meerdere plekken op haar lichaam letsel heeft, is op basis van het dossier niet met zekerheid vast te stellen wanneer die foto’s zijn gemaakt en wanneer dit letsel is ontstaan. De foto’s zijn namelijk niet voorzien van een datum. Daarnaast blijkt uit een door de raadsvrouw overgelegd screenshot van de telefoon van verdachte dat hij één van die foto’s van [slachtoffer] al op 3 mei 2024 had, dus voordat de mishandeling zou hebben plaatsgevonden. Daarbij komt dat de verbalisanten die op 31 oktober 2024 ter plaatse waren, niet hebben geverbaliseerd dat zij letsel bij [slachtoffer] hebben gezien. Gelet op het voorgaande bevat het dossier onvoldoende ondersteunend bewijs. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van de tenlastegelegde mishandeling in de nacht van 30 op 31 oktober 2024 (feit 5).
3.4.3
Ten aanzien van harddrugs (feit 1), softdrugs (feit 2) en alarmpistool (feit 4)
Op grond van de bevindingen van de politie, het laboratoriumrapport, het wapenonderzoek en de bekennende verklaring van verdachte acht de rechtbank bewezen dat verdachte op 31 oktober 2024 verschillende soorten harddrugs (feit 1), softdrugs (feit 2) en een alarmpistool (feit 4) voorhanden heeft gehad, zoals hierna wordt beschreven in rubriek 4. Hierbij wordt aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie en de raadsvrouw dat bij feit 1 en 2 alleen de verdovende middelen bewezen worden verklaard die zijn getest, onderzocht of die ambtshalve zijn herkend door een verbalisant. Dit betekent dat verdachte deels wordt vrijgesproken van het opzettelijk aanwezig hebben van 3-MMC en 4-MMC (feit 1) en diazepampillen (feit 2).
Nu verdachte feit 1, 2 en 4 heeft bekend en de raadsvrouw hiervoor geen vrijspraak heeft bepleit, wordt op grond van artikel 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering in bijlage II volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
3.4.4
Ten aanzien van de (poging tot) zware mishandeling op 25 december 2024 (feit 6)
Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer] een flinke snee van zo’n 3 centimeter lang aan haar duim heeft opgelopen. De lezingen van [slachtoffer] en verdachte lopen uiteen over hoe dit is gebeurd. [slachtoffer] heeft – samengevat – verklaard dat zij de deurbel hoorde, dat zij de deur open deed waarna verdachte haar woning binnenstormde, dat hij haar een klap tegen haar kaak gaf, dat verdachte haar op de grond duwde en dat hij haar in haar buik probeerde te steken met een mes. [slachtoffer] heeft dit mes toen vastgepakt, waarna verdachte het mes terugtrok, waardoor de verwonding aan haar linkerduim is ontstaan.
Verdachte heeft – samengevat – verklaard dat [slachtoffer] hem had uitgenodigd en dat hij met haar had afgesproken om voor haar te koken, dat hij om 02.30 uur langs kwam met boodschappen, hij de sleutel achter de bloempot heeft gepakt en toen hij binnenkwam hoorde dat [slachtoffer] aan het bellen was en dat hij haar telefoon wilde pakken om te kijken met wie zij aan het bellen was. [slachtoffer] heeft toen een broodmes uit de keuken gepakt en verdachte aangevallen. Hij heeft het mes uit haar hand gepakt, waardoor hij zelf ook gewond raakte. Hij duwde haar van zich af, maar [slachtoffer] kwam weer op hem af en zij probeerde het mes van hem terug te pakken waarbij zij het mes met haar hand bij de kartels pakte. Verdachte trok toen het mes naar achter, waardoor zij de verwonding opliep.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de overige bewijsmiddelen in het dossier enerzijds voldoende steun vormen voor de verklaring van aangeefster en anderzijds of de verklaring van verdachte aannemelijk is of niet.
De rechtbank is van oordeel dat aangeefster – tegenover de politie ter plaatse, in haar aangifte en in een aanvullend verhoor – consistent heeft verklaard en dat haar verklaring op essentiële onderdelen wordt ondersteund door het overige bewijs in het dossier, te weten het letselrapport, de foto’s van het letsel en de waarneming van de verbalisanten ter plaatse. De rechtbank acht de verklaring van aangeefster dan ook voldoende betrouwbaar.
Het alternatieve geschetste scenario van verdachte acht de rechtbank niet aannemelijk om de hierna volgende redenen. Allereerst is het opvallend dat verdachte stelt een afspraak met [slachtoffer] te hebben gemaakt, terwijl hij een contactverbod met haar had. Verdachte stelt ook dat hij [slachtoffer] op 23 december 2024 ook al heeft gezien, maar aangeefster ontkent dit stellig en zegt dat zij die dag de deur niet open heeft gedaan. Uit de berichten die de verdediging heeft overgelegd volgt niet dat [slachtoffer] op 25 december 2024 verdachte zou hebben uitgenodigd om bij haar langs te komen of dat zij op die dag een afspraak met hem zou hebben gemaakt. Uit de berichten blijkt alleen dat verdachte contact met aangeefster zocht. Daarnaast is het niet aannemelijk dat verdachte midden in de nacht (om 02.30 uur) bij [slachtoffer] is langsgegaan met het doel om voor haar te koken. Dit geldt temeer, omdat de tas met boodschappen die verdachte zegt te hebben meegenomen, niet in haar woning is aangetroffen. Dit stemt dan ook niet overeen met zijn verklaring op 28 december 2024 dat hij al zijn spullen in de woning van [slachtoffer] heeft achtergelaten. Tot slot, zegt verdachte zelf gewond te zijn geraakt, maar als hij twee dagen later (op 27 december 2024) wordt aangehouden zijn er geen verwondingen bij hem geconstateerd.
Nu het alternatieve scenario van verdachte niet aannemelijk wordt geacht, wordt het beroep op noodweer hiermee verworpen.
Vervolgens is de vraag of de bewezen (gewelds)handelingen van verdachte – het proberen te steken met het mes in de buik van [slachtoffer] en het terugtrekken van het mes als [slachtoffer] het lemmet vast heeft – zware mishandeling (feit 6 primair) dan wel een poging tot zware mishandeling (feit 6 subsidiair) oplevert.
Voor een bewezenverklaring van zware mishandeling moet worden beoordeeld of sprake is van zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Daarbij wordt gekeken naar de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Uit de foto’s, letselverklaring en overgelegde stukken bij de vordering benadeelde partij blijkt dat [slachtoffer] een flinke snijverwonding van zo’n 3 centimeter lang aan haar linkerduim heeft opgelopen en dat de buigpezen beschadigd zijn. Hiervoor was medisch ingrijpen noodzakelijk. Uit de stukken blijkt ook dat [slachtoffer] nog een tweede keer geopereerd moet worden en dat zij handtherapie moet volgen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het bij aangeefster geconstateerde letsel kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank stelt op basis van het dossier en wat op de zitting is besproken vast dat niet bewezen kan worden dat verdachte zogenoemd ‘vol’ opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel van aangeefster, maar wel dat hij voorwaardelijk opzet heeft gehad. Vooropgesteld wordt dat door het van dichtbij met een mes steken in de richting van een persoon naar algemene ervaringsregels de kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel, aanmerkelijk is. Dit roept namelijk het risico in het leven dat die persoon in een kwetsbaar deel van het lichaam wordt geraakt. Doordat verdachte met een mes op aangeefster af ging en stekende bewegingen richting haar buik maakte, heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij haar zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Het zwaar lichamelijk letsel is in dit geval ook daadwerkelijk ontstaan.
Kortom, zware mishandeling (feit 6 primair) wordt bewezen verklaard.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
1.op 31 oktober 2024 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid materialen bevattende MDMA en amfetamine en 2C-B, zijnde telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.op 31 oktober 2024 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van meer dan 30 gram van plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) en hennep, zijnde hasjiesj en hennep als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
4.op 31 oktober 2024 te Amsterdam een wapen van categorie III, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een, alarmpistool voorhanden heeft gehad;
6. primair:
op 25 december 2024 te Avenhorn, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten snijletsel aan de duim/hand en aan één of meer pezen, heeft toegebracht door die [slachtoffer] te raken met een mes.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2, 3, 4 en 6 primair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Aan de proeftijd moeten de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals opgenomen in het reclasseringsrapport, te weten een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, verblijven in een instelling voor begeleid wonen, dagbesteding en meewerken aan middelencontrole. Daarnaast moet aan verdachte een contactverbod met [slachtoffer] en een locatieverbod (met elektronische monitoring) worden opgelegd. Hiervan wordt de dadelijke uitvoerbaarheid gevorderd.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht geen gevangenisstraf op te leggen die veel langer duurt dan het voorarrest, zodat verdachte zijn woning niet verliest. De gevangenisstraf kan eventueel met een flink voorwaardelijk deel worden opgelegd. Verder wordt verzocht er in de strafmaat rekening mee te houden dat verdachte de verdovende middelen onder druk voor iemand anders in bewaring heeft genomen, met de verslavingsproblematiek van verdachte, de problemen die hij heeft met zijn woning en de hulp die hij nodig heeft om zijn leven weer op de rit te krijgen. Verdachte is akkoord met oplegging van de geadviseerde bijzondere voorwaarden. Deze kunnen hem goed helpen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid verdovende middelen, in totaal 1713 gram harddrugs bestaande uit MDMA, amfetamine en 2C-B, softdrugs bestaande uit meer dan 30 gram hennep en 184 gram hasjiesj en het voorhanden hebben van een alarmpistool. Vooral de combinatie van de harddrugs en het alarmpistool is zeer zorgelijk, nu dit duidt op deelname aan criminele activiteiten. Verdovende middelen zijn verslavende stoffen en kunnen bij langdurig, overmatig of verkeerd gebruik schadelijk zijn voor de (volks)gezondheid. Daarnaast ontstaat door het bezit van hard- en softdrugs, en de daarmee samenhangende handel, schade en overlast voor de samenleving. Het bezit van een alarmpistool, ook al kunnen hier geen patronen mee afgeschoten worden, is gevaarzettend en vormt een bedreiging voor de veiligheid van personen.
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling. Hij heeft het slachtoffer ’s nachts in haar woning aangevallen met een mes, waarbij zij een flinke snijverwonding in haar duim heeft opgelopen. Dit moet voor het slachtoffer een pijnlijke, schokkende en beangstigende ervaring zijn geweest. Dergelijke gebeurtenissen kunnen langdurige gevolgen hebben voor slachtoffers, omdat sprake is van een ernstige schending van hun geestelijke en lichamelijke integriteit. Strafverzwarend weegt mee dat verdachte dit heeft gedaan, terwijl hem een contactverbod met het slachtoffer was opgelegd. De rechtbank acht het zorgelijk dat verdachte geen besef lijkt te hebben van de zeer negatieve gevolgen van zijn gedrag voor het slachtoffer.
Persoon van verdachte
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport van Reclassering Inforsa van 7 april 2025, opgemaakt door reclasseringsmedewerkster M. Staphorst. Het rapport houdt – zakelijk weergegeven – het volgende in:
Van een actueel delictpatroon is geen sprake. Betrokkene zou in het verleden veelpleger zijn geweest, leidde een zwervend bestaan en was drugsverslaafd. Hij vertelt dat hij vorig jaar na een periode van dertien jaar abstinentie, is teruggevallen in cocaïnegebruik. Betrokkene woont in een huurwoning welke al lange tijd op het punt staat om gesloopt te worden. Hij heeft een langdurig conflict met zijn buurman. (…) Betrokkene stond bovenaan de lijst om te verhuizen naar een andere woning. Gelet op de aangetroffen harddrugs in de woning, gaan deze regelingen niet door (…) Betrokkene heeft geen vervangende huisvesting.
Betrokkene heeft geen zinvolle dagbesteding en is verslaafd aan cocaïne en cannabis. Zijn verslaving is direct gerelateerd aan een deel van de ten laste gelegde feiten. Betrokkene heeft een contactverbod jegens aangeefster. De verhalen van betrokkene en aangeefster over hun relatie komen niet overeen: betrokkene stelt dat sprake was van een relatie, de aangeefster ontkent dit. Reclassering Inforsa acht het zorgelijk dat betrokkene aangeeft dat hij nog gevoelens koestert voor de aangeefster. Hij stelt echter geen contact meer met haar te willen.
Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld tot hoog. Het risico op letsel wordt ingeschat als gemiddeld. Het risico op het onttrekken aan de voorwaarden kan niet worden ingeschat.
Bij een veroordeling wordt een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden geadviseerd: een meldplicht bij reclassering Inforsa, ambulante behandeling door het Forensisch Ambulante Zorgteam (FAZ), begeleid wonen of maatschappelijke opvang, dagbesteding, meewerken aan middelencontrole, een contactverbod met [slachtoffer] en een locatieverbod (met elektronische monitoring).
Ook is acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 9 april 2025. Hieruit blijkt dat verdachte recent niet is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Oriëntatiepunten voor straftoemeting
Bij het bepalen van de straf is ook gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting die de rechtbanken onderling hebben afgesproken (LOVS). Het oriëntatiepunt voor het aanwezig hebben van harddrugs bij een gewicht tussen 1500 en 2000 gram is een gevangenisstraf van 7 maanden. Ook het oriëntatiepunt voor zware mishandeling met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) is een gevangenisstraf van 7 maanden. De oriëntatiepunten voor het aanwezig hebben van softdrugs en een alarmpistool wijzen op een geldboete.
Straf en maatregel
Gelet op de ernst van de feiten en de oriëntatiepunten had een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 14 maanden in de rede gelegen. De rechtbank ziet in de persoon van verdachte aanleiding om een deel van deze gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen en daaraan bijzondere voorwaarden te verbinden. Het voorwaardelijk deel dient als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Alles overziend wordt aan verdachte een gevangenisstraf opgelegd van 14 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Aan de proeftijd worden de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij reclassering Inforsa, ambulante behandeling door het Forensisch Ambulante Zorgteam (FAZ), verblijven in een instelling voor begeleid wonen, dagbesteding en meewerken aan middelencontrole verbonden.
De rechtbank vindt ook de oplegging van de maatregel van artikel 38v Sr in de vorm van een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer] en een locatieverbod voor de woonplaats van [slachtoffer] , te weten Avenhorn, passend en geboden. Het doel van deze maatregelen is beveiliging van de maatschappij en voorkoming van strafbare feiten. Uit het hiervoor genoemde rapport blijkt immers dat het gevaar van herhaling groot is en dat de reclassering het zorgelijk vindt dat betrokkene nog gevoelens koestert voor het slachtoffer. De rechtbank zal deze maatregel opleggen voor een periode van 2 jaar.
De rechtbank acht de controle op de naleving van het locatieverbod door middel van elektronische monitoring, nadat verdachte zijn gevangenisstraf heeft uitgezeten, niet proportioneel.
Dadelijke uitvoerbaarheidNu er, gezien het rapport van de reclassering, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt en/of dat hij opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam voor een persoon en/of dat verdachte zich belastend zal gedragen jegens het slachtoffer, zal de rechtbank bevelen dat de 38v maatregel en de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.

8.Beslag

Onder verdachte zijn voorwerpen in beslag genomen die staan vermeld in de beslaglijst in bijlage III.
8.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft verzocht om items 4 tot en met 28 te onttrekken aan het verkeer. Op de inbeslaggenomen geldbedragen (items 1 tot en met 3) is conservatoir beslag gelegd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Onttrekking aan het verkeer
Op de beslaglijst staan middelen die op lijst I en II van de Opiumwet staan vermeld of hierop gelijken (items 7 tot en met 23 en 28), een alarmpistool (item 6), hulzen (items 4 en 5), een boksbeugel (item 24), een weegschaal (item 25), gripzakjes (item 26) en enveloppen (item 27). Nu met betrekking tot deze voorwerpen het onder feit 1, 2 of 4 bewezen geachte is begaan, danwel deze voorwerpen zijn aangetroffen in het onderzoek naar de misdrijven waarvan verdachte wordt verdacht, terwijl zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
Teruggave aan de verdachte en conservatoir beslag
Verder zijn er drie geldbedragen in beslag genomen (items 1, 2 en 3), waarvan de officier van justitie heeft medegedeeld dat hierop conservatoir beslag is gelegd. De rechtbank zal de teruggave van deze geldbedragen gelasten aan verdachte. Aangezien ook conservatoir beslag is gelegd op deze geldbedragen, zullen deze bedragen feitelijk niet aan de verdachte worden teruggegeven.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert in totaal € 8.559,68, waarvan € 1.559,68 aan vergoeding van materiële schade, € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade en € 2.000,- aan vergoeding van toekomstige schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1
Het standpunt van het Openbaar MinisterieDe officier van justitie heeft verzocht het gevorderde bedrag aan materiële en immateriële schade toe te wijzen en de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot toekomstige schade.
9.2
Het standpunt van de verdedigingDe raadsvrouw heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair is verzocht de vordering te matigen. De reiskosten moeten worden gematigd tot een bedrag van € 85,50, omdat de afstand tussen de woning van de benadeelde partij en het ziekenhuis in totaal 20 kilometer is. De kostenpost van huishoudelijke hulp kan niet worden toegewezen omdat deze niet is onderbouwd. Ook de gevorderde immateriële schadevergoeding moet worden gematigd, gelet op de bedragen die in de smartengeldgids worden genoemd. Tot slot is verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot toekomstige schade.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 6 primair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Ten aanzien van de reiskosten volgt de rechtbank het standpunt van de raadsvrouw dat van een afstand van 20 kilometer moet worden uitgegaan in plaats van de in de vordering genoemde 68 kilometer. Anders dan de raadsvrouw, is de rechtbank van oordeel dat de reiskosten voor toekomstige ziekenhuisafspraken die al zijn ingepland kunnen worden begroot en toegewezen. De rechtbank gaat uit van de volgende berekening: 20 km x 22 ritten x 0.33 cent per km =
€ 145,20. Dit bedrag aan reiskosten wordt toegewezen. Het meer gevorderde wordt niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat de overige gevorderde materiële schadevergoeding niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Ten aanzien van de joggingbroek (€ 10,-) is onvoldoende komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het onder 6 primair bewezen verklaarde feit. Ten aanzien van de huishoudelijke hulp (€ 1.056,-) geldt dat ter zitting namens de benadeelde partij is aangegeven dat zij geen gebruik heeft gemaakt van betaalde huishoudelijke hulp. Hier kan, anders dan door de advocaat van de benadeelde partij is betoogd, dus ook geen forfaitaire vergoeding voor worden toegekend.
Immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 6 primair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar lichamelijke integriteit en de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank ook niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 5.000,-.
Toekomstige schadeDe benadeelde partij zal ten aanzien van de toekomstige gevorderde schade van € 2.000,- niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, nu nog niet vast staat dat deze is geleden.
ConclusieDe vordering zal in totaal worden toegewezen voor € 5.145,20, te vermeerderen met de wettelijke rente. De ingangsdatum voor de wettelijke rente bepaalt de rechtbank op 1 mei 2025, zijnde de datum van het vonnis, nu een deel van de schade in de periode vanaf 25 december 2024 tot aan de datum van het vonnis is geleden en een deel van de schade (de reiskosten naar het ziekenhuis) na de datum van het vonnis wordt geleden.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 6 primair bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 5.145,20 (vijfduizendhonderdvijfenveertig euro en twintig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36d, 36f, 38v, 38w, 57 en 302 Sr, de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder
3 en 5ten laste gelegde niet bewezen en
spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 4 en 6 primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van feit 4:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III.
Ten aanzien van feit 6 primair:
zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf
nietten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt alsbijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Inforsa op het adres Vlaardingenlaan 5 te Amsterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich gedurende de proeftijd van twee jaren onder behandeling zal stellen van het Forensisch Ambulante Zorgteam (FAZ) of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Hieronder kan ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
- gedurende de proeftijd van twee jaren verblijft in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- zich gedurende de proeftijd van twee jaren inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur;
- gedurende de proeftijd van twee jaren meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene en met welk controlemiddel wordt gecontroleerd;
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Legt op de
maatregel dat veroordeelde voor de duur van twee jarenop
geenenkele wijze – direct of indirect –
contact zal opnemen, zoeken of hebbenmet
[slachtoffer](geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende op het adres [adres] ).
Legt op
de maatregel dat veroordeelde voor de duur van twee jarenzich niet zal bevinden in de plaats Avenhorn.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan deze maatregelen wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 7 (zeven) dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 (zes) maanden. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregelen niet op.
Beveelt dat de op grond van artikel 38v opgelegde maatregelen,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • Item 4, zijnde 1 STK huls, PL1300-2024260555-G6575326;
  • Item 5, zijnde 3 STK huls, PL1300-2024260555-G6575318;
  • Item 6, zijnde 1 STK pistool, PL1300-2024260555-G6575315;
  • Item 7, zijnde 77 STK verdovende middelen, PL1300-2024260555-6575314;
  • Item 8, zijnde 750 STK verdovende middelen groen, merk: Kamagra, PL1300-2024260555-6575320;
  • Item 9, zijnde 197 STK verdovende middelen 3mmc, PL1300-2024260555-6575319;
  • Item 10, zijnde 690 STK verdovende middelen, paars, merk: shadow, PL1300-2024260555-6575321;
  • Item 11, zijnde 1.940 STK verdovende middelen diazepam, PL1300-2024260555-6575327;
  • Item 12, zijnde 1 STK verdovende middelen paars, PL1300-2024260555-6575329;
  • Item 13, zijnde 1 STK verdovende middelen 4mmc, PL1300-2024260555-6575330;
  • Item 14, zijnde 172 STK verdovende middelen groen, merk: xtc, PL1300-2024260555-6575331;
  • Item 15, zijnde 1 STK verdovende middelen ghb, PL1300-2024260555-6575332;
  • Item 16, zijnde 1 STK verdovende middelen mdma, PL1300-2024260555-6575334;
  • Item 17, zijnde 1 STK verdovende middelen ketamine, PL1300-2024260555-6575335;
  • Item 18, zijnde 45 STK verdovende middelen bruin, PL1300-2024260555-6575339;
  • Item 19, zijnde 1 STK verdovende middelen hasjiesj, PL1300-2024260555-6575340;
  • Item 20, zijnde 1 STK verdovende middelen henneptoppen, PL1300-2024260555-6575345;
  • Item 21, zijnde 1 STK verdovende middelen amfetamine, PL1300-2024260555-6575343;
  • Item 22, zijnde 1 STK verdovende middelen xtc, PL1300-2024260555-6575347;
  • Item 23, zijnde 1 STK verdovende middelen hennep, PL1300-2024260555-6575349;
  • Item 24, zijnde 1 STK boksbeugel, PL1300-2024260555-6575348;
  • Item 25, zijnde 2 STK Weegschaal, PL1300-2024260555-6575351;
  • Item 26, zijnde 1 STK gripzakjes, PL1300-2024260555-6575354;
  • Item 27, zijnde 1.500 STK Enveloppe, PL1300-2024260555-6575307;
  • Item 28, zijnde 612 gram verdovende middelen 4MMC, PL1300-2024260555-G6575314.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
  • Item 1, zijnde € 100,00, PL1300-2024260555-G6575984;
  • Item 2, zijnde € 100,00, PL1300-2024260555-G6575989;
  • Item 3, zijnde € 300,00, PL1300-2024260555-G6575992.
Ten aanzien van de benadeelde partijWijst de vordering van
de benadeelde partij [slachtoffer]toe tot een bedrag van € 145,20 (honderdvijfenveertig euro en twintig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 mei 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 5.145,20 (vijfduizendhonderdvijfenveertig euro en twintig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 mei 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.H.E. van der Pol, voorzitter,
mrs. M.C.H. Broesterhuizen en N. Versteeg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 mei 2025.