ECLI:NL:RBAMS:2025:2744

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 mei 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
02.164582.24 (A) en 09.010286.25 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal en oplichting van bejaarden door middel van babbeltrucs

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 mei 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een netwerk dat zich richtte op diefstallen en oplichting van (hoog)bejaarde slachtoffers. De verdachte en zijn mededaders maakten gebruik van babbeltrucs om geld, sieraden en andere waardevolle goederen van kwetsbare ouderen te stelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 maart tot en met 2 juni 2024 samen met anderen op grote schaal deze misdrijven heeft gepleegd. De slachtoffers werden vaak gebeld door iemand die zich voordeed als medewerker van de bank of politie, en onder valse voorwendselen werden zij overgehaald om hun bankpassen en andere waardevolle spullen af te geven. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan meerdere feiten, waaronder diefstal door twee of meer verenigde personen, oplichting en het voorhanden hebben van wapens. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 295 dagen, waarvan een deel voorwaardelijk, en een werkstraf van 120 uur. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan verschillende benadeelde partijen, waaronder banken en individuele slachtoffers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummers: 02.164582.24 (A) en 09.010286.25 (B)
Parketnummer vordering tul: 13.009892.23
Datum uitspraak: 1 mei 2025
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaken tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2006,
wonende op het adres [adres 1] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 april 2025.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid maar dienen strafvorderlijk gezien tezamen als één zaak te worden beschouwd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C. de Pagter en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N. El Farougui, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door
[medewerkster Raad voor de Kinderbescherming] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad),
[medewerkster Jeugdbescherming Regio Amsterdam] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA), en de begeleider van verdachte bij Boomerang Zorg, [begeleider Boomerang Zorg] naar voren is gebracht.
Daarnaast is aanwezig mr F. Dubbeling, optredend namens de benadeelde partijen
[persoon 1] , [persoon 2] , [persoon 3] en [persoon 4] . Namens de benadeelde partij de ING-bank is aanwezig [persoon 5] .

2.Tenlasteleggingen

Aan verdachte is ten laste gelegd – na wijziging ter terechtzitting in beide zaken – dat
in zaak A:
1
hij in de periode op of omstreeks 1 maart 2024 tot en met 2 juni 2024 te Amsterdam
en/of te Joure (De Fryske Marren), Gorredijk (Opsterland), Appelscha
(Oostellingwerf), Breda, Terheijden (Drimmelen), Wagenberg, Voorschoten, Heemskerk,
Nieuw-Vennep (Haarlemmermeer), Leidschendam (Leidschendam-Voorburg),
Alphen aan de Rijn, Pijnacker (Pijnacker-Nootdorp), Den Haag, Hoogmade (Braassem), Maarssen (Stichtse Vecht), Vleuten (Utrecht), Utrecht, Zeist, Rijsbergen, Meppel en/of Groningen , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, geld, sieraden, telefoons, postzegelboeken en/of bankpassen (met pincodes),
in elk geval enige goederen die geheel of ten dele aan
- [persoon 6] ,
- [persoon 7] ,
- [persoon 8] ,
- [persoon 1] ,
- [persoon 2] ,
- [persoon 9] ,
- [persoon 10] ,
- [persoon 11] ,
- [persoon 12] ,
- [persoon 13] ,
- [persoon 14] ,
- [persoon 15] ,
- [persoon 3] ,
- [persoon 16] ,
- [persoon 17] ,
- [persoon 18] ,
- [persoon 19] ,
- [persoon 4] en/of
- [persoon 20] ,
in elk geval aan een ander toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die/de weg te nemen geld, sieraden en/of bankpassen onder zijn bereik te brengen door middel van een valse sleutel, een valse order of door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid of door listige kunstgrepen of door een samenweefsel van verdichtsels door
- voornoemde personen te benaderen onder de namen [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] en/of [naam 7] van de fraudehelpdesk van de bank, althans onder de hoedanigheid als medewerker van een bank en/of onder de hoedanigheid als politieagent,
- voornoemde personen mede te delen dat er geld was afgeschreven en/of gepoogd werd af te schrijven van hun rekening naar andere (Duitse) rekeningen en/of te zeggen dat er inbrekers actief zijn en dat er om die reden bankpassen geblokkeerd moeten worden en/of vernieuwd moeten worden en/of waardevolle goederen gescand en/of meegenomen moeten worden om veilig te stellen en/of voor de verzekering,
- voornoemde personen te vragen naar de pincode(s) en/of te vragen om de pincode(s) in te spreken,
- voornoemde personen mede te delen dat een collega zal langskomen om de zaak op te lossen en/of de goederen op te halen en/of veilig te stellen en/of daarbij de (controle)code ‘511’ en/of ‘5711’ te noemen,
- daarbij te vragen om deze goederen klaar te leggen en/of in een tas te stoppen,
- zich (vervolgens) naar de woning van die voornoemde personen te begeven en/of zich te melden en/of de (controle)code te noemen,
- voornoemde personen te helpen om de voornoemde goederen te verzamelen en/of de goederen in ontvangst te nemen en/of mee te nemen en/of
- geld te pinnen met de opgehaalde bankpassen en/of verkregen pincode(s) en/of
- met gebruikmaking van de telefoon van voornoemde personen pintransacties te verrichten en/of het pinlimiet te verhogen en/of het kredietlimiet te verhogen.
2
hij op of omstreeks 10 juni 2024 te Amsterdam, althans in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een omgebouwd alarmpistool naar een scherp schietend pistool van het merk Bruni, type 315 auto en/of een wapen van categorie III, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een alarmpistool van het merk Kimar, type 92 Auto, kaliber 9 mm knal voorhanden heeft gehad;
3
hij in of omstreeks de periode 25 februari 2024 tot en met 10 juni 2024 te Amsterdam, althans in Nederland, een of meer stoffen, voorwerpen en/of gegevens, te weten
persoonsgegevens en/of adresgegevens en/of (bijbehorende)telefoonnummers en/of (bijbehorende) bankrekeningnummers en/of (bijbehorende e-mailadressen), namelijk dataset(s) van natuurlijke personen en/of rechtspersonen op een laptop Huawei (goednr. 818924) en/of een telefoon Samsung (goednr. 819132) heeft vervaardigd, heeft ontvangen, zich heeft verschaft, heeft verkocht, heeft overgedragen, heeft verworven, heeft vervoerd, heeft ingevoerd, heeft uitgevoerd, heeft verspreid, anderszins ter beschikking heeft
gesteld en/of voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist dat die bestemd waren tot het plegen van een der in de artikelen 226, eerste lid, onderdelen 2° tot en met 5°, 231,
eerste lid, 231a, eerste lid, 231b en 232, eerste lid, omschreven misdrijven dan wel een der misdrijven omschreven in de artikelen 310, 311, 312, 317, 321 en 326 van het Wetboek van Strafrecht terwijl dit feit betrekking had op de verkrijging van een niet-contant betaalinstrument;
subsidiair:
hij in of omstreeks de periode 25 februari 2024 tot en met 10 juni 2024 te Amsterdam, althans in Nederland, niet-openbare gegevens, te weten persoonsgegevens en/of adresgegevens en/of (bijbehorende)telefoonnummers en/of (bijbehorende) bankrekeningnummers en/of (bijbehorende e-mailadressen), namelijk dataset(s) van natuurlijke personen en/of rechtspersonen op een laptop Huawei (goednr. 818924) en/of een telefoon Samsung (goednr. 819132) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad (sub a)
terwijl hij, verdachte, ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen van deze gegevens wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze door misdrijf waren verkregen.
In zaak B:
1
hij, op of omstreeks 4 maart 2024 te De Zilk, gemeente Noordwijk, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [persoon 21] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten sieraden en/of goud- en zilverwaar en/of bankpassen (met pincodes), in elk geval enige goederen die geheel of ten dele aan die [persoon 21] in elk geval aan een ander toebehoorden door:
-die [persoon 21] (meermalen) te benaderen onder de namen [naam 8] en/of [naam 9] medewerker(s) van de ING bank en/of de verzekering, althans onder de hoedanigheid als medewerker van een bank en/of onder de hoedanigheid als verzekeringsmedewerker en/of onder de hoedanigheid als politieagent,
-die [persoon 21] – zakelijk weergegeven – mede te delen dat er geld was afgeschreven en/of gepoogd werd af te schrijven van hun rekening naar andere rekeningen en/of te zeggen dat er oplichters actief zijn en dat er om die reden goud en/of goederen uit de kluis meegenomen moet worden om veilig te stellen en/of een lijst te maken,
-zich (vervolgens) (meermalen) naar die woning van die [persoon 21] te begeven en/of zich te melden en/of
-die [persoon 21] te helpen om de voornoemde goederen te verzamelen en/of de goederen in ontvangst te nemen en/of mee te nemen;
2
hij, op één of meer tijdstippen op of omstreeks 4 maart 2024 te Nieuw-Vennep en/of
Amsterdam, gemeente Haarlemmermeer en/of gemeente Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag (te weten in totaal 1.919,00 euro), in elk geval enig geldbedrag, dat geheel of ten dele aan [persoon 21] in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen geldbedrag onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een pinpas tot het gebruik waarvan hij niet gerechtigd was en (de bijbehorende) pincode van die [persoon 21] , door meerdere malen, althans eenmaal een of meerdere geldbedragen bij een of meerdere pinautomaten te pinnen en/of bij een of meerdere winkels een of meerdere goederen aan te schaffen;
3
hij, op of omstreeks 4 maart 2024 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer (van) een (gestolen) pinpas en/of (waardevolle) (aangekochte) spullen, althans een of meer voorwerpen
Sub b
-heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
-gebruik heeft gemaakt,
Terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat/die voorwerp(en) onmiddellijk afkomstig was/waren uit enig misdrijf.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

De officier van justitieheeft naar voren gebracht dat verdachte zich in vereniging met anderen op grote schaal schuldig gemaakt aan gekwalificeerde diefstal van grote hoeveelheden waardevolle sieraden, geld en bankpassen en een oplichting, steeds door middel van babbeltrucs. Van verdachte zijn – met uitzondering van de feiten gepleegd bij aangevers [persoon 16] en [persoon 19] – camerabeelden als hij met de weggenomen pinpassen geld aan het opnemen is of goederen aan het afrekenen is. De diefstallen zijn allemaal gepleegd met dezelfde modus operandi en alle in de zaken A en B tenlastegelegde feiten kunnen wettig en overtuigend bewezen worden.
De raadsvrouwheeft zich wat betreft de feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met uitzondering van de aangiftes van [persoon 16] en [persoon 19] zoals in zaak A onder feit 1 tenlastegelegd. Deze diefstallen kunnen niet bewezen worden omdat er naast de aangiftes geen steunbewijs voorhanden is.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Modus operandi van de diefstallen en oplichting
In de periode van 1 maart tot en met 2 juni 2024 hebben meerdere diefstallen en een oplichting plaatsgevonden waar de daders met een zogenaamde ‘babbeltruc’ door het hele land bankpassen, pincodes, waardevolle sieraden of andere goederen van de slachtoffers, veelal (hoog)bejaarde personen, afhandig hebben gemaakt. De slachtoffers werden gebeld door een persoon die zich voordeed als medewerker van de fraudehelpdesk van de bank. De valse naam die deze persoon gebruikte, is in veel van de onderhavige zaken gebruikt. De slachtoffers werd verteld dat geld van hun bankrekening was afgeschreven of dat werd gepoogd geld van hun bankrekening over te maken. De persoon aan de telefoon vertelde de slachtoffers dat er iemand van de politie in burger naar de woning zou komen om de bankpas(sen), pincodes en andere waardevolle spullen mee te nemen zodat de spullen op het politiebureau gescreend konden worden. Daarna zouden de spullen worden teruggegeven aan de slachtoffers. Kort na de afgifte van deze goederen werden met de weggenomen pinpassen geld opgenomen en/of betalingen verricht bij verschillende winkels. De spullen werden niet teruggegeven.
Verdachte heeft in zijn verhoren bij de politie op 15 augustus 2024 en 28 oktober 2024 en ook ter terechtzitting bekend dat hij een rol heeft gespeeld bij alle tenlastegelegde diefstallen en oplichting, met uitzondering van de diefstallen bij aangeefsters [persoon 16] en [persoon 19] . Verdachte kan zich niet herinneren dat hij bij die laatstgenoemde babbeltrucs betrokken is geweest.
Diefstal in vereniging en medeplegen oplichting
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat er steeds twee, drie of vier personen betrokken waren bij het uitvoeren van de babbeltruc. De samenstelling van de groep wisselde. Verdachte werd met de auto naar de woningen van de slachtoffers gebracht, soms reed verdachte zelf. Van tevoren werd er gebeld naar het slachtoffer waarna verdachte en/of zijn mededaders de pinpas, pincode en andere goederen bij het slachtoffer ophaalde(n) om vervolgens met de pinpas geld te pinnen en/of goederen te kopen.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen bewezen kan worden verklaard als vast is komen te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handeling heeft verricht. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte moet wel van voldoende gewicht zijn.
De rechtbank is van oordeel dat bij de uitvoering van alle diefstallen en de oplichting in alle zaken sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de daders.
De wijze waarop de feiten hebben plaatsgevonden vereisen een planmatige aanpak, een intensieve samenwerking, nauw contact en een duidelijke afstemming tussen de betrokken personen.
Gelet op alle afzonderlijke bewijsmiddelen in beide zaken en de modus operandi komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte als medepleger kan worden aangemerkt in nagenoeg alle tenlastegelegde feiten.
Partiële vrijspraak
De betrokkenheid van verdachte kan niet worden vastgesteld ten aanzien van de slachtoffers [persoon 16] en [persoon 19] .
Uit het onderzoek naar de gepleegde diefstal bij [persoon 16] blijkt dat aangeefster op 2 juni 2024 meerdere keren door de onder verdachte inbeslaggenomen Samsung telefoon is gebeld. Echter niet kan worden vastgesteld of verdachte deze telefoon ook op 2 juni 2024 in zijn bezit had en de persoon is geweest die [persoon 16] heeft gebeld. Verdachte heeft verklaard dat anderen ook wel met zijn telefoon belden en verder blijkt nergens uit dat het verdachte was die op dat moment belde. Het door [persoon 16] opgegeven signalement is te algemeen om daar de conclusie aan te kunnen verbinden dat verdachte bij deze diefstal betrokken is geweest.
Aangeefster [persoon 19] heeft verklaard dat een man met een donkere huidskleur voor haar deur heeft gestaan. Dit signalement komt niet overeen met het signalement van verdachte. Het enige wat overeenkomt is de modus operandi en dat is te weinig om tot een bewezenverklaring te kunnen komen aangezien de groep kennelijk functioneerde in een wisselende samenstelling.
De rechtbank zal verdachte van deze twee diefstallen vrijspreken.
Leads op de telefoon en de laptop van verdachte
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de bestanden met persoonsgegevens en de belscripts die op zijn telefoon en op zijn laptop zijn aangetroffen, heeft gebruikt voor de babbeltrucs. Een andere persoon beheerde de bestanden, volgens verdachte. De
Censor bleep-appheeft hij zelf op zijn telefoon geïnstalleerd.
De rechtbank stelt vast dat het bij de aangetroffen bestanden met combinaties van persoonsgegevens, NAW-gegevens, telefoonnummers, emailadressen en bankgegevens naar zijn aard om niet-openbare gegevens gaat. Het is duidelijk niet de bedoeling dat de combinatie van deze gegevens openbaar is. Zeker niet in de aantallen zoals op de telefoon van verdachte zijn gevonden. Deze gegevens waren bestemd voor het plegen van strafbare feiten, verdachte heeft die voorhanden gehad en wist ervan. Dat maakt dat de rechtbank dit feit bewezen acht.
De rechtbank acht ook de overige feiten – het voorhanden hebben van een omgebouwd alarmpistool en een alarmpistool (zaak A, feit 2), de diefstal met een valse sleutel en het witwassen (zaak B, feit 2 en 3), bewezen. Verdachte heeft deze feiten ook bekend.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
In zaak A:
feit 1:
in de periode 1 maart 2024 tot en met 2 juni 2024 te Amsterdam, Joure (Fryske Marren), Gorredijk (Opsterland), Appelscha (Oostellingwerf), Breda, Terheijden (Drimmelen), Wagenberg, Voorschoten, Heemskerk, Nieuw-Vennep (Haarlemmermeer), Leidschendam (Leidschendam-Voorburg), Alphen aan den Rijn, Pijnacker (Pijnacker-Nootdorp), Den Haag, Hoogmade, Maarssen (Stichtse Vecht), Vleuten (Utrecht), Utrecht, Zeist, Rijsbergen, tezamen en in vereniging met anderen, geld, sieraden, telefoons, postzegelboeken en bankpassen met pincodes, toebehorende aan
- [persoon 6] ,
- [persoon 7] ,
- [persoon 8] ,
- [persoon 1] ,
- [persoon 2] ,
- [persoon 9] ,
- [persoon 10] ,
- [persoon 11] ,
- [persoon 12] ,
- [persoon 13] ,
- [persoon 14] ,
- [persoon 15] ,
- [persoon 3] ,
- [persoon 17] ,
- [persoon 18] ,
- [persoon 4] en
- [persoon 20] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en dat weg te nemen geld en die sieraden en bankpassen onder zijn bereik te brengen door middel van een valse sleutel en door het aannemen van een valse hoedanigheid door
-voornoemde personen te benaderen onder de namen [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] en [naam 7] van de fraudehelpdesk van de bank,
-voornoemde personen mede te delen dat er geld was afgeschreven of gepoogd werd af te schrijven van hun rekening naar andere Duitse rekeningen of te zeggen dat er inbrekers actief zijn en dat er om die reden bankpassen geblokkeerd moeten worden of vernieuwd moeten worden of waardevolle goederen gescand en meegenomen moeten worden om veilig te stellen en voor de verzekering,
-voornoemde personen te vragen naar de pincodes of te vragen de pincodes in te spreken,
-voornoemde personen mede te delen dat een collega zal langskomen om de zaak op te lossen en de goederen op te halen en veilig te stellen en daarbij de controlecode ‘511’ of ‘5711’ te noemen,
-daarbij te vragen om deze goederen klaar te leggen of in een tas te stoppen,
-zich vervolgens maar de woning van die voornoemde personen te begeven en zich te melden en de controlecode te noemen,
-voornoemde personen te helpen om de voornoemde goederen te verzamelen en de goederen in ontvangst te nemen en mee te nemen en
-geld te pinnen met de opgehaalde bankpassen en verkregen pincodes en
-met gebruikmaking van de telefoon van voornoemde personen pintransacties te verrichten en/of de pinlimiet te verhogen.
Feit 2:
op 10 juni 2024 te Amsterdam, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
-een omgebouwd alarmpistool naar een scherp schietend pistool van het merk Bruni, type 315 auto en
een wapen van categorie III, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten
-een alarmpistool van het merk Kima, type 92 auto, kaliber 9 mm knal,
voorhanden heeft gehad.
Feit 3:
in de periode 25 februari 2024 tot en met 10 juni 2024 te Amsterdam, gegevens, te weten persoonsgegevens en adresgegevens en bijbehorende bankrekeningnummers en bijbehorende e-mailadressen, namelijk datasets van natuurlijke personen en rechtspersonen op een laptop Huawei (goednr. 818924) en een telefoon Samsung (goednr. 819132) heeft verworven en voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist dat die bestemd waren tot het plegen van een van de in de artikelen 310, 311, 312, 317, 321, en 326 van het Wetboek van Strafrecht terwijl dit feit betrekking had op de verkrijging van een niet-contant betaalinstrument.
In zaak B:
feit 1:
op 4 maart 2024 te De Zilk, gemeente Noordwijk, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [persoon 21] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten sieraden en goud- en zilverwaar en een bankpas, die aan die [persoon 21] toebehoorden door:
-die [persoon 21] te benaderen onder de namen [naam 8] en [naam 9] medewerkers van de ING bank en/of de verzekering, en onder de hoedanigheid als politieagent,
-die [persoon 21] – zakelijk weergegeven – mede te delen dat er geld was afgeschreven en te zeggen dat er oplichters actief zijn en dat er om die reden goud en/of goederen meegenomen moet worden om veilig te stellen en een lijst te maken,
-zich vervolgens meermalen naar die woning van die [persoon 21] te begeven en zich te melden en
-de goederen in ontvangst te nemen en mee te nemen;
Feit 2:
op tijdstippen op 4 maart 2024 te Nieuw-Vennep en Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, een geldbedrag, te weten 1.919,00 euro, toebehorende aan [persoon 21] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders het weggenomen geldbedrag onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een pinpas tot het gebruik waarvan hij niet gerechtigd was en de bijbehorende pincode van die [persoon 21] , door een geldbedrag bij een pinautomaat te pinnen en bij een winkel goederen aan te schaffen.
Feit 3:
op 4 maart 2024 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, van een gestolen pinpas gebruik heeft gemaakt en waardevolle aangekochte spullen voorhanden heeft gehad,
terwijl hij, verdachte, wist, dat die voorwerpen onmiddellijk afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

6.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen en maatregel

De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar in zaak A onder de feiten 1, 2 en 3 en in zaak B onder de feiten 1, 2 en 3 primair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Hierbij dienen de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden te worden opgelegd. De vordering tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling dient te worden toegewezen nu verdachte zich binnen de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan het plegen van nieuwe strafbare feiten.
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis niet is gerecidiveerd en gemotiveerd is om aan zijn toekomst te werken. Verdachte beseft dat er werk aan de winkel is.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van onder meer een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte is betrokken geweest bij een netwerk dat zich in een periode van enkele maanden heeft beziggehouden met diefstallen en oplichting van (hoog)bejaarde slachtoffers. Verdachte en zijn mededaders hebben misbruik gemaakt van de kwetsbaarheid van de slachtoffers, die vanwege hun hoge leeftijd en fysieke beperkingen afhankelijk zijn van de hulp van anderen. Verdachte en zijn mededaders hebben zich voorgedaan als medewerkers van de bank en als politieagent in burger. Zij deden voorkomen dat er door anderen werd geprobeerd geld van de bankrekeningen van de slachtoffers te halen, hielden de slachtoffers lang aan de telefoon en vertelden de slachtoffers dat zij verdere fraude konden voorkomen. Zij wonnen hiermee het vertrouwen van de slachtoffers. Met een listig verhaal werden vervolgens met behulp van een eerder telefonisch gegeven ‘verificatiecode’ de bankpassen en andere waardevolle goederen opgehaald aan de deur van de slachtoffers (veelal sieraden, soms ook van overleden echtgenoten, maar ook foto’s van dierbaren en postzegelverzamelingen). Verdachte en zijn medeverdachten hebben zonder enig mededogen en met alleen eigen financieel gewin voor ogen gehandeld, door de slachtoffers keer op keer bankpassen en waardevolle spullen te laten inpakken en die mee te geven aan hen. Vrijwel direct daarna hebben verdachte en zijn mededaders meerdere keren forse geldbedragen gepind en betalingen verricht. Verdachte vervulde een onmisbare schakel in het geheel en ondanks dat hij, zoals blijkt uit zijn strafblad, eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, is hij hier gewoon mee doorgegaan. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
Uit de vorderingen van de benadeelde partijen blijkt dat zij bijna allemaal zeer geëmotioneerd zijn over wat hen is overkomen, dat zij angstig zijn geworden en hun vertrouwen in de medemens hebben verloren. De slachtoffers zijn in hun eigen woning bestolen terwijl dat juist een plek is waar je je veilig moet kunnen voelen, zeker als je niet zo vaak meer buiten de deur kan komen.
Tot slot heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van twee alarmpistolen en het witwassen van geld door met een gestolen bankpas geld te pinnen.
Persoonlijke omstandigheden en de persoon van verdachte
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het rapport van de Raad van 16 april 2025 en de evaluatie van JBRA van 27 maart 2025.
De Raad heeft geadviseerd verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf en voorwaardelijke detentiestraf op te leggen. Verdachte is in de basis een talentvolle en sociale jongen die in een neerwaartse spiraal terecht is gekomen en aansluiting heeft gezocht bij de verkeerde personen. Het lijkt erop dat verdachte de goede weg terug in is geslagen. De Raad acht het niet wenselijk als verdachte vast komt te zitten.
JBRA heeft naar voren gebracht dat er begin dit jaar een aantal incidenten hebben plaatsgevonden. Na een aantal gesprekken met verdachte kan vastgesteld worden dat het contact is hersteld en gezien wordt dat verdachte gemotiveerd is om te beginnen met werken en te starten met een nieuwe opleiding.
De rechtbank overweegt als volgt.
In beginsel is jeugddetentie een passende reactie op wat verdachte heeft gedaan. De rechtbank moet, naast het aspect van vergelding, bij het bepalen van de straf ook rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het pedagogisch effect van de straf, omdat verdachte minderjarig is. De begeleiding van verdachte in het kader van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis is niet vlekkeloos verlopen, maar er is wel sprake van een positieve ontwikkeling sinds de meest recente schorsing van de voorlopige hechtenis. Verdachte heeft tijdens de zitting spijt betuigd, en zich daarbij ook gericht tot de aanwezige benadeelde partijen.
Het opleggen van een jeugddetentie waarvan het onvoorwaardelijk deel langer is dan de voorlopige hechtenis, zal tot gevolg hebben verdachte niet kan beginnen met werken en starten met een nieuwe opleiding. Dat die ontwikkeling zou worden doorkruist is niet in het belang van verdachte maar met name ook niet in het belang van de maatschappij, omdat daar geen positief effect op het recidiverisico van valt te verwachten. De rechtbank zal daarom bepalen dat het onvoorwaardelijk deel van de op te leggen jeugddetentie gelijk is aan het voorarrest. Aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen jeugddetentie zal de rechtbank de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden, omdat zij acht dat die in het belang van verdachte en zijn verdere ontwikkeling zijn en van deze maatregelen kan worden verwacht dat zij recidive beperkend zullen zijn. Om daarnaast ook recht te doen aan de ernst van de feiten zal de rechtbank verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf van na te noemen duur opleggen.

10.De benadeelde partijen

In het algemeen overweegt de rechtbank met betrekking tot de vorderingen van de twee banken dat ingevolge het overzichtsarrest van de Hoge Raad met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij (ECLI:NL:HR:2019:793) de schade die ABN AMRO en de ING-bank hebben geleden aan te merken is als rechtstreekse schade.
Daarnaast zal de rechtbank geen schadevergoedingsmaatregel opleggen bij toe te wijzen vorderingen van de ABN AMRO en de ING-bank. Deze maatregel is er om natuurlijke personen te ontlasten bij de inning van schadevergoeding. Een rechtspersoon, en zeker een bank, mag geacht worden zelf de wegen te kennen om een vordering te incasseren. De rechtbank ziet geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken.
ABN AMRO
ABN AMRO vordert als schadeloosstelling voor de aan de slachtoffers [persoon 17] , [persoon 22] en [persoon 2] uitbetaalde vergoedingen respectievelijk
€ 2.198,-, € 820,- en € 7.718- aan materiële geleden schade en een
bedrag van € 320,- aan onderzoekskosten. Alles met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitieacht de vordering hoofdelijk toewijsbaar, met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, minus het bedrag van het slachtoffer [persoon 22] omdat deze persoon niet op de tenlastelegging voorkomt.
De raadsvrouwheeft verzocht de benadeelde partij primair niet-ontvankelijk te verklaren
omdat er geen sprake is van rechtstreekse schade. Subsidiair sluit de raadsvrouw zich aan bij
het standpunt van de officier van justitie wat betreft de kosten van aangever [persoon 22] .
Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht niet de schadevergoedingsmaatregel op te leggen
omdat van een rechtspersoon verwacht mag worden de wegen te kennen hoe de vordering
geïncasseerd kan worden.
De rechtbankheeft vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden
door het schadeloosstellen van de benadeelde partijen [persoon 17] en
[persoon 2] en de gemaakte onderzoekskosten. De rechtbank acht de gevraagde
posten hoofdelijk toewijsbaar, met de wettelijke rente vanaf het begin van de schade (19
november 2024). De benadeelde partij wordt wat betreft de post inzake [persoon 22]
niet-ontvankelijk verklaard omdat deze benadeelde partij niet op de tenlastelegging
voorkomt.
ING-bank
ING-bank vordert als schadeloosstelling voor de aan de slachtoffers [persoon 8] ,
[persoon 9] , [persoon 12] , [persoon 14] en [persoon 4] uitbetaalde vergoedingen respectievelijk € 500,-, € 1.000,-, € 1.000,-, € 1.310,- en € 1.000,-. Ook vordert de bank een bedrag van € 820,- aan onderzoekskosten. Alles met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitieacht de vordering was betreft de schadeloosstelling voor de uitbetalingen aan de slachtoffers toewijsbaar. Het gevraagde bedrag aan onderzoekskosten ziet op 7 dossiers en dat komt niet overeen met het aantal slachtoffers. De officier van justitie acht hiervoor een bedrag van € 600,- toewijsbaar.
De raadsvrouwheeft haar standpunt dat er geen sprake is van rechtstreekse schade dat de schadevergoedingsmaatregel niet moet worden opgelegd hier herhaald.
De rechtbankheeft vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het schadeloosstellen van de benadeelde partijen [persoon 8] , [persoon 9] ,
[persoon 12] , [persoon 14] en [persoon 4] . De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat een bedrag van € 600,- toewijsbaar is aan onderzoekskosten.
De bedragen zijn hoofdelijk toewijsbaar, met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade (31 oktober 2024).
De benadeelde partij wordt voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
[persoon 9]
De benadeelde partij [persoon 9] heeft een schade geleden van € 2.223,-. De verzekering heeft hiervan € 2.173,- vergoed. De resterende € 50,- valt onder het eigen risico van de benadeelde partij.
De officier van justitieheeft geen standpunt ingenomen over het eigen risico van de benadeelde partij.
De raadsvrouwheeft naar voren gebracht dat het bedrag aan eigen risico van € 50,- toegewezen kan worden.
De rechtbankheeft vastgesteld dat het bedrag betreffende het eigen risico niet is vergoed en acht dit bedrag hoofdelijk toewijsbaar met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade (8 maart 2024).
In het belang van [persoon 9] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
[persoon 19]
De benadeelde partij [persoon 19] vordert € 854,- (contant geld) en € 1.000,- (2 trouwringen) aan materiële schadevergoeding en € 2.000,- aan immateriële schadevergoeding, met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade (8 mei 2024) en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitieacht de vordering hoofdelijk toewijsbaar, met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouwheeft verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren nu zij vrijspraak heeft bepleit van dit feit. Subsidiair heeft zij verzocht het bedrag aan immateriële schadevergoeding te matigen tot ten hoogste € 500,-.
De rechtbankzal de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering verklaren nu de verdachte van de diefstal ten aanzien van dit slachtoffer wordt vrijgesproken.
[persoon 16]
De benadeelde partij [persoon 16] vordert € 450,- aan materiële schade (bankpas, contant geld en sieraden in een kistje), met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade (2 juni 2024) en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitieacht de vordering hoofdelijk toewijsbaar, met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouwheeft verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren nu zij vrijspraak heeft bepleit van dit feit.
De rechtbankzal de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering verklaren nu de verdachte van de diefstal ten aanzien van dit slachtoffer wordt vrijgesproken.
[persoon 2]
De benadeelde partij [persoon 2] vordert € 3.000,- (sieraden) aan materiële schadevergoeding en € 750,- aan immateriële schadevergoeding. met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade (7 maart 2024) en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitieacht de vordering hoofdelijk toewijsbaar, met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De raadsvrouw heeft verzocht de materiële schade niet-ontvankelijk te verklaren omdat enige onderbouwing ontbreekt. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsvrouw verzocht deze te matigen tot € 500,-.
De rechtbank overweegt dat vastgesteld kan worden dat van de benadeelde partij sieraden zijn afgenomen en dat daardoor schade is geleden. Dat de sieraden zijn weggenomen is door de verdediging niet betwist. Uit het schade-onderbouwingsformulier blijkt dat de benadeelde partij slechts een symbolisch bedrag voor de (gouden) sieraden vordert. De werkelijke waarde ligt aanzienlijk hoger dan de gevraagde € 3.000,-. De rechtbank acht het gevraagde bedrag redelijk en billijk en zal de vordering op dit punt hoofdelijk toewijzen. Ook de gevraagde immateriële schade komt voor vergoeding in aanmerking, met de wettelijke rente.
In het belang van [persoon 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
[persoon 1]
De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 3.000,- (sieraden) aan materiële schadevergoeding en € 750,- aan immateriële schadevergoeding. met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade (7 maart 2024) en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitieacht de vordering hoofdelijk toewijsbaar, met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De raadsvrouw heeft verzocht de materiële schade niet-ontvankelijk te verklaren omdat enige onderbouwing ontbreekt. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsvrouw verzocht deze te matigen tot € 500,-.
De rechtbank overweegt dat vastgesteld kan worden dat van de benadeelde partij sieraden zijn afgenomen en dat daardoor schade is geleden. Dat de sieraden zijn weggenomen is door de verdediging niet betwist. Uit het schade-onderbouwingsformulier blijkt dat de benadeelde partij slechts een symbolisch bedrag voor de sieraden vordert. De werkelijke waarde ligt aanzienlijk hoger dan de gevraagde € 3.000,-. De rechtbank acht het gevraagde bedrag redelijk en billijk en zal de vordering op dit punt hoofdelijk toewijzen. Ook de gevraagde immateriële schade (750 euro) komt voor vergoeding in aanmerking, met de wettelijke rente.
In het belang van [persoon 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
[persoon 13]
De benadeelde partij [persoon 13] vordert aan materiële schade € 1.000,-aan opgenomen geld bij de ING-bank, € 4,50 voor een nieuwe pinpas, € 2.000,- aan opgenomen geld bij de ASN-bank, € 4,99 een bedrag dat is gepind bij de Albert Heijn, € 10,-, € 984,79 voor de aanschaf van een nieuwe telefoon, € 140,- aan contant meegegeven geld, en € 3.000,- aan meegenomen sieraden, met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade (21 maart 2024) en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitieacht de vordering hoofdelijk toewijsbaar, met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De raadsvrouwheeft verzocht de post van € 1.000,- die bij de ING-bank is opgenomen af te wijzen omdat uit het bankafschrift blijkt dat dit bedrag een dag later, op 22 maart 2024 is opgenomen. De gevorderde € 10,- dient ook afgewezen te worden omdat dit bedrag ziet op een overboeking naar een familielid. Ten aanzien van de telefoon heeft de raadsvrouw verzocht rekening te houden met een afschrijvingspercentage. De post ‘sieraden’ is niet onderbouwd en de rechtbank heeft geen aanknopingspunten hier gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid.
De rechtbank
De rechtbank overweegt dat vastgesteld kan worden dat de benadeelde partij schade heeft geleden door alle goederen die zijn weggenomen en dat de pinpas is gestolen en dat daarmee geld is opgenomen.
Dat de goederen zijn weggenomen en dat er geld is opgenomen is door de verdediging ook niet betwist. Uit het schade-onderbouwingsformulier blijkt dat de benadeelde partij een symbolisch bedrag voor de sieraden vordert. De werkelijke waarde ligt aanzienlijk hoger dan de gevraagde € 3.000,-. De rechtbank acht ook de post van de opgenomen € 1.000,- bij de ING-bank toewijsbaar, ook al is de afschrijving van het bedrag kennelijk een dag later op het afschrift vermeld. Uit de aangifte (van 21 maart 2024) blijkt dat het bedrag al op 21 maart 2024 is weggenomen.. De post van € 10,- is naar het oordeel van de rechtbank niet toewijsbaar nu uit het bankafschrift blijkt dat dit bedrag is overgemaakt aan een familielid.
Uit de vordering blijkt dat de benadeelde partij een nieuwe telefoon heeft aangeschaft ter waarde van € 641,-. Volgens vaste jurisprudentie wordt er bij vergoedingen rekening gehouden met een afschrijving van 20%, wat betekent dat de rechtbank hiervoor een bedrag van € 513,- toewijsbaar acht. De rechtbank zal de vordering aan materiële schade hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van € 6.662,49.
De benadeelde partij wordt voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
In het belang van [persoon 13] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
[persoon 6]
De benadeelde partij [persoon 6] vordert aan materiële schade een bedrag van € 2.225,- voor de weggenomen sieraden (ringen), met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade (1 maart 2024) en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitieacht de vordering hoofdelijk toewijsbaar, met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De raadsvrouwheeft gesteld dat niet duidelijk is waarop het gevraagde bedrag is gebaseerd. Zij heeft verzocht het bedrag te matigen tot € 1.000,-.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden. Zij acht het gevraagde bedrag redelijk en billijk en zal de vordering hoofdelijk toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat het strafbare feit is gepleegd (1 maart 2024).
In het belang van [persoon 6] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
[persoon 11]
De benadeelde partij [persoon 11] heeft materiële schade geleden, die door de bank is vergoed. Wat betreft de immateriële geleden schade heeft de benadeelde partij de rechtbank verzocht een bedrag te bepalen.
De raadsvrouwheeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Het is niet duidelijk waar de benadeelde partij op doelt en er is geen enkel vertrekpunt om bij aan te sluiten.
De rechtbankacht het aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden. Zij zal aansluiten bij de andere vorderingen waar een immateriële schadevergoeding wordt gevorderd en een bedrag van € 750,- hoofdelijk toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat het strafbare feit is gepleegd (14 maart 2024).
In het belang van [persoon 11] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
[persoon 7]
De benadeelde partij [persoon 7] vordert aan materiële schade een bedrag van
€ 2.600,- voor het weggenomen contant geld. met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade (1 maart 2024) en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitieacht de vordering toewijsbaar, met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouwheeft de vordering niet betwist.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Vaststaat dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden nu er contant geld bij haar is weggenomen. De vordering is niet betwist. De rechtbank zal de vordering hoofdelijk toewijzen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
In het belang van [persoon 7] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
[persoon 3]
De benadeelde partij [persoon 3] vordert € 4.649,05 (weggenomen telefoon, geld en sieraden) aan materiële schadevergoeding en € 750,- aan immateriële schadevergoeding. met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade (8 mei 2024) en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitieacht de vordering hoofdelijk toewijsbaar, met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De raadsvrouwheeft de vordering niet betwist.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Vaststaat dat de benadeelde partij materiële en immateriële schade heeft geleden nu er contant geld is weggenomen. De vordering is niet betwist. De rechtbank zal de vordering hoofdelijk toewijzen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (8 mei 2024).
In het belang van [persoon 3] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
[persoon 4]
De benadeelde partij [persoon 4] vordert € 4.550,- (weggenomen geld) en € 51,68 (weggenomen telefoon) aan materiële schadevergoeding en € 750,- aan immateriële schadevergoeding. met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade (7 mei 2024) en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitieacht de vordering hoofdelijk toewijsbaar, met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De raadsvrouwheeft de vordering niet betwist.
Vaststaat dat de benadeelde partij materiële en immateriële schade heeft geleden nu er contant geld is weggenomen. De vordering is niet betwist. De rechtbank zal de vordering hoofdelijk toewijzen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (7 mei 2024).
In het belang van [persoon 4] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

11.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 27 september 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13-009892-23, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 22 februari 2024 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot onder meer één maand jeugddetentie, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, op 27 maart 2025 niet in persoon aan verdachte is uitgereikt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals hiervoor genoemd, acht de rechtbank het onwenselijk om de vordering toe te wijzen in de vorm van een jeugddetentie. De rechtbank zal daarom de opgelegde jeugddetentie omzetten in een werkstraf.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 47, 55, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 234, 311, 326, 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

13.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
in zaak A
onder feit 1
telkens diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, of door een samenweefsel van verdichtsels,
meermalen gepleegd;
onder feit 2:
telkens handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
onder feit 3:
gegevens voorhanden hebben wetende dat zij bestemd zijn tot het plegen van een misdrijf;
In zaak B:
onder feit 1 en 3 primair:
eendaadse samenloop van medeplegen van oplichting en witwassen.
onder feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 295 (tweehonderdvijfennegentig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
180 (honderdtachtig) dagen, van deze jeugddetentie
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Beveelt dat deze straf
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren onder de
algemenevoorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder de
bijzonderevoorwaarden dat de veroordeelde:
- zich zal houden aan de aanwijzingen van Jeugdbescherming;
- zal meewerken aan het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding in de vorm van naar school, stage of werk;
- zal meewerken aan behandeling van de Waag, dan wel andere hulpverlening/begeleiding die Jeugdbescherming nodig vindt;
- inzicht zal geven aan Boomerang Zorg in zijn sociale contacten en sociale media online en face-to-face, zolang Boomerang Zorg en/of Jeugdbescherming dat nodig vindt;
- inzicht zal geven in zijn middelengebruik en daarvoor, indien nodig, zal meewerken aan hulpverlening.
Van
rechtswegegelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door het Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Regio Amsterdam tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt verdachte tot
een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren. Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
ABN AMROhoofdelijk toe tot een bedrag van € 4.236,- (vierduizend tweehonderdzesendertig euro)[te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening,], te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade (19 november 2024).
Veroordeelt verdachte aan ABN AMRO voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
ING-bankhoofdelijk toe tot een bedrag van € 5.410,- (vijfduizend vierhonderdtien euro)[te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening,], te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade (31 oktober 2024).
Veroordeelt verdachte aan ING-bank voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[persoon 9]hoofdelijk toe tot een bedrag van € 50,- (vijftig euro)[te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening,], te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade (8 maart 2024).
Veroordeelt verdachte aan [persoon 9] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [persoon 9] , hoofdelijk te betalen de som van € 50,- (vijftig euro) aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (8 maart 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart de benadeelde partij
[persoon 19]niet-ontvankelijk in haar vordering.
Verklaart de benadeelde partij
[persoon 16]niet-ontvankelijk in haar vordering.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[persoon 2]hoofdelijk toe tot een bedrag van € 3.000,- (drieduizend euro) aan materiële schade en een bedrag van €750,- (zevenhonderdvijftig euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (7 maart 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [persoon 2] , hoofdelijk te betalen de som van € 3.000,- (drieduizend euro) aan materiële schade en een bedrag van € 750,- (zevenhonderdvijftig euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (7 maart 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[persoon 1]hoofdelijk toe tot een bedrag van € 3.000,- (drieduizend euro) aan materiële schade en een bedrag van €750,- (zevenhonderdvijftig euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (7 maart 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [persoon 1] , hoofdelijk te betalen de som van € 3.000,- (drieduizend euro) aan materiële schade en een bedrag van € 750,- (zevenhonderdvijftig euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (7 maart 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[persoon 13]hoofdelijk toe tot een bedrag van
€ 6.662,49 (zesduizend zeshonderd tweeënzestig euro en negenenveertig eurocent) aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (21 maart 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 13] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [persoon 13] , hoofdelijk te betalen de som van € 6.662,49 (zesduizend zeshonderd tweeënzestig euro en negenenveertig eurocent) aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (21 maart 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[persoon 6]hoofdelijk toe tot een bedrag van
€ 2.225,- (tweeduizend tweehonderdvijfentwintig euro) aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 maart 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 6] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [persoon 6] , hoofdelijk te betalen de som van € 2.225,- (tweeduizend tweehonderdvijfentwintig euro) aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 maart 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[persoon 11]hoofdelijk toe tot een bedrag van € 750,- (zevenhonderdvijftig euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (14 maart 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 11] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [persoon 11] hoofdelijk te betalen de som van € 750,- (zevenhonderdvijftig euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (14 maart 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[persoon 7]hoofdelijk toe tot een bedrag van € 2.600,- (zesentwintighonderd euro) aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 maart 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 7] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [persoon 7] hoofdelijk te betalen de som van € 2.600,- (zesentwintighonderd euro) aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 maart 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[persoon 3]hoofdelijk toe tot een bedrag van € 4.649,05,- (zesenveertighonderdnegenenveertig euro en vijf eurocent) aan materiële schade en € 750,- (zevenhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (8 maart 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 3] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [persoon 3] hoofdelijk te betalen de som van € 4.649,05,- (zesenveertighonderdnegenenveertig euro en vijf eurocent) aan materiële schade en € 750,- (zevenhonderdvijftig euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (8 maart 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[persoon 4]hoofdelijk toe tot een bedrag van € 4.550,- (vierduizendvijfhonderdvijftig euro) aan materiële schade en € 750,- (zevenhonderdvijftig euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (7 mei 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 4] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [persoon 4] hoofdelijk te betalen de som van € 4.550,- (vierduizendvijfhonderdvijftig euro) aan materiële schade en € 750,- (zevenhonderdvijftig euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (7 mei 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Gelast de tenuitvoerleggingvan de bij voornoemd vonnis d.d. 22 februari 2024 opgelegde voorwaardelijke straf in de zaak met parketnummer 13.009892.23, zijnde 1 (één) maand voorwaardelijke jeugddetentie.
Bepaalt dat deze ten uitvoer te leggen jeugddetentie zal worden vervangen door een
taakstraf van 60 (zestig) uur.
Beveelt dat indien veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht vervangende jeugddetentie van 30 (dertig) dagen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K. Duker, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. K. Oldekamp-Bakker en E. Diepraam, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Pandelitschka, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 mei 2025.