ECLI:NL:RBAMS:2025:2813

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
13/377503-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in huiselijk geweldszaak door gebrekkig politieonderzoek

Op 30 april 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van mishandeling, vernieling en bedreiging in een huiselijke context. De zaak kwam voort uit een incident op 25 november 2024, waarbij de verdachte en de aangeefster, zijn levensgezel, betrokken waren. Tijdens de zitting op 16 april 2025 heeft de officier van justitie, mr. B. ter Steege, gepleit voor een veroordeling van de verdachte, maar de rechtbank oordeelde dat het politieonderzoek gebrekkig was uitgevoerd. De rechtbank stelde vast dat er onvoldoende bewijs was om de ten laste gelegde feiten te bewijzen. De verklaringen van de verdachte en de aangeefster stonden diametraal tegenover elkaar, en er was onvoldoende steunbewijs voor de aangifte van de aangeefster. De rechtbank benadrukte dat in zaken van huiselijk geweld vaak geen getuigen zijn en dat de verklaringen van de betrokkenen cruciaal zijn. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten en uitte zorgen over de thuissituatie van de kinderen die bij het incident aanwezig waren. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte werd vrijgesproken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/377503-24
Datum uitspraak: 30 april 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[brp-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B. ter Steege, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. V.C. Langenburg, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen door mr. J. Gunning, advocaat te Utrecht, namens de benadeelde partij [slachtoffer] ( [slachtoffer] ) naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 25 november 2024 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1. mishandeling van zijn levensgezel [slachtoffer] ;
2. vernieling;
3. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten en gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 31 dagen met aftrek van voorarrest waarvan 3 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft gevorderd dat aan het voorwaardelijke strafdeel de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering worden gekoppeld.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het uitgevoerde politieonderzoek niet de schoonheidsprijs verdient, omdat het onderzoek beperkt is geweest. Ondanks deze beperking volgen uit het dossier voldoende wettige bewijsmiddelen.
De officier van justitie is van oordeel dat de mishandeling kan worden bewezen op grond van de aangifte en de foto van het letsel. Voor de vernieling zitten, naast de aangifte, ook een
auditu-verklaring van één van de kinderen en foto’s van de vernielde goederen in de woning in het dossier. Er is een steekvoorwerp gebruikt bij deze vernielingen. Ten aanzien van de bedreiging wordt verzocht om verdachte partieel vrij te spreken van het dreigen met het flesje zwavelzuur. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld of met dit flesje daadwerkelijk is gedreigd. Gelet op de aangifte en de verklaringen over de ruzie, die door geen van de partijen wordt ontkend, komt de officier van justitie tot een bewezenverklaring van de bedreiging.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van alle aan hem ten laste gelegde feiten, omdat het dossier onvoldoende bewijs bevat. De verklaringen van verdachte en [slachtoffer] staan diametraal tegenover elkaar. De verklaring van [slachtoffer] is onbetrouwbaar en kan niet gebruikt worden voor het bewijs. Zij heeft niet consistent verklaard en de tijdsspanne klopt ook niet. Verder kan de mishandeling niet bewezen worden omdat niet kan worden vastgesteld wie als eerste geweld heeft gebruikt. Ook de bedreiging kan niet bewezen worden omdat uit het dossier niet volgt of sprake was van een flesje zwavelzuur. Daarnaast volgen de uitlatingen die verdachte zou hebben gedaan, slechts uit één verklaring. Het roepen van
“Hoe zou jij het vinden als je kaal gaat?”levert geen bedreiging op met enig misdrijf tegen het leven gericht. Dat verdachte de schuldige is van de vernielingen volgt ook slechts uit één bron. De verklaring van het kind van [slachtoffer] biedt hiervoor onvoldoende steunbewijs.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de laste gelegde feiten niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. Zij overweegt hiertoe als volgt.
Zaken over huiselijke geweld, zoals deze zaak, zijn bewijstechnisch lastige zaken. Vaak staat de verklaring van de aangeefster tegenover die van de verdachte. Getuigen van de gebeurtenis zijn er over het algemeen niet. De rechtbank mag niet tot een bewezenverklaring komen als de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en er onvoldoende steun is in ander bewijsmateriaal. Naast de aangifte is er dus steunbewijs nodig. Hiervoor is niet voldoende dat getuigen verklaren over wat het veronderstelde slachtoffer hen over de gebeurtenissen heeft verteld, omdat de bron van die verklaring dan nog steeds die ene getuige is.
De rechtbank ziet zich in deze zaak dus voor de vraag gesteld of de aangifte van [slachtoffer] betrouwbaar is en in voldoende mate steun vindt in de rest van het dossier. Of sprake is van voldoende steunbewijs laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vraagt een zorgvuldige beoordeling van de concrete feiten en omstandigheden. De rechtbank stelt vast dat op 25 november 2024 een heftige ruzie heeft plaatsgevonden tussen verdachte en aangeefster in de woning van aangeefster. De rechtbank acht dit bijzonder zorgelijk, vooral omdat er op dat moment meerdere (jonge) kinderen in de woning aanwezig waren. Bovendien zijn er aanzienlijke vernielingen in de woning veroorzaakt, mogelijk door het steken/slaan met een scherp voorwerp zoals een mes.
De rechtbank stelt vast – evenals de officier van justitie in zijn requisitoir – dat het politieonderzoek in deze zaak gebrekkig is uitgevoerd. Uit dat (beperkte) onderzoek is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende duidelijk geworden wat zich precies op die bewuste avond in de woning heeft afgespeeld en wie welke (strafbare) handelingen heeft verricht. Ook het tijdsverloop van de gebeurtenissen is niet vast te stellen. Er ligt weliswaar een aangifte van [slachtoffer] , maar daar staat een ontkennende verklaring van verdachte tegenover. Er is naast de aangifte onvoldoende steunbewijs voor de strafbare feiten die verdachte worden verweten. De rechtbank zal per feit uitleggen waarom zij van oordeel is dat de feiten niet kunnen worden bewezen.
Feit 1 – de mishandeling
Verdachte en [slachtoffer] hebben beiden verklaard dat zij op 25 november 2024 in de woning van [slachtoffer] ruzie hebben gehad en dat daarbij over en weer geweld is gebruikt. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld wat de aanleiding is geweest van de ruzie en door wie welke geweldshandelingen zijn verricht. De rechtbank beschikt niet over een medische verklaring van aangeefster. In het dossier bevindt zich wel een foto van een verwonding aan het gezicht van [slachtoffer] , maar de rechtbank kan op basis daarvan niet vaststellen of dit letsel door een vuistslag van verdachte is ontstaan zoals verdachte wordt verweten. Voor een bewezenverklaring van het slaan tegen de schouder of bovenlichaam van [slachtoffer] door verdachte, ziet de rechtbank – naast de aangifte van [slachtoffer] zelf – evenmin voldoende ondersteuning, zodat verdachte hiervan wordt vrijgesproken.
Feit 2 – de vernieling(en)
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat de televisie, de mobilofoon, meerdere deuren, matrassen, bedden en een jas zijn vernield. De rechtbank kan echter niet vaststellen dat verdachte degene is geweest die (al) deze vernielingen heeft verricht. Zo volgt uit de aangifte van [slachtoffer] niet dat zij zelf heeft gezien dat verdachte deze zaken heeft vernield. En hoewel één van de kinderen tegenover een jeugdagent heeft verklaard dat de televisie door verdachte is vernield, valt uit het proces-verbaal niet op te maken of het kind dit zelf heeft gezien, of dat het mogelijk slechts de verklaring van moeder heeft herhaald. Het dossier biedt ook ten aanzien van dit feit onvoldoende duidelijkheid over wat zich precies in de woning heeft voorgedaan. Concreet steunbewijs ontbreekt, zodat verdachte ook hiervan moet worden vrijgesproken.
Feit 3 – de bedreiging
De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen dat verdachte [slachtoffer] heeft bedreigd. De verklaring van [slachtoffer] wordt ook op dit punt niet ondersteund door ander bewijs in het dossier. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat onduidelijkheid bestaat over het flesje dat zwavelzuur zou bevatten. [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte gedreigd heeft om de inhoud van het flesje over haar heen te gooien en dat zij het flesje vervolgens uit zijn hand heeft geslagen. De verbalisant heeft een flesje in het gras zien liggen, maar uit het dossier volgt niet dat dit het flesje was dat door verdachte zou zijn gebruikt, noch of het flesje zwavelzuur bevatte. Verder bevat het dossier onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen vaststellen dat verdachte de tenlastegelegde verbale bedreigingen heeft geuit. Bij de reclassering heeft verdachte weliswaar verteld dat hij zou hebben gezegd:
“Hoe zou jij het vinden als je kaal gaat?”. Een dergelijke uitlating valt echter niet aan te merken als een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht danwel een bedreiging met zware mishandeling. Ook voor dit feit ontbreekt het in het dossier aan voldoende bewijs.
Op grond van voorgaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van alle drie de ten laste gelegde feiten.
Zorgen
Hoewel de rechtbank enkel kan vaststellen dat op 25 november 2024 een ruzie in de woning heeft plaatsgevonden, acht de rechtbank het zeer verontrustend dat in deze woning (jonge) kinderen aanwezig waren. Uit het dossier blijkt dat de kinderen volgens de politie niet onder de indruk waren van de ravage, terwijl er grove vernielingen in de woning zijn geconstateerd. Er bestaan bij de rechtbank daarom grote zorgen over de woonomgeving van de kinderen. De ouders zijn samen verantwoordelijk voor een veilige en stabiele thuissituatie. Begeleiding door Veilig Thuis of een vergelijkbare organisatie lijkt noodzakelijk om dit te waarborgen.

5.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 1.886,44 aan vergoeding van materiële schade en € 1.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 november 2024.
Nu de rechtbank verdachte vrijspreekt, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

6.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. Bode, voorzitter,
mrs. A.M. Grüschke en R.S.T. Gaarthuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. van den Berg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 april 2025.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.
[...]