ECLI:NL:RBAMS:2025:2816

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
13/217175-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop, vervoer en bezit van harddrugs en witwassen

Op 30 april 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan de verkoop, het vervoer en het bezit van harddrugs, alsook aan witwassen. De verdachte, geboren in 2004 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het tezamen en in vereniging verkopen van cocaïne, heroïne en MDMA in de periode van 1 januari 2024 tot en met 9 januari 2025. Daarnaast was er sprake van het aanwezig hebben van deze drugs op 10 januari 2025 en het witwassen van een geldbedrag van € 20.106,95 op dezelfde datum. De rechtbank heeft op basis van getuigenverklaringen, tapgesprekken en huiszoekingen vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten intensief samenwerkten in de drugshandel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan drugshandel en witwassen, en legde een gevangenisstraf op van 14 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft ook beslag gelegd op de in beslag genomen drugs en geldbedragen, en bepaalde dat een deel van het geld aan de verdachte moest worden teruggegeven. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact van drugshandel op de samenleving.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/217175-24 en 23/000924-22 (vordering tul) (Promis)
Datum uitspraak: 30 april 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2004,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres 3] ,
thans gedetineerd te: [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. V.C. Padberg, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N.R. Pronk, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1. tezamen en in vereniging verkopen van cocaïne, heroïne en/of MDMA in de periode van 1 januari 2024 tot en met 9 januari 2024;
2. tezamen en in vereniging aanwezig hebben van cocaïne, heroïne, en/of MDMA op 10 januari 2024;
3. witwassen van een geldbedrag van € 20.106,95 op 10 januari 2025.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte kan worden veroordeeld voor alle aan hem ten laste gelegde feiten.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte partieel vrijgesproken dient te worden van het medeplegen dat hem onder feit 1 en feit 2 wordt verweten. Ten aanzien van feit 3, het witwassen, heeft verdachte een verifieerbare verklaring gegeven voor een bedrag van € 1.450,-. Voor het overige refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Tussen 3 april 2024 en 27 juni 2024 zijn bij de politie meerdere MMA-meldingen binnengekomen aangaande handel in verdovende middelen. Via deze meldingen komt verdachte [verdachte] ( [verdachte] ) in beeld bij de politie. [verdachte] zou (vermoedelijk) gebruik maken van het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 1] [2] De historische verkeersgegevens van dit telefoonnummer zijnopgevraagd over de periode van 2 januari 2024 t/m 5 juli 2024. Hieruit volgt dat het telefoonnummer veel in contact staat met harddrugsgebruikers. De inhoud van de gesprekken blijken zogenoemde deal/dope gesprekken. [3] Op 5 november 2024 wordt een nieuw nummer van “ [verdachte] ” ofwel “ [alias] ” doorgegeven aan de politie. [4] De gesprekken die worden gevoerd met het nieuwe nummer – eindigend op [telefoonnummer 2] – zijn ook voornamelijk van korte duur en niet sociaal van aard. Uit deze gesprekken volgen afspraken om elkaar binnen een kort tijdsbestek op een locatie te treffen. In deze gesprekken worden verder bedragen en hoeveelheden genoemd, bijvoorbeeld: “25, 20, 2 donnies, 40, 50”. Daarnaast wordt in een aantal gesprekken termen als “hele” en “wit” genoemd. De inbellers op dit nummer zijn wederom harddrugsgebruikers of personen die antecedenten met betrekking tot de Opiumwet hebben. [5] Door de observaties komen ook de verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ( [medeverdachte 2] ) bij de politie in beeld. De stemmen van [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] worden namelijk over de ‘deallijn’ herkend. [6]
Op 13 december 2024 om 13.22 uur wordt via de tap gehoord dat een bekende harddrugsgebruiker [persoon 1] , een afspraak maakt over de ‘deallijn’ op zijn adres op de [adres 7] . Binnen 10 minuten komen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op een snorfiets aan. [medeverdachte 1] loopt het portiek van de [adres 7] in en komt na enkele minuten terug. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] vertrekken dan samen weer. [7]
Op 13 december 2024 om 19.37 uur wordt via de tap gehoord dat [medeverdachte 1] de deallijn bemant en dat hij een afspraak maakt met een bekende drugsgebruiker, [persoon 2] . Zij maken een afspraak bij het tunneltje bij het zwembad. Zo’n twintig minuten later lopen [persoon 2] en [medeverdachte 1] samen op de afgesproken plek, waarbij zij contact met elkaar hebben. [8]
Op 19 december 2024 om 11.10 uur wordt via de tap gehoord dat [medeverdachte 1] een afspraak maakt met [persoon 3] bij het zwembad. Zes minuten later komt [medeverdachte 1] aanrijden, waarna hij uitstapt en kort contact heeft met [persoon 3] . [9]
Op 19 december 2024 om 13.59 uur wordt via de tap gehoord dat een afspraak wordt gemaakt met [persoon 4] op de [adres 2] . Twintig minuten later komt [medeverdachte 2] aan bij het portiek. Er wordt niet opengedaan. Een man met een ‘verslaafd uiterlijk’ spreekt [medeverdachte 2] aan. Even later betreedt de man het portiek waarna hij de woning binnengaat. De auto van [verdachte] rijdt vervolgens weg met [verdachte] als bestuurder en [medeverdachte 2] als bijrijder. [10]
Op 30 december 2024 om 17.04 uur wordt via de tap gehoord dat een beller naar de deallijn belt met de vraag voor ‘’een gram of 2’’ van ‘’good brown’’. De afspraak zou plaats moeten vinden op de [adres 7] . Ongeveer een halfuur later komt de auto van [verdachte] aanrijden met [verdachte] als bestuurder en [medeverdachte 2] als bijrijder. [medeverdachte 2] stapt uit, betreedt het portiek van de flat en komt na tien minuten weer buiten waarna [verdachte] en [medeverdachte 2] weer samen vertrekken. [11]
Op 4 januari 2025 tussen 15.00 uur en 16.00 uur wordt via de tap gehoord dat [medeverdachte 1] en ene [persoon 5] een afspraak maken bij een ‘poortje’. Zeventien minuten later komt [medeverdachte 2] ter plaatse en maakt contact met een man. [medeverdachte 2] geeft iets aan de man en de man geeft ook iets terug aan [medeverdachte 2] . [12] Kort daarop wordt weer via de tap gehoord dat [persoon 5] tegen [medeverdachte 1] klaagt dat hij te weinig heeft gekregen. [medeverdachte 1] zegt dat hij gaat bellen en belt daarna terug met de boodschap dat [persoon 5] terug moet komen. [medeverdachte 1] zegt dat hij zelf naar het ‘poortje’ komt. Tien minuten later komt [medeverdachte 1] aanlopen. Hij overhandigt een kleine witte envelop aan de man. [13]
Op dat moment komt ook een auto aangereden. [medeverdachte 1] loopt naar de passagierszijde van de auto en haalt een kleine witte enveloppe uit zijn jaszak en overhandigt deze aan de passagier, terwijl hij een aantal keren om zich heen kijkt. De passagier overhandigt iets, lijkend op briefgeld, aan [medeverdachte 1] . [14]
Getuige [getuige 1] heeft bij de politie verklaard dat hij [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] herkent en al een aantal jaren cocaïne van hen koopt. [15] Getuige [getuige 2] heeft bij de politie verklaard dat hij sinds begin 2023 cocaïne koopt van [verdachte] en sinds medio 2023 cocaïne koopt van ‘de andere’. De politie laat foto’s zien van de verdachte [verdachte] en [medeverdachte 1] . [getuige 2] herkent [verdachte] als ‘ [verdachte] ’ en [medeverdachte 1] als ‘de andere’ waarvan hij soms drugs koopt. [16]
Tijdens de huiszoeking op 10 januari 2025 op de [adres 3] [plaats] , de woning van [verdachte] , worden (onder andere) 231 gram bruine brokken in beslaggenomen en een geldbedrag van €20.106,95. [17] De bruine brokken worden getest en bevatten heroïne. [18] [verdachte] heeft verklaard dat hij dit geldbedrag voor zijn oom moest bewaren en dat hij een deel van het geld, € 1.450,- zelf heeft opgenomen van zijn bankrekening. [19]
Tijdens de huiszoeking op 10 januari 2025 op de [adres 6] , de woning van [medeverdachte 1] , worden (onder andere) 980 bolletjes met wit poeder en 7 zakken met witte brokken in beslaggenomen. [20] De bolletjes zijn getest en bevatten 358,7 gram cocaïne. [21] Daarnaast bevat het witte poeder en de brokjes met een gewicht van 96,33 gram, ook cocaïne. [22]
Tijdens de huiszoeking op 10 januari 2025 op de [adres 4] , de woning van [medeverdachte 2] , wordt onder andere de zogenoemde ‘dealtelefoon’ en een bolletje met vermoedelijk cocaïne in beslaggenomen. [23] Het bolletje is getest, weegt 3,54 gram en bevat MDMA. [24]
Tijdens de huiszoeking op 10 januari 2025 op de [adres 1] , zijnde de woning van de vader van [medeverdachte 2] en het GBA-adres van [medeverdachte 2] , wordt een zak met vermoedelijk heroïne aangetroffen. [25] De zak wordt getest, weegt 21,89 gram en bevat MDMA. [26]
[verdachte] heeft verklaard dat hij in de periode van 1 januari 2024 t/m 9 januari 2024 wel eens drugs heeft gedeald. [27]
4.3.2.
Het oordeel over het onder 1 ten laste gelegde
Drugshandel
De rechtbank stelt gelet op voorgaande vast dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan drugshandel. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Uit de getapte gesprekken en de stemherkenningen van de verbalisanten blijkt dat verdachte de dealtelefoon verschillende keren heeft bemand. Daarnaast wordt verdachte meermaals gezien op locaties waarover afspraken zijn gemaakt in de gesprekken via de dealtelefoon. Hoewel de kopers na de observaties en het waarnemen van de deal niet direct door de politie zijn staande gehouden om te kunnen vaststellen of zij daadwerkelijk verdovende middelen bij zich droegen, stelt de rechtbank op basis van de inhoud van de gesprekken vast dat het niet anders zijn dan dat er drugs werden verhandeld. De gesprekken en de observaties worden immers gevoerd met – voor de politie bekende – drugsgebruikers en de inhoud van de gesprekken wijst ook op de handel in drugs. De rechtbank weegt mee dat tijdens de huiszoeking op 10 januari in de woning van [verdachte] een grote hoeveelheid drugs is aangetroffen. Gelet op de manier van aantreffen en de grote hoeveelheid, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat deze drugs voor de handel bestemd waren. Verder heeft verdachte verklaard dat hij in de ten laste gelegde periode wel eens heeft gedeald. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan drugshandel.
Medeplegen
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verdachte de drugshandel tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft gepleegd. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Bij medeplegen moet sprake zijn van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook als het medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, kan toch sprake zijn van een nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of dat het geval is, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het strafbare feit en het belang van de rol van de verdachte, zijn aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De bijdrage van de medepleger kan in uitzonderlijke gevallen in hoofdzaak vóór of ná het strafbare feit zijn geleverd. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
Gelet op de feiten en omstandigheden die zijn geschetst onder 4.3.1. leidt de rechtbank af dat de ‘deallijn’ afwisselend door [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] werd beheerd. Vervolgens blijkt uit de getapte gesprekken dat de beheerder van de ‘deallijn’ de afspraak maakt en in sommige gevallen een ander naar de desbetreffende locatie stuurt. Verder is uit meerdere observaties gebleken dat de deals tot stand kwamen in verschillende samenstellingen. Zo kwam de ene keer [medeverdachte 1] samen met [medeverdachte 2] op de afgesproken locatie, maar kwam een andere keer [medeverdachte 2] samen met [verdachte] ter plaatse. [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] stonden nauw met elkaar in contact en er is sprake van inwisselbaarheid van rollen. Tijdens de huiszoekingen zijn bij alle drie de verdachten bovendien (grote) hoeveelheden drugs aangetroffen.
De rechtbank is op basis van het voorgaande van oordeel dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten. De bijdrage aan het dealen door de drie verdachten is zonder meer intensief te noemen. De handelingen die verdachte en zijn medeverdachten hebben verricht zijn bovendien essentieel en onmisbaar geweest voor het goede verloop van het voltooien van de drugsdeals. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verdachten nauw en bewust met elkaar hebben samengewerkt aan de drugshandel.
De pleegperiode
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of bewezen kan worden dat verdachte zich gedurende de gehele periode van 1 januari 2024 tot en met 9 januari 2025 heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van drugshandel. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij in de ten laste gelegde periode wel eens drugs heeft verhandeld. Verder volgt uit het dossier dat de ‘deallijn’ van 20 november 2024 tot en met 9 januari 2025 is getapt. Vervolgens blijkt uit het dossier dat de politie op 28 november 2024 een eerste deal heeft waargenomen en dat de laatste deal op 4 januari 2025 is waargenomen. De rechtbank stelt op basis van de stukken in het dossier vast dat verdachte in die periode bij verschillende deals betrokken is geweest. Hoewel de laatste deal op 4 januari 2024 is waargenomen, blijkt uit het dossier niet dat verdachte voor zijn aanhouding, op 10 januari 2025, al was gestopt met de drugshandel. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte zich tot het einde van de pleegperiode heeft schuldig gemaakt aan de drugshandel. De rechtbank wordt in haar oordeel gesterkt doordat op 10 januari 2025 nog een grote hoeveelheid drugs in de woning van verdachte is aangetroffen. De rechtbank stelt daarnaast aan de hand van de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] vast dat verdachte jarenlang drugs heeft verkocht. Verdachte wordt namelijk door hen herkend als zijnde ‘kleine’. Gelet op de getuigenverklaringen en de verklaring van verdachte zelf, acht de rechtbank tevens de aanvang van de periode op 1 januari 2024 bewezen.
Conclusie
De rechtbank acht alles overwegend bewezen dat verdachte zich in de periode van 1 januari 2024 tot en met 9 januari 2025 zich tezamen en in vereniging met anderen heeft schuldig gemaakt aan handel in verdovende middelen.
4.3.3.
Het oordeel over het onder 2 ten laste gelegde
Aanwezig hebben van drugs
Uit de feiten en omstandigheden die onder 4.3.1. zijn geschetst volgt dat in de woning van verdachte heroïne is aangetroffen. De rechtbank gaat er gezien de bewezen drugshandel onder feit 1 vanuit dat de in de woning van verdachte aangetroffen drugs zijn handelsvoorraad was. De rechtbank stelt vast dat verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van deze drugs in zijn eigen woning en dat hij daarover kon beschikken. De rechtbank is gelet op voorgaande van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van een hoeveelheid heroïne op de IJdoornlaan.
Medeplegen
Uit de feiten en omstandigheden die onder 4.3.1. zijn geschetst volgt ook dat in de woningen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] cocaïne en MDMA is aangetroffen. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte zich ook als medepleger schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van de drugs die zijn aangetroffen op de [adres 6] , de [adres 4] en de [adres 1] . De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Mede gelet op de overwegingen ten aanzien van het medeplegen van onder feit 1, is de rechtbank van oordeel dat ook kan worden bewezen dat verdachte als medepleger kan worden aangemerkt voor het aanwezig hebben van de drugs van de woningen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Voor een bewezenverklaring voor het medeplegen hoeft verdachte immers geen wetenschap te hebben van de exacte hoeveelheid van deze drugs. Voldoende is dat verdachte zich ervan bewust was dat op de genoemde locaties (voldoende) drugs lagen om de deals te kunnen sluiten en de afnemers van verdovende middelen te kunnen voorzien, en dat hij en/of zijn medeverdachten daarover konden beschikken. De rechtbank stelt vast dat, gelet op de wijze waarop de drugshandel werd gedreven (te weten, in wisselende samenstelling, waarbij verdachte en medeverdachten om beurten de ‘deallijn’ bemanden en voor de aflevering zorgden), dat verdachte deze wetenschap had. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat gelet op de bewezen drugshandel onder feit 1 het niet anders kan dat de aangetroffen hoeveelheden drugs voor deze drugshandel bedoeld was.
Conclusie
De rechtbank acht alles overwegend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk cocaïne, heroïne en MDMA aanwezig heeft gehad.
4.3.4.
Het oordeel over het onder 3 ten laste gelegde
Op grond van de feiten en omstandigheden onder 4.3.1 geschetst, acht de rechtbank het vermoeden gerechtvaardigd dat het geldbedrag in de tenlastelegging uit enig misdrijf afkomstig is, wat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring die de verdachte daarover heeft gegeven niet als zo'n verklaring kan worden aangemerkt. Verdachte heeft namelijk verklaard dat hij het geld in bewaring moest nemen voor zijn oom. Uit nader onderzoek van de politie is gebleken dat zijn verklaring niet kon worden geverifieerd, terwijl het onaannemelijk was dat hij het geld voor die oom bewaarde.. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat de politie onderzoek heeft gedaan naar de verkeerde oom. Verdachte komt echter niet met een nadere onderbouwing van deze verklaring. Het aldus door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het openbaar ministerie. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat het ten laste gelegde geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
De rechtbank is van oordeel dat een deel van het bedrag, namelijk € 1.450,-, door verdachte zelf is gepind. Deze verklaring wordt wel gesteund door stukken in het dossier. De rechtbank zal verdachte ten aanzien van dat bedrag partieel vrijspreken.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde, tot een bedrag van 18.659,96 euro.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1
in de periode van 1 januari 2024 tot en met 9 januari 2025 te Amsterdam , tezamen en in vereniging met anderen telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en heroïne en MDMA;
2
op 10 januari 2025 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk,
- op de [adres 6] , 96,33 gram cocaïne en 358,7 gram cocaïne en
- op de [adres 3] ,53 gram heroïne en
- op de [adres 4] , 3,54 gram MDMA en
- op de [adres 1] , 21,89 gram MDMA
aanwezig heeft gehad;
3
op 10 januari 2025 te Amsterdam, 18.659,96 euro, heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig misdrijf.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar in onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2,5 jaar met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering zijn geadviseerd inclusief een contactverbod.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van eendaadse samenloop tussen feit 1 en 2. Daarnaast is verzocht rekening te houden met wat wel goed gaat in het leven van verdachte. Verdachte heeft immers laten zien dat hij ontvankelijk is voor hulpverlening en in staat is om stappen vooruit te zetten.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee Opiumwetfeiten. Zo heeft hij een langdurige tijd gehandeld in harddrugs en zijn er grote hoeveelheden drugs aangetroffen in de woning van verdachte, maar ook in de woningen van zijn medeverdachten. Harddrugs zijn, mede vanwege de verslavende werking ervan, schadelijk voor de gezondheid en mede daarom verboden. Daarnaast is de (grootschalige) handel in harddrugs direct en indirect oorzaak van vele vormen van criminaliteit en daarmee bezwarend voor de samenleving. Verdachte heeft door zijn handelen bijgedragen aan het in stand houden van de drugscriminaliteit en het in gevaar brengen van de gezondheid van de gebruikers. Volgens de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht wordt het aanwezig hebben van tussen de 500 en 1.000 gram kilo harddrugs doorgaans bestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden. Op het handelen van drugs gedurende een periode van 6 tot 12 maanden staat volgens de oriëntatiepunten een gevangenisstraf van 12 maanden. De rechtbank rekent strafverzwarend mee dat verdachte de feiten tezamen en in vereniging met anderen heeft gepleegd en dat de feiten in een organisatorisch verband hebben plaats gevonden. De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan witwassen van een fors geldbedrag. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 6 maart 2025 en het reclasseringsrapport van 2 april 2025. Hieruit volgt dat verdachte al eerder is veroordeeld wegens een Opiumfeit en ook nog in een proeftijd liep.
De reclasseringswerkers, [persoon 6] en [persoon 7] , zijn op de zitting van 16 april 2025 gehoord. Zij hebben het reclasseringsrapport nader toegelicht. De reclassering is van mening dat de toepassing van adolescentenstrafrecht momenteel niet meer passend is. De reclassering is daarnaast van mening dat het toewijzen van de vordering tot tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel niet aansluit op de fase van het leven waarin verdachte zich nu bevindt. Binnen een jeugdinrichting ligt de focus op een pedagogische behandeling van verdachte, terwijl verdachte nu meer gebaat is bij begeleiding om zijn volwassen leven vorm te gaan geven. De reclassering adviseert dat het plaatsen van verdachte binnen een jeugdinrichting niet ten goede zal komen aan zijn ontwikkeling. Gelet op de volwassen leeftijd van verdachte, zijn er ook praktische bezwaren om verdachte niet te plaatsen in een jeugdinrichting. De plekken binnen een jeugdinrichting zijn namelijk (bij voorkeur) niet bedoeld voor 24/25-jarigen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van de conclusies van de reclassering en zal verdachte volgens het volwassenenstrafrecht berechten. De rechtbank is gelet op het reclasseringsrapport van oordeel dat verdachte baat heeft bij een hulpkader, zodat hij na detentie weer op het juiste pad terecht komt en blijft. De reclassering heeft voor verdachte verschillende bijzondere voorwaarden geadviseerd. Verdachte heeft op de zitting verklaard bereid te zijn om zich te houden aan alle geadviseerde voorwaarden. Verdachte heeft ook geen bezwaar tegen een contactverbod met zijn medeverdachten.
De rechtbank ziet gelet op voorgaande aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen De hoogte van de (totale) straf is een signaal voor verdachte (en de samenleving) dat op het plegen van dergelijke feiten forse straffen staan. Gelet op de persoonlijke omstandigheden zal echter een aanzienlijk deel voorwaardelijk worden opgelegd, stok achter de deur, met als doel om recidive te voorkomen.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank legt op een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest met een proeftijd van twee jaar. Aan de proeftijd worden de bijzondere voorwaarden gekoppeld, zoals door de reclassering zijn geadviseerd en wordt ook het contactverbod met de medeverdachten opgelegd.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
- 1 STK Personenauto [kenteken] (G6473599);
- 20.107,00 EUR Geld Euro (6605131);
- 10 STK Heroine (6605209);
- 3 STK Verdovende Middelen (G6605310);
- 6 STK Verdovende Middelen (G6605314);
- 1 STK Cocaine (G6605223);
- 4 STK Verdovende Middelen (6605300);
- 2 STK Schoenen (G6605229);
- 2 STK Schoenen (G6605234);
- 2 STK Schoenen (G6605236);
- 2 STK Schoenen (G6605254);
- 2 STK Schoenen (G6605259).
9.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een deel van het in beslaggenomen geld verbeurd moet worden verklaard. Voor het andere deel van het geld mag het klassieke beslag worden opgeheven. De personenauto dient te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende omdat het een leaseauto is. De verdovende middelen dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om de auto terug te geven aan verdachte omdat hij de leaseauto nog moet afbetalen. Daarnaast is gelet op de bepleitte partiële vrijspraak van het witwassen verzocht om een bedrag van € 1.450,- euro terug te geven aan verdachte.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verbeurdverklaring
In de slaapkamer van de woning van verdachte is een fors geldbedrag aangetroffen. Dit geldbedrag behoort aan verdachte toe. De rechtbank vindt aannemelijk dat verdachte dit geld heeft verkregen met de drugshandel en verklaart een deel daarvan, namelijk € 18.659,96 verbeurd.
Onttrekking aan het verkeer
De verdovende middelen worden onttrokken aan het verkeer, omdat de onder 1 en 2 bewezen geachte feiten met betrekking tot deze verdovende middelen is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
Teruggave aan verdachte
Nu is gebleken dat een deel van het geld dat in de slaapkamer van verdachte is aangetroffen, namelijk € 1.450,- aan verdachte toebehoort, zal de rechtbank dit teruggeven aan verdachte. De rechtbank zal ook de in beslaggenomen schoenen teruggeven aan verdachte, nu niet uit het dossier volgt dat deze voorwerpen daadwerkelijk echt merkschoenen betrof.
Bewaren ten behoeve van de rechthebbende
De in beslaggenomen auto moet worden bewaard voor de rechthebbende omdat de rechtbank is gebleken dat deze auto een leaseauto betreft.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 26 maart 2025 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 23/000924-22, betreffende het onherroepelijk geworden arrest d.d. 1 december 2022 van het gerechtshof Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een PIJ-maatregel, met bevel dat van deze maatregel niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 16 december 2022 tot en met 16 december 2025 bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De officier van justitie en de raadsvrouw hebben beiden verzocht om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf afwijzen omdat is gebleken dat de PIJ-maatregel momenteel niet meer uitvoerbaar is gelet op de ontwikkeling die verdachte intussen heeft doorgemaakt en de praktische bezwaren, zoals reeds onder rubriek 8.3. beschreven.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c, 47, 57, 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 13a van de Opiumwet.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 3:
witwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte
, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
14 (veertien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd bij GGZ Reclassering Inforsa op het adres [adres 5] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Dagbesteding
Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol/drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Ambulante begeleiding
Veroordeelde werkt mee aan de ambulante begeleiding van Viittaa of soortgelijke zorgaanbieder.
Contactverbod
Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met de medeverdachten, te weten: [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedag 2] -2004 en [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedag 3] -2005, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Verklaart verbeurd:
- 18.659,96 EUR Geld Euro (deel van: 6605131).
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- 10 STK Heroine (6605209);
- 3 STK Verdovende Middelen (G6605310);
- 6 STK Verdovende Middelen (G6605314);
- 1 STK Cocaine (G6605223);
- 4 STK Verdovende Middelen (6605300).
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
- 1.450,00 EUR Geld Euro (deel van: 6605131);
- 2 STK Schoenen (G6605229);
- 2 STK Schoenen (G6605234);
- 2 STK Schoenen (G6605236);
- 2 STK Schoenen (G6605254);
- 2 STK Schoenen (G6605259).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
- 1 STK Personenauto [kenteken] ( [nummer 1] ).
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 23/000924-22 af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M. Grüschke, voorzitter,
mrs. D. Bode en R.S.T. Gaarthuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. van den Berg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 april 2025.
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.
[...]
[...]
[...]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-6 van 19 juli 2024, p. 35-37.
3.Proces-verbaal van verdenking met nummer 2024147791-10 van 18 november 2024, p. 272-274; proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-7 van 1 augustus 2024, p. 38-39.
4.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-11 van 7 november 2024, p. 40-41.
5.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-13 van 15 november 2024, p. 275-276.
6.Zie voor [verdachte] : proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-19 van 7 januari 2025, p. 136-137; proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-150 van 12 januari 2025, p. 257-258; proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-174 van 17 maart 2025, p. 8-11 (nazending van 1 april 2025).
7.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-28 van 17 december 2024, p. 69-74.
8.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-28 van 17 december 2024, p. 69-74.
9.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-30 van 20 december 2024, p. 113-117.
10.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-30 van 20 december 2024, p. 113-117.
11.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-35 van 30 december 2024, p. 118-120.
12.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-36 van 8 januari 2025, p. 141-146.
13.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-36 van 8 januari 2025, p. 141-146.
14.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-36 van 8 januari 2025, p. 141-146.
15.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] met nummer 2024147791-140 van 11 januari 2025, p. 281-285.
16.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] met nummer 2024147791-142 van 11 januari 2025, p. 286-288.
17.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-70 van 11 januari 2024, p. 178-182.
18.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen met nummer 2024147791-167 van 10 februari 2025, p. 62-66; een verslag van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 11 februari 2025, nummer 2025.02.05.179, opgemaakt door ing. [persoon 8] .
19.Een proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 13 januari 2025 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
20.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-54 van 10 januari 2025, p. 237-241; proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-158 van 28 januari 2025, p. 94-96 (nazending, 1 april 2025).
21.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen met nummer 250113-781-423 van 14 januari 2025; een verslag van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 14 januari 2025, nummer [nummer 2] , opgemaakt door ing. [verbalisant] .
22.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen met nummer 2024147791-167 van 10 februari 2025, p. 62-66; een verslag van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 11 februari 2025, nummer 2025.02.05.179 (aanvraag 005), opgemaakt door ing. [persoon 8] .
23.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-73 van 10 januari 2025, p. 173-177; proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-158 van 28 januari 2025, p. 94-96 (nazending, 1 april 2025).
24.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen met nummer 2024147791-167 van 10 februari 2025, p. 62-66; een verslag van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 11 februari 2025, nummer 2025.02.05.179 (aanvraag 003), opgemaakt door ing. [persoon 8] .
25.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-86 van 10 januari 2025, p. 167-169; proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024147791-158 van 28 januari 2025, p. 94-96 (nazending, 1 april 2025).
26.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen met nummer 2024147791-167 van 10 februari 2025, p. 62-66; een verslag van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 11 februari 2025, nummer 2025.02.05.179 (aanvraag 004), opgemaakt door ing. [persoon 8] .
27.Verklaring van verdachte [verdachte] ter terechtzitting van 16 april 2025.