Op 3 april 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering van het Openbaar Ministerie tot behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Strafuitvoeringsrechtbank in Brussel, België. De opgeëiste persoon, geboren in 1976, was niet verschenen op de zitting, maar werd vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. D.W.H.M. Wolters. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen. Het EAB was gebaseerd op een vonnis van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg te Brussel, waarin de opgeëiste persoon een vrijheidsstraf van drie jaar was opgelegd, waarvan nog 807 dagen resteren. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 6a OLW in overweging genomen, die stelt dat de overlevering van een Nederlander kan worden geweigerd indien de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland kan plaatsvinden. De raadsman pleitte voor weigering van de overlevering, verwijzend naar de Nederlandse nationaliteit van de opgeëiste persoon en zijn banden met Nederland. De officier van justitie betoogde dat er onvoldoende duidelijkheid was over de binding van de opgeëiste persoon met Nederland. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon voldoende banden met Nederland heeft en dat de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland beter zou bijdragen aan zijn maatschappelijke re-integratie. Daarom heeft de rechtbank de overlevering geweigerd en de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen, met handhaving van de gevangenhouding tot aan de tenuitvoerlegging.